Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Georg Heinrich August Ewald
Georg Heinrich August Ewald (Göttingen, koninkrijk Hannover, 16 november 1803 – Göttingen, 4 mei 1875) was een Duits oriëntalist en luthers theoloog. Zijn werken over het Hebreeuws en Arabisch, de bijbelse exegese van het Oude Testament en de geschiedenis van de Hebreeën waren baanbrekend. Politiek was hij actief als tegenstander tegen de afschaffing van de vrijzinnige grondwet, en later tegen het Pruisische militarisme.
Leven
Hij werd geboren in de Universiteitsstad Göttingen als zoon van een linnenwever. Vanaf 1820 studeerde hij aan de Universiteit van Göttingen bij Johann Gottfried Eichhorn en Thomas Christian Tychsen, waar hij zich specialiseerde in oosterse talen. Hij studeerde af in 1823 en begon les te geven aan het gymnasium van Wolfenbüttel. Het jaar daarop keerde hij als universitair docent terug naar Göttingen. Na het overlijden van Eichhorn, werd Ewald benoemd tot buitengewoon hoogleraar voor oosterse talen.
In 1830 huwde hij met Wilhelmina ’Minna’, de dochter van de wiskundige Carl Friedrich Gauss.
Op 18 november 1837 ondertekenden Ewald en zes andere hoogleraren een protestschrift tegen de afschaffing van de vrijzinnige grondwet van 1833 door koning Ernst August. Dit leidde ertoe dat de zeven professoren op 14 december uit hun ambt werden gezet.
In 1838 werd Ewald naar Tübingen beroepen en verkreeg daar als gewoon hoogleraar de leerstoel in de filosofie en vanaf 1841 in de theologie.
Van 9 maart 1871 tot 29 november 1873 zetelde hij in de Rijksdag van het Duitse Rijk.
In juni 1874 werd hij schuldig bevonden wegens smaad aan prins Bismarck, die hij had vergeleken met Friedrich II wegens „zijn onrechtvaardige oorlog met Oostenrijk en zijn ruïneren van godsdienst en moraal,” en met Napoleon III wegens zijn manier om „de meest geschikte tijd uit te zoeken voor roof en plunder.” Hij werd hiervoor veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf.
Hij overleed aan hartziekte op 4 mei 1875.