Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Gebruiker:O/ J
Johannes Josephus Maria Westenbroek ('s-Gravenhage, 16 oktober 1926[1] - Arnhem, 19 juli 2012) was een Nederlands taalkundige, specialist van de ontleding en bespreking van het werk van Guido Gezelle.
Levensloop
Westenbroek is het oudste kind van Johannes Christiaan Maria (Jo) Westenbroek (1899-1967) en Gerarda Wilhelmina Schäffer (1903-?). Jo Westenbroek, was onderwijzer en hoofd van een plaatselijke basisschool. Jan volgde middelbaar onderwijs aan een jezuïetencollege en vervolgde met studies Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden. Hij bekostigde zijn studies dankzij de steun van een oom en met het uitoefenen van een halftijdse kantoorbaan. Hij trouwde in 1953 met Bernadette J E Schippers[2] en ze kregen een zoon en een dochter.
Hij werd leraar eerst in Rotterdam, vervolgens aan het Rhedens lyceum in Dieren en uiteindelijk, vanaf de vroege jaren 1960, aan het Sint-Adelbertcollege in Wassenaar. Hij werd ook leraar aan de Handelsavondschool in Leiden en hoofddocent Nederlands aan de Lerarenopleiding Zuidwest-Nederland, met locaties in Den Haag en Rotterdam (later Delft). Hij eindigde zijn loopbaan als conrector van de Haagse Leergangen, nu De Haagse Hogeschool.
In Wassenaar was Westenbroek actief in de rooms-katholieke Sint-Willibrordusparochie. Hij nam deel aan het kerkbestuur, werkte mee in de bibliotheek en publiceerde over de kerk en over plaatselijke devotionele geschiedenis.
Hij publiceerde vooral op het vlak van de literaire neerlandistiek en legde zich meer in het bijzonder toe op de studie van de figuur, het werk en de entourage van de dichter Guido Gezelle. In diverse tijdschriften publiceerde hij ook korte studies over dichters als Jacobus Revius, J.H. Leopold, Pieter Nicolaas van Eyck, Gerrit Achterberg en Martinus Nijhoff. Het leeuwendeel van zijn aandacht ging naar Guido Gezelle. Prof. P. Minderaa, bij wie Westenbroek in Leiden afstudeerde, bracht hem in contact met prof. W. Asselbergs (Anton van Duinkerken) in Nijmegen en die introduceerde hem in het milieu van de 'Gezellianen'. Asselbergs en Westenbroek werden een van de veertien stichtende leden van het Guido Gezellegenootschap, dat op 4 november 1961 in Kapellen op initiatief van uitgever Albert Pelckmans werd opgericht.
Vanaf het eerste nummer van Gezellekroniek, het tijdschrift van de vereniging, werd al een eerste artikel van Westenbroek gepubliceerd, gewijd aan de ontstaansgeschiedenis van het gedicht, ‘Ik droome alreê’. Het werd het eerste in een lange reeks van artikelen, over een periode van bijna een halve eeuw, waarin hij, uitgaand van een of twee gedichten, bronnenonderzoek, tekstkritiek en tekstanalyse aanwendde, zo nodig aangevuld met gegevens uit de biografe of de literaire en geestelijke traditie. Westenbroek assimileerde daarbij wat er zoal in de literatuurwetenschap op methodologisch vlak aan de gang was en wendde die inzichten aan om diepgaand en tegelijk verstaanbaar de poëzie van Gezelle door te lichten. Hij trachtte Gezelle voor een ruimer publiek begrijpelijk en genietbaar te maken en betrok daarbij ook zijn lectuur van moderne en hedendaagse denkers, filosofen en schrijvers. Daarmee spande hij zich in om Gezelle te waarderen en te actualiseren, ook bij een jong of intellectueel publiek.
Zijn reputatie groeide als onderlegde, erudiete Gezelle-specialist die de ambitie had zijn bewondering en fascinatie voor het werk van Gezelle met zoveel mogelijk lezers te delen. Zijn werksituatie, buiten de academische wereld, stelde hem in staat kritisch te zijn tegenover een Gezellestudie die door een al te grote specialisatie dreigde zich in een isolement dreigde te werken. Hij voelde zich intens betrokken bij die studie en trachtte effectief iets te doen om dat isolement te doorbreken. Hij pleitte ervoor om het Gezelleonderzoek te laten aansluiten bij de ontwikkelingen in de taal- en literatuurwetenschap. In die zin ondersteunde hij vanaf 1989 de redactionele politiek van het tijdschrift Gezelliana - een fusie van Gezellekroniek en Gezelliana, het huisorgaan van het Antwerpse Centrum voor Gezellestudie - dat speciaal in die richting wilde werken. Ook nam hij openbaar stelling wanneer Gezelle op het publieke forum ter discussie kwam. Westenbroek ging de discussie en de polemiek niet uit de weg.
Hij deed dat nog het meest door zijn bijzondere aandacht voor de tekstkritiek en zijn levenslange zorg om de editie van Gezelles werk op een niveau te brengen dat aan de geldende wetenschappelijke eisen vol- deed. Op dat vlak ligt wellicht zijn belangrijkste bijdrage.
Zijn eerste sporen waren een verzorgde editie in 1964 van de laatste geautoriseerde versie van Gezelles Kerkhofblommen. Op 1 mei 1964 presenteerde hij op een vergadering van het Guido Gezellegenootschap een voorstel om een nieuwe tekstkritische uitgave van Gezelles volledige werken te bevorderen, geïnspireerd op de Stuttgarter Hölderlin-uitgave. Het plan was ambitieus. Westenbroek wist zich te verzekeren van de nodige fondsen bij de Nederlandse regering om de uitgave voor te bereiden. In 1970 leverde hij het manuscript van een kritische varianteneditie van de verschillende drukken van de bundel Gedichten, Gezangen en Gebeden af, dat als model kon dienen voor alle volgende delen. Inmiddels was in 1966 door René Felix Lissens aan de Antwerpse universiteit het Centrum voor Gezellestudie opgericht. Tegengestelde inzichten en belangen leidden ertoe dat Westenbroek zijn plan in 1971 zag afgevoerd. Westenbroek voelde zich, als wetenschapper én Nederlander, miskend. Van zijn manuscript uit 1970 werd in 1976 slechts een sterk gereduceerde eerste-drukuitgave gepubliceerd.
Westenbroek onderdrukte niettemin zijn ontgoocheling en werkte zelfs mee aan de Boets-uitgave van het Verzameld dichtwerk. Hij schreef een inleiding op deel 2 over de receptie van de bundel Gedichten, Gezangen en Gebeden en leverde een commentaar bij de Laatste gedichten in deel 7. Omdat zijn aandeel niet werd erkend, kwam het tot een hoogoplopend conflict met de eindredacteur. Hij zag er contractbreuk in. De zaak escaleerde en in 1998 nam hij ontslag bij het Gezellegenootschap. Dit illustreert de ernst en de inzet waarmee hij zijn Gezelleonderzoek bedreef. Tekenend voor hem was ook dat hij makkelijk een verzoenende stap kon terugzetten. In 1994 sloot hij zich opnieuw bij de vereniging aan en in 2011, bij het vijftigjarig bestaan van het Gezellegenootschap, werd hij erelid. Tot op het laatst van zijn leven bleef hij werken aan artikelen over Gezelle, in deze laatste fase hoofdzakelijk op zoek naar de mystieke kant van de dichter.
Publicaties
- "Die rooze" van Eugeen van Oye, in: Spiegel der Letteren, 1961.
- Gedichtengroei en datering "Ik droome alree", ontstaan en voltooiing, in: Gezellekroniek, 1963.
- De Beltrommel, in: Gezellekroniek, 1964.
- Een niet gepubliceerde brief van Gezelle aan J.A. Alberdingk Thijm, in: Gezellekroniek, 1964.
- Bij het handschrift van Ego flos, in: Gezellekroniek, 1965.
- Gezelle te Roeselare, in: Vlaanderen, 1966.
- Van het leven naar het boek. Onderzoek naar het ontstaan en de aard van Guido Gezelles Gedichten, Gezangen en Gebeden, Kapellen, Gezellegenootschap, 1967.
- Opwinding over Gezelles ‘Eros’, in: Gezellekroniek, 1967.
- Lief en leed in het aards prieel. Over ‘De Augustusdagen’ van Aarnout Drost, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1970.
- Gezelles laatste natuurgedicht Platanus Orientalis, in: Gezellekroniek, 1970.
- Anton van Duinkerken en Guido Gezelle, in: Gezellekroniek, 1970.
- Gezelle: van tijdgenoot tot erflater, in: Ons Erfdeel, 1970-1971.
- De druiven in het boudoir. Een nieuw commentaar op Nijhoffs Kleine Prélude van Ravel, in: De Nieuwe Taalgids, 1971.
- Guido Gezelle, dichter in de negentiende eeuw, in: Gezellekroniek, 1973.
- Enkele opmerkingen naar aanleiding van een Gezelle-handschrift, in: Gezelliana, 1973.
- Engeland of Vlaanderen. Mgr. Malou en Gezelles idealen, in: Gezellekroniek, 1974.
- Gezelle als Proteus: individuele en groepskarakterisering in enkele bruiloftsgedichten. Een bijdrage tot de retorica van het gelegenheidsgedicht, in: Gezellekroniek, 1983.
- Gezelles poëzie, in: Ons Erfdeel, 1983.
- Een intiem feest ‘In 't heilig land van Vlanderen’. Hoe dient men gelegenheidspoëzie te lezen?, in: Gezelliana, 1986.
- Problemen met Gezelles ‘O wilde en onvervalschte pracht', in: Biekorf, 1986.
- Guido Gezelles ‘'T er viel 'ne keer’. In het grensgebied van het verwoordbare, in: Gezellekroniek, 1988.
- Ego Flos. Op zoek naar de bronnen van Gezelles Hooglied, in: Gezelliana, 1989.
- Van Eycks ‘bijen, omhoog: zwirlende, zwermende bijen, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1989.
- medewerking aan Peter Eldering (red.), Gelukkig in Gods naam, 1990.
- Van Jean de Fécamp naar Revius' "Hy droech onse smerten",, in: De Nieuwe Taalgids, 1990.
- ‘‘"O wilde en onvervalschte pracht" een heterogeen gedicht", in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, 1991.
- Gezelles gedicht "Brief" 8 september 1886, in: Biekorf, 1991.
- "Morgenstond": Gezelle en Schubert Schuberts ‘Du bist die Ruh'’ als bron van Inspiratie voor Gezelles ‘Morgenstond’, in: Gezelliana, 1997.
- Een mystiek gedicht: "o Menigvuldigheid van 't menschelijk gedacht", in: Vlaanderen, 1999.
- De Sint-Willibrorduskerk te Wassenaar. Kunst in dienst van leer en devotie (eindredactie door Jan Westenbroek), het gebouw en het interieur als leidraad voor de religieuze en artistieke geschiedenis van deze in 1905 gebouwde neogotische kerk, 1999.
- In Memoriam Kanunnik Robert Lagrain, in: Gezelliana, 2000.
- Velut umbra (Guido Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar), in: Gezelliana, 2000.
- Gezelles Chrysanthemen, in: Gezelliana, 2000.
- Verborgen getallenproblemen in Gezelles werk, in het bijzonder in Rijmsnoer?, in: Gezelliana, 2006.
- ‘De jongen aen myn vensterruit’. Van concept tot interpretatie ‘wilde waarheid wilde ik wel’, in: Gezelliana, 2006.
- Gezelles mystieke gedichten 'Blydschap' en 'T er viel ne keer. Traditie en experiment, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, 2007.
- Het belang van Ruusbroecs werk voor Gezelle en mgr. Waffelaert, in: Biekorf, 2007.
- Gezelles ‘Goddelijke beschouwingen’, 'de bekroning van zijnen arbeid', in: Biekorf, 2007.
- Gezelles "Als de ziele luistert", in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, 2008.
- Gezelle de dichter gebundeld, een keuze van bijdragen door Westenbroek, 1995
- Van het leven naar het boek, het doctoraat van Westenbroek, 1967.
Literatuur
- José DE MÛELENAERE, Randnoten bij een Nederlandse Gezellestudie, in: Biekorf, 1967.
- Piet COUTTENIER, In memoriam J.J.M. Westenbroek, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2013.
- Lori VAN BIERVLIET, In memoriam dr. J. J. M. Westenbroek, in: Biekorf, 2012.
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties: