Paganië
![](/w/images/thumb/a/a9/Pagania.png/350px-Pagania.png)
![](/w/images/thumb/a/a5/Map_of_the_Western_Balkans_around_814_AD.png/350px-Map_of_the_Western_Balkans_around_814_AD.png)
Paganië (in het Grieks Arentanoi, in het Kroatisch Paganija, Krajinjane en Neretljani, in het Italiaans Narentani, Narentini) was een gebied dat volgens Constantijn VII Porphyrogennetos in zijn werk De administrando imperio bevolkt werd door de Narentijnen, een Zuid-Slavische stam die afstamde van de Kroatiërs uit Kroatië. Het gebied was gelegen in Centraal-Dalmatië (thans Kroatië). De naam "Paganië" is afkomstig van het Latijnse paganus, dat "heiden" betekent en refereert aan het feit dat het gebied in de tijd van Constantijn VII nog ongekerstend was.[1]
Het was tijdens de middeleeuwen een vorstendom, dat was onderworpen aan het gezag van de Kroatische monarchen.
Paganië grensde in het westen aan het middeleeuwse Koninkrijk Kroatië en strekte zich in het oosten uit tot aan de Cetina. Het was onderverdeeld in drie kleinere vorstendommen: Makar, Rastik (van Imotski tot Ljubuški) en Dalen. Het omvatte ook de eilanden Mljet, Korčula (Corzula), Brač en Hvar. De belangrijkste steden waren Vrulja (Gornja Brela), Mokro, Ostrog (nabij het huidige Zaostrog) en Lavćen (Gradac) of Slavineca. Later werd de belangrijkste stad het versterkte Omiš. In het oosten reikte het gebied tot aan de Neretva.
Bronnen en referenties
- º Latijn paganus betekent "dorpsbewoner" maar wordt in het christelijke spraakgebruik sinds de 4e eeuw gebezigd als term voor een niet-christen.