Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Konijn (dier)

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf Oryctolagus cuniculus)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

Het konijn oftewel Oryctolagus cuniculus is een zoogdier, behorende tot de orde der haasachtigen (Lagomorpha). Het is de enige soort uit het geslacht Oryctolagus, een zogeheten monotypisch geslacht. Het konijn wordt veelvuldig gehouden als huisdier.

De grootte van het konijn zit tussen die van de echte hazen en de fluithazen in. De achterpoten van het konijn zijn relatief veel korter dan die van de hazen, maar langer dan die van de fluithazen. De buik is veel lichter van kleur dan de rug, vaak wit van kleur. Ook de onderzijde van de staart en de poten is wit. Het konijn leeft enkel van plantaardig voedsel. Ook eet het konijn zijn eigen keutels op (coprofagie).

Voedster en rammelaar

Een "voedster" of "moer" is een vrouwelijk konijn. Deze zijn naast het verschil in genitaliën van mannelijke konijnen (rammelaars) te onderscheiden doordat hun lijf langer is en de kop minder grof. Bij jonge konijnen is dit onderscheid moeilijker. De voedster is over het algemeen rustiger dan een ram, behalve wanneer ze drachtig is; dan kan zelfs het meest lieve konijn behoorlijk uitvallen en fel bijten.

De "rammelaar" of "ram" is het mannelijk konijn. Deze zijn temperamentvoller dan de voedsters. De rammelaar is meestal dikker en zwaarder en heeft een bredere kop. De voedsters zijn meestal juist iets koppiger en kunnen, als ze net jongen (lamprei) hebben gekregen, behoorlijk agressief zijn. Als je haar wilt oppakken of aaien kun je haar beter eerst aan je laten ruiken zodat ze je herkent.

Tam konijn

Het konijn is in een vrij groot aantal vormen gedomesticeerd (tot huisdier gekweekt). Bij de gedomesticeerde vormen worden volgens de Nederlandse standaard de diverse rassen onderscheiden: zie Lijst van konijnenrassen.

Het konijn werd in de Romeinse tijd gedomesticeerd. Eerst werd het dier gehouden voor het vlees en de vacht, later ook als gezelschapsdier. De Romeinen hielden het konijn in parkjes met hoge muren, de zogenaamde leporaria. Behalve volwassen dieren aten zij ook pasgeboren konijntjes, die als delicatesse werden beschouwd. In Middeleeuwse kloosters werd voor het eerst melding gedaan van kleurmutaties. Pas in het midden van de negentiende eeuw werden konijnen ook als hobbydier gehouden, waarbij er speciale konijnententoonstellingen werden gehouden. Na de Tweede Wereldoorlog werd het konijn een populair gezelschapsdier.

Uiterlijk

Konijnenrassen variëren zeer van grootte, kleur, vachtlengte en de stand van de oren. Een groot ras zoals de Vlaamse reus kan meer dan acht kilogram wegen,terwijl dwergkonijntjes nauwelijks een kilogram wegen. Het gewone konijn weegt ongeveer anderhalf tot twee kilogram.

Tamme dieren kunnen allerlei kleuren hebben: wit, bruin, roestbruin, zwart, grijs, blauw, agouti, etc. Ook zijn er dieren met meerdere kleuren en opvallende tekeningpatronen, als gevlekte konijnen. Over het algemeen hebben tamme konijnen een korte vacht, maar het Angorakonijn heeft juist een snelgroeiend wol. Kruisingen tussen wilde en tamme konijnen brengen meestal sterke, veelbehaarde jongen voor die ook allerlei kleuren kunnen hebben.

Een konijn bezit geen hoektanden. In de bovenkaak zitten er wel 2 stiftandjes, 2 zeer grote snijtanden, 6 voorkiezen en 6 kiezen. Op deze kleine tandjes (stiftandjes) rusten de onderste snijtanden wanneer het dier niet eet. In de onderkaak heeft het konijn 2 zeer grote snijtanden, 4 voorkiezen en 6 kiezen.

Ziekten en problemen

Konijnen zijn heel kwetsbaar voor ziekten en dan vooral voor myxomatose en VHS, twee virusziekten. Als een konijn zo'n ziekte eenmaal heeft, is het meestal niet meer te redden. Tamme konijnen moeten dus ook ingeënt worden tegen deze ziekten: eenmaal per jaar tegen VHS en tweemaal tegen myxomatose.

Er zijn ook enkele veel voorkomende problemen bij konijnen waaronder "olifantentanden". De tanden van een konijn groeien altijd door en een konijn slijt deze af door aan takjes en dergelijke te knagen. Wilgentakken zijn hiervoor het meest geschikt, aangezien het hout daarvan niet splintert. Dieren die niet voldoende te knagen hebben, krijgen zeer lange tanden, waardoor de dieren hun mond niet kunnen dichtdoen, wat de dieren verhindert te eten. De dieren zullen verhongeren als de tanden niet door bijvoorbeeld een dierenarts worden teruggeslepen. Tanden knippen (in plaats van slijpen) is niet geheel zonder gevaar. De tanden kunnen splijten of barsten en ontstekingen met abcesvorming veroorzaken. Daarom is het beter ze af te slijpen. Het is nog beter om de tanden van het konijn te laten verwijderen door een dierenarts. Er moet dan wel rekening worden gehouden dat het voedsel van het konijn dan in kleine hapklare brokken wordt aangeboden.

Een minder vaak voorkomend probleem bij te dikke dieren, oudere dieren en dieren die een onjuist dieet krijgen, is een klomp nachtkeutels die aan het achterste blijft kleven. Dit is te voorkomen door de konijnen het juiste dieet te geven. Mocht het toch voorkomen, is dit het best te verwijderen door het dier te badderen in een lauw waterbadje. Een bezoek aan de dierenarts is eveneens aan te raden, vooral als de keutels niet verwijderd kunnen worden. In de lente, zomer en herfst kunnen er vliegen op de uitwerpselen afkomen. Deze zullen het konijn infecteren met maden, waardoor het konijn de ziekte Myiasis riskeert. Hierdoor wordt het onderhuids weefsel van het konijn geïnfesteerd door de vliegenlarven. De maden moeten manueel worden verwijderd, en een behandeling met antibiotica is in veel gevallen noodzakelijk. Kijk uit voor deze ziekte, vooral in de warmere seizoenen. Hou het stro droog en de hokjes proper, zodat vliegen wegblijven.

Konijnen hebben een zeer gevoelige spijsvertering. Om haar optimaal te functioneren heeft het konijn vooral behoefte aan een grote vezelopname. Die haalt het voornamelijk uit hooi, het hoofdbestanddeel van het dagelijks menu. In bepaalde situaties, zoals bij pijn, stress of tijdens de verharing gaan konijnen wel eens minder eten en dit veroorzaakt een vertraagde darmwerking. Hierdoor ontstaat "gas" in de darmen, wat voor het dier zeer pijnlijk is en waardoor het stopt met eten. De spijsvertering loopt dan het risico helemaal stil te vallen en als hier niet op gereageerd wordt, zal het dier sterven. Daarom geldt als vuistregel: een konijn dat niet eet is een ziek konijn. Een bezoek aan de Dierenarts is dan noodzakelijk.

Verzorging

Konijnen zijn van huis uit groepsdieren, echter is het niet verstandig om meerdere dieren in een ren te houden. Konijnen kunnen rivaliserend gedrag gaan vertonen in kleinere ruimtes, wat uit kan lopen op hevige gevechten. Dit is niet per definitie zo, maar meestal wordt aangeraden om twee konijnen te houden. Als je aan twee dieren wilt beginnen is de beste combinatie een gecastreerd mannetje met een gesteriliseerd vrouwtje.

Redenen om een voedster (al is de ram gecastreerd) toch te laten steriliseren:

Tegen die tijd dat een voedster 4-5 jaar is heeft zij - mede afhankelijk van het ras - een kans van 50-80% om te sterven aan baarmoeder(hals)kanker. Het bakerpraatje dat dit niet zo zou zijn als zij een nest heeft gehad moet krachtig uit de wereld geholpen worden. Aantasting van de baarmoeder door kanker en ontstekingen is helaas zeer veel voorkomend. Dring er dan ook op aan dat bij sterilisatie óók de baarmoeder (al is het maar deels) wordt verwijderd - want dit is niet altijd standaard het geval.

Konijnen kunnen zowel binnen als buiten leven in een hok. Konijnen kunnen goed tegen kou maar niet tegen tocht, nattigheid en felle zon. Ze hoeven dan ook niet tijdens een vorstperiode in een schuur gezet, tot -15 graden celsius kunnen ze prima leven. Wel hebben konijnen een warm tochtvrij hok nodig met voldoende stro. Konijnen kunnen ook makkelijk binnen leven. De dieren zijn erg schoon en verspreiden geen nare luchtjes, zolang je de kooi maar op tijd schoon maakt. Omdat konijnen veel lichaamsbeweging nodig hebben moet je ze regelmatig los laten lopen in een grote (buiten)ren of in de kamer, zolang de dieren niet bij giftige planten en elektrische bedrading kunnen komen. Bedrading kan worden weggewerkt in plinten en goten.

Konijnen zijn uitzonderlijk zindelijke dieren. Het is overbodig om ze in bad te doen. Soms, bij warm weer, zal het konijn bevuild stro opgraven om zich te koelen. Hierdoor ontstaan plekken in de vacht die moeilijk te verwijderen zijn. Een wasbeurt kan helpen, maar meestal verliest het konijn de plekken pas tijdens de rui. Kuis het hok dus op tijd uit. Je moet je konijn iedere week even borstelen. Dit is goed voor de bloedsomloop van het konijn en de oude haren worden verwijderd. De tanden van het konijn groeien altijd door en ze moeten dus af kunnen slijten. Het beste is veel hooi en takken (zoals de splintervrije wilgentakken) waarop ze kunnen knagen. Te lange tanden hinderen het konijn bij het eten. Ook bij een goede voeding komt het voor dat de tanden door een verkeerde stand te lang worden en doorgroeien, deze moeten dan door de dierenarts worden geknipt of geslepen [1]. De nagels van het konijn moet je elke twee à drie maanden knippen.

Het beste is om kleine stukjes van zoveel mogelijk verschillende groenten tegelijk te geven, in plaats van veel van één soort groente. De wilde konijnen in de natuur eten ook heel gevarieerd en eten overal een klein beetje van. Voorbeelden van goede groenten om te geven zijn: andijvie, veldsla, broccoli, venkel, bleekselderij, knolselderij, koolrabi, wortelen en wortelloof, het loof van radijsjes, blaadjes witlof, paksoi, waterkers, aangevuld met een takje peterselie of selderie. Geef konijnen steeds genoeg vezels. Vul korrels of groenvoer steeds aan met hooi of gras. Zonder vezels risceert het konijn diarree of dikkebuikenziekte.

Er zijn in de natuur nog veel meer kruiden en planten die goed zijn voor konijnen, als weegbree, wilde achillea, herderstasje, boerenwormkruid, absint, de bloemen en het blad van de paardenbloem, dovenetel etc. De jonge toppen van de brandnetel zijn zeer gezond, maar ze moeten wel eerst een dag liggen om de "brand" eruit te laten gaan.

Opletten met: prei, ui, bieslook, bonen, erwten, maïs, vaste kool, spruitjes. Teveel klaver geeft ook problemen, net zoals veel nat gras. Afgemaaid gras mag nooit gegeven worden, geplukt of geknipt lang gras wel. Met koolsoorten en sla en witlof moet je voorzichtig zijn, omdat een konijn daar heel snel gasvorming van krijgt, wat ook weer dodelijk kan zijn. Het is beter om van de koolsoorten beetje bloemkool en 's winters boerenkool te geven.

Huisvesting

De hokken die vaak in dierenwinkels en doe-het-zelf zaken worden verkocht zijn eigenlijk te klein om een konijn continu in te huisvesten. Konijnen hebben ruimte nodig om te rennen, te springen en te spelen, maar ook om voor elkaar weg te vluchten. Je kunt rustig uitgaan van minimaal 1 a 2 vierkante meter per konijn. Hokken die voor kippen gebruikt worden zijn met wat kleine aanpassingen vaak zeer geschikte konijnenhokken. De dierenwinkel hokken zijn overigens met toevoeging van een ren ook geschikt.

Konijnen hebben de behoefte om te spelen. Ze zullen speelgoed erg op prijs stellen. Geschikt speelgoed is o.a.: een kartonnen doos met een gat erin (leuk om in te kruipen/bovenop te springen), lege w.c. rolletjes (om mee te gooien), een tennisbal aan een touwtje ophangen (om tegenaan te botsten), rotanballetjes (om te knagen en om te gooien), een oud telefoonboek (om te scheuren), een grote bak met aarde (om in te graven/wroeten), wilgentakken (om op te knagen), een stuk oud tapijt (om te krabben). Het speelgoed zal gesloopt worden, dan weet je zeker dat het konijn het leuk vindt. Haal papier en kartonnen speelgoed weg als het konijn het daadwerkelijk opeet, dit kan verstoppingen veroorzaken.

Belgische konijnenrassen

Historisch zijn de Nederlanden grote exporteurs geweest van gedomesticeerde konijnen, zowel voor pels als in de vleeshandel. Dit komt tot uiting in de grote hoeveelheid verschillende rassen die in het gebied worden gekweekt. De laatste 100 jaar is de populariteit van het konijn als slachtdier of bron voor bont sterk afgenomen. Bovendien is het veel economischer geworden om zich in de industriële kweek toe te leggen op groot-schaalrassen of albino's. De historische rassen werden dus opzij geschoven en bleven slechts in handen van een beperkt aantal hobbyisten. Sinds kort is er een noodkreet gerezen om dit levend erfgoed te beschermen. Speciale verenigingen houden zich bezig met wedstrijden en het instant houden van zeldzame populaties.

ras afkomst
Blauw van Sint-Niklaas Oost-Vlaanderen
(Blauw) Van Beveren Oost-Vlaanderen
Vlaamse reus West-Vlaanderen
Steenkonijn Vlaanderen
Belgische haas Antwerpen
Blauw van Ham Wallonië
Parelgrijs van Halle België
Belgisch zilver Frankrijk/België
Wit van Dendermonde Oost-Vlaanderen

Kwekers helpen je meestal op weg en kun je contacteren via een vereniging. Als je zelf een raskonijn wilt aanschaffen, voor de sport, of de schoonheid, hou er dan rekening mee dat sommige dieren meer zorg vereisen dan andere. Kweken kost ook tijd en ruimte, zoals sommige nesten tot 10 jongen kunnen bevatten! Hou er dus rekening mee dat je jongen zult moeten verkopen of laten slachten.

Wild konijn

Het wild konijn heeft een kop-romplengte van 34 tot 50 centimeter en een lichaamsgewicht van 1,2 tot 2,5 kilogram. Het staartje is 4 tot 8 centimeter lang. Wilde konijnen hebben voornamelijk een grijsbruine kleur, wildkleur of agouti genaamd. De dieren hebben ook een roodbruine vlek in de nek. De oren hebben een bruin puntje, de bovenzijde van de staart is zwartbruin. De buikzijde is blauwig grijs van kleur, de onderzijde van de staart is wit. Deze valt zeer op als hij wordt opgewipt. Sommige konijnen die maar half wild zijn kunnen wit of zwart zijn. Bij het wilde konijn zijn de oren minder lang dan de lengte van de kop. De oren van een konijn in het wild kunnen erg groot worden, hiermee vangen ze veel geluiden op.

Leefwijze

Het konijn is een dagdier, maar bij veel verstoring overdag is hij over het algemeen 's nachts en in de schemering actief. Het konijn leeft van een grote variatie aan plantaardig voedsel: grassen, kruiden, loten, knollen, bast en akkergewassen als graan en kool. Ook eten ze hun eigen uitwerpselen (coprofagie). Dit is een soort van herkauwing in twee fasen, na de eerste vertering eet het konijn de uitwerpselen rechtstreeks uit het rectum. Het is dus helemaal niet erg om de keutels uit het hok weg te nemen, zoals veel mensen soms denken.

Het konijn leeft in grote groepen in een uitgebreid gangenstelsel. Het konijnenhol wordt meestal aangelegd in een heuvel of een andere helling, als een duin. De ingang heeft een diameter van tien tot vijftig centimeter. In Noordoost-Schotland legt hij ook "legers" aan, als een haas. Ze wagen zich zelden verder dan 400 meter van het hol af.

Bij lage dichtheden leeft het konijn in paarverband, bij hoge dichtheden in groepen van ongeveer twintig volwassen dieren en hun jongen. Binnen zo'n groep vormen zich subgroepjes, bestaande uit één tot vijf mannetjes en één tot zes vrouwtjes. Zo'n subgroepje heeft zijn eigen graasplek, die hij meestal verdedigt tegen andere dieren. Binnen een groep heerst een rangorde, waarbij de dominante dieren de beste nesten betrekken, vlakbij het centrum van de kolonie. De jongen van dominante dieren staan later vaak ook hoog in de hiërarchie.

Territoria worden gemarkeerd door geurklieren onder de kin, urine en hopen keutels. De dominante mannetjes binnen een groep hebben de grootste klieren en zijn verantwoordelijk voor het meeste markeren. Bij gevaar stampt het konijn met zijn achterpoten. Ze kunnen een topsnelheid van 55 km/u halen, maar houden dit niet lang vol.

Het konijn kan zich het gehele jaar door voortplanten, maar de meeste jongen worden tussen februari en augustus geboren. Tussen september en oktober is het aantal konijnen het hoogst. Per jaar kan een vrouwtje drie tot zeven worpen krijgen, met een minimum interval van dertig dagen. Na een draagtijd van 28 tot 33 dagen worden drie tot twaalf (gemiddeld vijf) jongen geboren.

Jongen worden geboren in een aparte ondergrondse nestkamer, die ligt aan het uiteinde van een één à twee meter lange gang. Het nest waarin de jongen worden geboren bestaat uit gras en mos en is bedekt met vacht uit de buik van de moeder. Onderdanige vrouwtjes leggen meestal simpelere holen aan waar de jongen worden geboren. Ze zijn bij de geboorte kaal en blind, en wegen 30 tot 35 gram. Na tien dagen gaan de ogen open. Ze worden 28 dagen lang gezoogd. Het moerkonijn bezoekt de jongen slechts vijf minuten per dag om ze te zogen.

Het mannetje beschermt jonge konijnen tegen andere konijnen, die zich agressief kunnen gedragen tegenover vreemde jongen en deze zelfs doden. In gevangenschap komt het echter regelmatig voor dat het mannetje zelf de jongen doodt. Vrouwtjes zijn na 4 maand geslachtsrijp, mannetjes na 3 maanden. Jongen die vroeg in het jaar geboren worden, kunnen zich nog hetzelfde jaar voortplanten.

Het konijn wordt in het wild maximaal negen jaar oud. Tamme konijnen kunnen, als ze goed verzorgd worden, wel 12 jaar oud worden.

Verspreiding

Oorspronkelijk komt het konijn enkel voor op het Iberisch Schiereiland. Spanje heeft zijn naam te danken aan het konijn. Toen de Phoeniciërs rond de 11e eeuw v.Chr. het Iberisch Schiereiland bereikten, troffen ze daar veel konijnen aan. Omdat zij de dieren erg vonden lijken op de voor hen beter bekende klipdassen, gaven ze de streek de naam 'i-saphan-im', het land der klipdassen. Deze naam is later door de Romeinen verbasterd tot 'Hispania'.

De Romeinen introduceerden het dier in het grootste deel van het Romeinse Rijk. Tegenwoordig wordt het in heel West-, Midden- en Zuid-Europa en Centraal-Azië aangetroffen op elk terrein waarin hij holen kan graven. Hij leeft van Zuid-Rusland en Oekraïne via Hongarije, Tsjechië, Duitsland, Denemarken en de Alpen tot de Benelux, Frankrijk, de Britse Eilanden, Italië en het Iberisch Schiereiland. Ook in Zuid-Scandinavië, Marokko en op enkele eilanden in de Middellandse Zee, als de Balearen, Corsica, Sardinië, Sicilië, Malta en Kreta, komt het voor. Ook in Australië komt het voor. Het wilde konijn leeft voornamelijk in graslanden, open weilanden, en heidegronden, liefst met een droge, losse, zanderige bodem. Ook komt hij voor in open bossen, de rand van landbouwgebieden en zandduinen. Het konijn mijdt naaldbossen.

Een virusziekte, myxomatose, was er in de jaren vijftig de oorzaak van dat het dier op vele plaatsen is verdwenen. Later is dat aantal weer toegenomen, doordat meer dieren resistent werden tegen het virus.

De Benelux

Het konijn kwam in Nederland en België veel voor in zandstreken, bossen en duinen, tot in 1954 door myxomatose de populatie daalde en op vele plaatsen het dier verdween. Vanaf 1994 daalt de populatie in Nederland weer. In 2004 was er nog maar een derde over van het aantal uit 1994. Ditmaal is waarschijnlijk een dodelijke variant van het RHD-konijnenvirus de belangrijkste oorzaak. Ook de infrastructuur, de toenemende bebouwing van het biotoop, myxomatose en de jacht spelen een grote rol bij de achteruitgang. Konijnen komen zelfs voor in grote steden zoals Amsterdam.

In België wordt het konijn bijna overal aangetroffen, uitgezonderd in Brussel en een klein deel (in het Noordoosten) van Vlaams-Brabant. Ook in sommige versnipperde stukjes van West-Vlaanderen is het konijn niet thuis. Aangezien een groot deel van Vlaanderen een zanderige bodem heeft (waar het konijn graag in graaft) komt het konijn ook aan de kust voor en zijn er slechts enkele plaatsen waar het konijn niet aangetroffen wordt.

Australië

In Australië is het konijn in 1859 door de Engelsen uitgezet voor de jacht. Door het ontbreken van natuurlijke vijanden en de snelle voortplanting ontwikkelde zich al snel de Australische konijnenpopulatie tot een ware plaag. Tegenwoordig leven daar meer dan tweehonderd miljoen wilde konijnen. Dit heeft kwalijke gevolgen voor het land: hele stukken land worden kaalgegeten, waardoor inheemse diersoorten bedreigd worden omdat hun voedsel en schuilplaatsen verdwijnen. Ook ondervinden landbouwgebieden veel schade van het konijn. Toen bleek dat het konijn niet met jacht onder controle te houden was, werden natuurlijke vijanden als de vos uitgezet. De vos eet echter ook inheemse dieren. Later zijn specifieke dodelijke konijnenziekten als myxomatose naar het land gebracht om de plaag onder controle te krijgen. In sommige staten als Queensland is het verboden om konijnen te houden.

Symboliek en bijgeloof

Een konijn staat symbool voor vruchtbaarheid. Volgens het volksgeloof heeft het konijn magische en geneeskrachtige eigenschappen.[2] Een konijnenpootje zou geluk brengen.

Zie ook

Externe links

Wikimedia Commons  Vrije mediabestanden over Oryctolagus cuniculus op Wikimedia Commons


Referenties