Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Openbare bibliotheek
Een openbare bibliotheek wil verschillende soorten fysieke en digitale informatie- en cultuurdragers (boeken, tijdschriften, compact discs, cd-roms, dia’s, videocassettes, dvd’s, Internet enz.) én de inhoud die ze bevatten ter beschikking stellen en toegankelijk maken voor alle inwoners uit haar werkgebied, ongeacht leeftijd, ras, sekse, godsdienst, levensbeschouwing, beroep, maatschappelijke positie enz.
Een openbare bibliotheek is (cf. het Unesco-manifest inzake openbare bibliotheken) een voorziening die burgers in staat stelt de hun toekomende positie in een gedemocratiseerde samenleving volwaardig in te nemen.
Voorgeschiedenis
In deze opzet is de openbare bibliotheek van Angelsaksische origine. Omstreeks het midden van de 19de eeuw ontstonden de eerste 'public libraries' vrijwel gelijktijdig in Engeland en de Verenigde Staten. Behalve in deze landen heeft het openbare-bibliotheekwezen zich vooral in de Scandinavische landen en in het bijzonder na de Tweede Wereldoorlog in de Bondsrepubliek Duitsland sterk ontwikkeld. In Groot-Brittannië en de Scandinavische landen is deze ontwikkeling gestimuleerd door een wetgeving die het stichten en onderhouden van openbare bibliotheken als een taak van de overheid erkende. Denemarken heeft al vele jaren een bibliotheekwet die positief uitwerkt.
Situatie in Nederland
Algemeen
In Nederland zijn de openbare bibliotheken verenigd in de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB).
In Nederland ontstonden de eerste openbare bibliotheken rond het begin van de 20e eeuw op initiatief van particulieren. Een zeer belangrijke bijdrage tot ontstaan en groei van de 'leeszaalbeweging' en tot een theoretische fundering ervan leverde H.E. Greve, die vanaf de oprichting in 1908 gedurende veertig jaar secretaris is geweest van de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken, die als overkoepelende organisatie voor de belangenbehartiging bij de overheid en voor de centrale dienstverlening van grote betekenis is geweest. In 1972 trad daarvoor in de plaats het Nederlands Bibliotheek- en Lectuurcentrum (NBLC), waartoe ook de organisaties van rooms-Katholieke en protestants-christelijke openbare bibliotheken toetraden. In 2003 veranderde het NBLC zijn naam in Vereniging van Openbare Bibliotheken.
Confessioneel
Als instelling voor iedereen heeft in Nederland de openbare bibliotheek lange tijd op bezwaren gestuit bij de rooms-Katholieken en een deel van de protestanten, die het pleit voerden voor bibliotheken van eigen signatuur. De eerste rooms-Katholieke en protestants-christelijke bibliotheken ontstonden circa 1910-1915, later door vele andere – vooral rooms-Katholieke gevolgd. Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw is in toenemende mate een streven merkbaar geweest naar herstel van de eenheid: thans zijn bijna alle confessionele bibliotheken samengevoegd met de zgn. algemene openbare bibliotheken.
Provincie
Van origine was de openbare bibliotheek in Nederland een stedelijk instituut. Dit had tot gevolg dat de bibliotheekvoorziening van het platteland lange tijd is achtergebleven. Voor de Tweede Wereldoorlog was het vooral de Centrale Vereniging van Reizende Bibliotheken die vanuit één landelijk centrum vele kleine woongemeenschappen van boekencollecties voorzag. Na de oorlog zijn het de Provinciale Bibliotheekcentrales (de PBC’s) die de kleinere gemeenten (minder dan 30.000 inwoners) ondersteunen bij hun bibliotheekvoorziening. Bekend is in dit verband de 'rijdende bibliotheek', de bibliobus. Momenteel komt de bibliobus ook in stedelijke gebieden voor.
Subsidies
Hoewel de Nederlandse openbare bibliotheken overwegend door stichtingen worden beheerd en voor het lenen van boeken – anders dan in het buitenland – contributies worden geheven, wordt uiteraard het werk toch voor het overgrote deel gefinancierd uit de openbare middelen. Rijkssubsidie voor het bibliotheekwerk werd in 1907 voor het eerst verleend. In 1921 werd een rijkssubsidieregeling vastgesteld, die (met wijzigingen op detailpunten) tot 1975 van kracht zou blijven. Het inwonertal van het werkgebied was in deze regeling grondslag voor de berekening van de rijkssubsidie, waaraan een verplicht minimumbedrag aan gemeentelijke en/of provinciale subsidie werd gekoppeld. Van 1975 tot 1987 vergoedde de rijksoverheid de kosten op basis van een goedgekeurde bibliotheekbegroting. Vanaf 1987 ontvangt de gemeente uit het door de Rijksoverheid gevulde Gemeentefonds een bedrag voor het geheel van het sociaal-culturele werk, waartoe het bibliotheekwezen wordt gerekend. De verdeling van de gelden behoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid, wat inhoudt dat de openbare bibliotheek met andere voorzieningen moet concurreren. Hierdoor is er sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw een groot verschil ontstaan tussen openbare bibliotheken. Hebben sommige steden een uitmuntende, goed geoutilleerde, op de maat van de samenleving afgestemde bibliotheekvoorziening weten op te bouwen, andere steden en dorpen beschikken over bibliotheekvoorzieningen die deze naam niet of nauwelijks waardig zijn – of beschikken zelfs in het geheel niet over een openbare bibliotheek.
Digitaal
Sinds het midden van de jaren negentig van de twintigste eeuw zijn openbare bibliotheken zich gaan richten op digitale dienstverlening. Vrijwel alle openbare bibliotheken bieden (gratis of getarifeerd) toegang tot Internet. Bibliotheekcatalogi zijn grotendeels van huis uit raadpleegbaar en media kunnen worden geleend, verlengd en gereserveerd via e-mail of op de website van de bibliotheek. Berichtgeving van de bibliotheek aan haar gebruikers gaat meer en meer via e-mail en digitale nieuwsbrieven. Alle openbare bibliotheken gezamenlijk hebben de landelijke site bibliotheek.nl in het leven geroepen, en ook de 'digitale inlichtingenbalie' al@din, waar alle burgers kunnen van profiteren. De centrale landelijke digitale infrastructuur is de basis van waaruit de lokale dienstverlening tot stand komt. Meer en meer gaan openbare bibliotheken daarom fungeren als 'het plaatselijk loket' van een landelijke voorziening.
Beleid
In 1998 bracht de Raad voor Cultuur (op aanvraag eerder dat jaar van de staatssecretaris Aad Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) advies uit over de toekomst van het openbare-bibliotheekwerk in Nederland. Onder de titel De bestuurlijke organisatie van het openbare bibliotheekwerk werd een voorzet gedaan tot herstructurering. Reden daarvoor was onder meer de eerdergenoemde digitalisering die de openbare bibliotheek in staat stelt om haar maatschappelijke functie beter, geïntegreerder, samenhangender en grootschaliger uit te voeren. Sindsdien is een breed bestuurlijk en operationeel traject ingezet, met als belangrijkste resultaten dat de Rijksoverheid structureel meer geld (vanaf 2007: € 20 miljoen per jaar) inzet voor het bibliotheekwerk en dat bibliotheken aan het opgaan zijn in grotere verbanden in de vorm van zogeheten basisbibliotheken. De directe koppeling tussen gemeente en bibliotheek is daarbij losgelaten: een basisbibliotheek is werkzaam voor meerdere gemeentelijke opdrachtgevers.
Doelgroepen
Alle openbare bibliotheken beschikken over literatuur voor alle onderscheiden doelgroepen. Andere dan de geschreven documenten vinden soms hun plaats in aparte afdelingen, zoals bladmuziek, en cd's in de discotheek of fonotheek genoemd. De openbare bibliotheek groeit zo steeds meer uit tot een 'mediatheek' waar allerlei soorten documenten (media) worden verzameld en beschikbaar gesteld. Van belang is de zogeheten categorale dienstverlening: een soort dienstverlening voor een bepaalde categorie met aan die categorie aangepaste methodiek en aanbod aan documenten. Voorbeelden: bejaarden, buitenlandse werknemers, gehandicapten, gevangenen, minder-mobielen, scholieren, varenden en zieken. Voor blinden en slechtzienden zijn er de specifieke blindenbibliotheken. Een andere vorm van specifieke dienstverlening is die van schoolbibliotheekdiensten, die literatuur en soms ook audiovisuele middelen verstrekken aan onderwijsinstellingen.
Wetenschappelijke steunfunctie
Een aantal grotere stedelijke bibliotheken heeft een wetenschappelijke steunfunctie, wat betekent dat er voor studerenden, bijvoorbeeld studenten in het hoger beroepsonderwijs in het bijzonder, materiaal wordt verzameld en door middel van het interbibliothecaire leenverkeer (IBL) beschikbaar wordt gesteld.
Het bibliotheekwerk in Nederland wordt op landelijk niveau ondersteund door de Nederlandse Bibliotheek Dienst (de NBD). Deze NBD levert boeken en andere uitleenbare media en informatiedragers geheel uitleenklaar aan bij OB's.
Situatie in België
Oorsprong
In België kwam de eerste openbare bibliotheek tot stand in 1911 te Antwerpen door herinrichting van de daar in 1866 opgerichte "volksbibliotheek". De benaming 'openbare bibliotheek' is in België echter slechts gangbaar sedert de invoering van de eerste Wet op de openbare bibliotheken (17 oktober 1921). Vooral door gebrek aan financiële steun van de overheid kon tot 1945 geen uitgebouwd openbare-bibliotheeksysteem tot stand worden gebracht.
Ontplooiing
Na de Tweede Wereldoorlog werd de openbare-bibliotheekvoorziening in België geleidelijk verruimd, vooral sedert de eerste wet (1970) op de culturele autonomie, waarbij Vlaanderen eigen bevoegdheid kreeg over het bibliotheekwezen. Geleidelijk werden de openbare bibliotheken naar hun belang onderscheiden in gewone openbare bibliotheken, openbare bibliotheken van groot belang en middelbare openbare bibliotheken (ook wel voltijdse bibliotheken genoemd).
In 1978 kwam een nieuwe wetgeving tot stand. De decreten van 28 februari 1978 (Franse Cultuurgemeenschap) en 19 juni 1978 (Nederlandse Cultuurgemeenschap) voorzagen in de eerste plaats in een heldere structuur. Plaatselijke openbare bibliotheken voorzien in de lectuurbehoeften van de plaatselijke gemeenschap; de centrale openbare bibliotheken, die tevens plaatselijke openbare bibliotheek zijn voor hun gebied, hebben een centraliserende, coördinerende en adviserende taak voor de plaatselijke openbare bibliotheken en hun werkgebied. Op nationaal vlak zou een centrale organisatie worden opgericht (het Nationaal Centrum voor Openbare Bibliotheken [NCOB], nadien het Vlaams Centrum voor Openbare Bibliotheken [VCOB] genoemd en sinds 1 januari 2009 LOCUS.) Ook werden er minimum opleidingseisen gesteld aan het bibliotheekpersoneel. Het decreet van de Nederlandse Cultuurgemeenschap had een dwingend karakter: vóór 1 januari 1983 moest iedere gemeente beschikken over een erkende openbare bibliotheek. Het decreet van de Franse Cultuurgemeenschap is soepeler: de Koning kan een dergelijke verplichting opleggen. Ook de financiering werd in de decreten duidelijk geformuleerd en verdeeld over de staat, de provincies en de gemeenten.
Cultuurbeleid
In Vlaanderen werd op 2001 een nieuw decreet goedgekeurd, het decreet “Integraal Lokaal Cultuurbeleid”. Dit decreet bracht een dynamiek in het lokale culturele landschap. De bibliotheek wordt een instrument van het integrale lokale cultuurbeleid. De kwalificatie van personeel wordt aangepast. Voortaan moet minstens de helft van het personeel een hoger onderwijs hebben genoten. Elke gemeente beschikt over een gemeentelijke openbare bibliotheek. Dit kan zelfstandig of in samenwerkingsverband met meerdere gemeenten. Het Vlaamse steunpunt LOCUS en de provincies vervullen bibliotheektaken op bovenlokaal vlak.
Zie ook
- Kleurcodering (bibliotheek)
- Lijst van Nederlandse schrijvers
- Nederlandstalige jeugdliteratuur
- SISO nummer