Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Bengaalse vrijheidsoorlog (aanleiding)
Bengaalse Vrijheidsoorlog | ||||
Onderdeel van Koude Oorlog | ||||
Datum | 26 maart - 16 december 1971 | |||
Locatie | Oost-Pakistan | |||
Resultaat | • Overwinning van India en de Mukti Bahini op Pakistan • Onafhankelijkheid van Bangladesh | |||
Territoriale veranderingen |
Oost-Pakistan scheidt zich af van Pakistan en wordt Bangladesh. | |||
Leiders en commandanten | ||||
| ||||
Verliezen | ||||
| ||||
Burgerslachtoffers: 300.000–3.000.000 (schattingen) |
De Bengaalse Vrijheidsoorlog (Bengaals: মুক্তিযুদ্ধ Muktijuddho) was een gewapend conflict met aan de ene zijde Oost-Pakistan en India, en aan de andere zijde West-Pakistan. De oorlog resulteerde in de secessie van Oost-Pakistan, wat de onafhankelijke staat Bangladesh werd.
De oorlog brak uit op 26 maart 1971 toen door West-Pakistan aangevoerde legereenheden een militaire operatie in Oost-Pakistan op touw zetten, gericht tegen Bengaalse burgers, studenten, intellectuelen en gewapende manschappen die de afscheiding van Oost-Pakistan eisten. Bengaalse militairen, paramilitairen en burgers vormden samen de Mukti Bahini (Bengaals: মুক্তি বাহিনী "Vrijheidsleger") en gebruikten guerrilla tactieken in hun gevecht tegen West-Pakistan. India bood economische, militaire en diplomatieke steun aan de Mukti Bahini rebellen, wat ervoor zorgde dat West-Pakistan Operatie Chengiz Khan lanceerde. Deze preventieve aanval op de westelijke grens van India leidde tot de Indo-Pakistaanse oorlog van 1971.
Achtergrond
In augustus 1947 leidde de deling van Brits-Indië tot twee nieuwe staten: het seculiere India en het islamitische Dominion van Pakistan. Pakistan omvatte twee geografisch en cultureel gescheiden gebieden grenzend aan het oosten en westen van India. De westelijke zone werd (populair en tot voor kort ook officieel) aangeduid als West-Pakistan en de oostelijke zone (nu Bengladesh) werd eerste aangeduid als Oost-Bengalen en later Oost-Pakistan. Hoewel de bevolkingsaantallen van de twee zones vrijwel gelijk waren, lag de politieke macht geconcentreerd in West-Pakistan. In het algemeen werd aangenomen dat Oost-Pakistan economisch uitgebuit werd, wat tot veel klachten leidde. Het besturen van twee niet aansluitende gebieden werd ook als moeilijk ervaren.
Groeiende politieke ontevredenheid en cultureel nationalisme in Oost-Pakistan werd op 25 maart 1971 met bruut geweld neergeslagen door de heersende elite van West-Pakistan in wat later Operatie Zoeklicht zou worden genoemd. Dit gewelddadige optreden door de West-Pakistaanse troepen leidde tot de Oost-Pakistaanse onafhankelijkheidsverklaring door sjeik Mujibur Rahman van de Awami Liga op 26 maart. De Pakistaanse president Agha Muhammad Yahya Khan beval zijn militairen om het gezag van de Pakistaanse regering in Oost-Pakistan te herstellen, wat leidde tot de burgeroorlog. De oorlog leidde tot een zee van vluchtelingen (in de tijd geschat op ongeveer 10 miljoen) naar de oostelijke provincies van India. India besloot daarop, om een humanitaire en economische crisis te voorkomen, actieve hulp te bieden aan het Bengaalse verzetsleger, de Mukti Bahini, en deze te organiseren.
Op 16 december 1971 versloegen de geallieerde eenheden van het Indiase leger en de Mukti Bahini de in het oosten gelegerde West-Pakistaanse legereenheden. De overgave leidde tot het grootste aantal krijgsgevangenen sinds de Tweede Wereldoorlog.
Oost-Pakistaanse grieven
Economische verschillen
Alhoewel Oost-Pakistan een groter bevolkingsaantal had, domineerde West-Pakistan het verdeelde land op politiek gebied en kreeg het een groter aandeel van de gezamenlijke begroting.
Periode | Uitgaven aan West-Pakistan (in miljoenen Pakistaanse roepies) | Uitgaven aan Oost-Pakistan (in miljoenen Pakistaanse roepies) | Aandeel uitgaven aan Oost als percentage van West |
---|---|---|---|
1950-55 | 11.290 | 5.240 | 46,4 |
1955-60 | 16.550 | 5.240 | 31,7 |
1960-65 | 33.550 | 14.040 | 41,8 |
1965-70 | 51.950 | 21.410 | 41,2 |
Totaal | 113.340 | 45.930 | 40,5 |
Bron: Verslagen van de Raadgevende Panels voor het Vierde Vijfjarenplan 1970-75, Vol. I, uitgegeven door de planningscommissie van Pakistan. |
Politieke verschillen
Hoewel Oost-Pakistan een iets kleiner aandeel in het totale bevolkingsaantal had, bleef de politieke macht strak in de handen van West-Pakistan. Omdat een systeem van vertegenwoordiging gebaseerd op populatie de politieke macht bij Oost-Pakistan zou hebben gelegd, ontwikkelden de West-Pakistanen een "One Unit"-stelsel, waarin geheel West-Pakistan als één provincie werd beschouwd. Dit was enkel en alleen om tegenwicht te bieden tegen het aantal stemmen in het oosten.
Na de moord op Liaquat Ali Khan, Pakistans eerste minister-president, in 1951, begon de macht te worden gedelegeerd aan de president en uiteindelijk aan het leger. De nominaal gekozen topman, de minister-president, werd regelmatig ontslagen door de elite, optredend via de president.
Oost-Pakistanen merkten dat wanneer één van hen, bijvoorbeeld Khawaja Nazimuddin, Muhammad Ali Bogra of Huseyn Shaheed Suhrawardy, tot premier van Pakistan verkozen werd, diegene snel werd afgezet door de grotendeels West-Pakistaanse elite. De militaire dictaturen van Ayub Khan (27 oktober 1958 - 25 maart 1969) en Yahya Khan (25 maart 1969 - 20 december 1971), beide West-Pakistanen, versterkten dergelijke gevoelens alleen maar.
De situatie bereikte een dieptepunt toen de Awami Liga, de grootste Oost-Pakistaanse politieke partij, geleid door sjeik Mujibur Rahman, in 1971 een overweldigende overwinning behaalde in de nationale verkiezingen. De partij won 167 van de 169 zetels die aan Oost-Pakistan waren toegewezen en had dus een meerderheid van de in totaal 313 zetels in het nationale parlement. Dit gaf de Awami Liga het constitutionele recht een regering te vormen. Echter, Zulfikar Ali Bhutto (een Sindhi en voormalig professor), de leider van de Pakistaanse Volkspartij, weigerde om Rahman minister-president van Pakistan te laten worden. In plaats daarvan stelde hij voor om twee premiers te hebben, één voor iedere vleugel. Het voorstel leidde tot verontwaardiging binnen de oostelijke vleugel, die al te lijden had onder de andere constitutionele innovatie, die van het "One Unit"-stelsel. Bhutto weigerde ook Rahmans Zespuntenplan te accepteren. Op 3 maart 1971 kwamen de twee leiders en president Yahya Khan samen in Dhaka om het lot van het land te beslissen. De onderhandelingen liepen vast en sjeik Mujibur Rahman riep op tot een landelijke staking. Bhutto vreesde de uitbraak van een burgeroorlog, dus stuurde hij zijn meest vertrouwde compagnon, dr. Mubashir Hassan. Hij stelde een bericht op en Mujibur besloot Bhutto te ontmoeten. Ze kwamen tot overeenstemming over een coalitieregering met Mujibur als premier en Bhutto als president. Deze ontwikkelingen waren niet bekend bij het leger, dus zette Bhutto extra druk op Mujibur om tot een beslissing te komen.
Op 7 maart 1971 gaf sjeik Mujibur Rahman (die dus spoedig premier zou worden) een speech bij de Racecourse Ground. In deze toespraak noemde hij een voorwaarde bestaande uit vier punten om het parlement te laten overwegen op 25 maart:
- De onmiddellijke opheffing van de krijgswet.
- De onmiddellijke terugtrekking van militaire manschappen naar hun barrakken.
- Een onderzoek naar het verlies van levens.
- De onmiddellijke overgave van macht aan de gekozen volksvertegenwoordiging voor de vergadering van 25 maart.
Hij verzocht "zijn volk" dringend elk huis in een fort van verzet te veranderen. Hij sloot zijn toespraak af met de woorden: "Onze strijd is onze vrijheid. Onze strijd is onze onafhankelijkheid." Deze speech wordt gezien als de gebeurtenis die het volk inspireerde om te vechten voor onafhankelijkheid. Generaal Tikka Khan werd naar Dhaka ingevlogen om gouverneur van Oost-Bengalen te worden. Oost-Pakistaanse rechters, waaronder Siddique, weigerden hem echter te beëdigen.
Tussen 10 en 13 maart annuleerde Pakistan International Airlines alle internationale vluchten om met spoed "overheidspassagiers" naar Dhaka in te vliegen. Deze "overheidspassiegers" waren bijna allemaal Pakistaanse soldaten in burgerkleding. De m.s. Swat, een schip van de Pakistaanse marine met aan boord munitie en soldaten, legde aan in de haven van Chittagong en de Bengaalse arbeiders en schippers in de haven weigerden het schip uit te laden. Een eenheid van de East Pakistan Rifles weigerde bevelen om op Bengaalse demonstranten te schieten op te volgen en begon een muiterij op Bengaalse soldaten.
Militaire onevenwichtigheden
De Bengali's waren sterk ondervertegenwoordigd in de Pakistaanse strijdkrachten. Officieren van Bengaalse afkomst in de verschillende takken van het leger omvatten pak en beet 5% van het totaal in 1965. Van deze 5% was slechts een klein deel bevelhebber. De meerderheid had een technische of administratieve functie. Westelijke Pakistani geloofden dat de Bengali's niet erg oorlogsgezind van nature waren zoals de Pasjtoens en de Poenjabi's dat wel waren. Deze connotatieve beoordeling werd door de Bengali’s terzijde geschoven omdat het door hen als belachelijk en vernederend ervaren werd. Bovendien ontving Oost-Pakistan, ondanks de enorme uitgaven aan defensie geen van de voordelen zoals contracten, inkoop en banen in militaire ondersteuning. De Tweede Kasjmiroorlog benadrukte bij de Bengali's ook het gevoel van militaire onveiligheid. Immers in Oost-Pakistan waren alleen een onderbemande infanterie divisie en vijftien militair luchtvaartuig gevechtsvliegtuigen zonder ondersteuning van tanks aanwezig om mogelijke Indiase vergeldingsacties te verijdelen.
Taal controverse
Zie Bengaalse taalbeweging voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In 1948 verklaarde Pakistans eerste gouverneur-generaal Mohammed Ali Jinnah in Dhaka dat "Urdu, en alleen Urdu" de gemeenschappelijke taal voor geheel Pakistan zou zijn. Deze verklaring bleek zeer controversieel, omdat het Urdu alleen in het Westen door Muhajirs en in het oosten door Bihari's gesproken werd, hoewel de taal gepromoot werd als het lingua franca van Indiase moslims door politieke en religieuze leiders als Sir Khwaja Salimullah, Sir Syed Ahmed Khan, Nawab Viqar-ul-Mulk en Maulvi Abdul Haq. De taal werd gezien als een essentieel element van de islamitische cultuur voor Indiase moslims; de Hindi en Devanāgarī geschriften werden gezien als fundamentele onderdelen van de Hindoecultuur. De meerderheid in West-Pakistan sprak Punjabi, terwijl in Oost-Pakistan in groten getale Bengaals gesproken werd. De taalcontroverse bereikte uiteindelijk een punt waarop Oost-Pakistan in opstand kwam, terwijl het in West-Pakistan rustig bleef, ook al sprak de meerderheid daar Punjabi. Verschillende studenten en burgers verloren het leven bij een hardhandig optreden van de politie op 21 februari 1952. De dag wordt in Bangladesh en West-Bengalen herdacht als de Dag van de Taal Revolutie. UNESCO verklaarde in 1999 21 februari 1999 tot Internationale Moedertaaldag, ter nagedachtenis aan de moorden van 1952.
In West-Pakistan werd de beweging gezien als een sectionale opstand tegen de nationale belangen en fundamentele ideologie van Pakistan, de Twee-Staten Theorie. West-Pakistaanse politici zagen het Urdu als een product van de Indiase islamitische cultuur; zoals Ayub Khan in 1967 zei: "Oost-Bengalen... zijn nog steeds onder aanzienlijke invloed van de Hindoecultuur onderhevig." De doden leidden tot bittere gevoelens onder de OOst-Pakistanen en waren een belangrijke factor in het streven naar onafhankelijkheid.
Reactie op de cycloon van 1970
De Cycloon Bhola van 1970 kwam in de avond van 12 november dat jaar aan land in Oost-Pakistan, rond dezelfde tijd als een lokale vloed, waardoor tussen de 300.000 en 500.000 mensen om het leven kwamen. Hoewel het exacte aantal doden niet bekend is wordt het gezien als de dodelijkste vastgelegde tropische cycloon. Een week na de aanlanding gaf president Khan toe dat zijn regering "uitglijders" en "fouten" had gemaakt bij het omgaan met de hulpverlening vanwege een gebrek aan inzicht in de omvang van de ramp.
Een verklaring van elf politieke leiders in Oost-Pakistan tien dagen na de cycloon beschuldigde de regering van "grove nalatigheid en hartelozen en volkomen onverschilligheid". Ze beschuldigde de president er ook van de omvang van het probleem te bagatelliseren in de media. Op 19 november protesteerden studenten in Dhaka tegen de traagheid van de regerings reactie. Maulana Abdul Hamid Khan Bhashani sprak een bijeenkomst van 50.000 man toe op 24 november, waar hij de president beschuldigde van inefficiëntie en zijn aftreden eiste.
Naarmate het conflict tussen Oost en West zich in maart verder ontwikkelde, werden de kantoren van de twee overheidsorganisaties direct betrokken met de hulpverlening voor ten minste twee weken gesloten, eerst door een algemene staking en daarna vanwege een verbod op overheidswerk in Oost-Pakistan door de Awami Liga. Buitenlands personeel werd geëvacueerd uit angst voor geweld vanwege de toename van de spanning. Hulpverlening werd voortgezet, maar de lange termijn planning was ingekort. Dit conflict leidde mede tot de Bengaalse Vrijheidsoorlog en eindigde met de vorming van de onafhankelijke staat Bangladesh. Dit is één van de eerste keren dat een natuurverschijnsel hielp een burgeroorlog aan te wakkeren.
Operatie Zoeklicht
Op 25 maart startte het Pakistaanse leger een geplande militaire pacificatie met codenaam Operatie Zoelicht om de Bengaalse nationalistische beweging te bedwingen. Dit deden ze door op 26 maart de grote steden te bezetten en vervolgens alle oppositie, zowel politiek als militair, binnen een maand uit de weg te ruimen. Voor de aanvang van de operatie werden alle buitenlandse journalisten systematisch uit Oost-Pakistan gedeporteeerd.
De hoofdfase van Operatie Zoeklicht eindigde met de val van de laatste grote stad halverwege mei. De operatie was ook het begin van de Bengaalse wreedheden van 1971. Deze systematische executies maakten de Bengali's alleen maar bozer, wat uiteindelijk leidde tot de secessie van Oost-Pakistan later dat jaar. De internationale media en Engelse naslagwerken publiceerden dodenaantallen variërende van 5.000 - 35.000 in Dhaka en 200.000 - 3.000.000 in heel Bangladesh. Naar de wreedheden wordt verwezen als daden van genocide.
Volgens de Asia times:
- verklaarde Yahya Khan tijdens een bijeenkomst van de militaire top: "Vermoord er 3 miljoen en de rest zal uit onze handen eten." Dienovereenkomstig lanceerde het Pakistaanse leger in de nacht van 25 maart Operatie Zoeklicht om het Bengaalse verzet te "verpletteren", waarbij Bengaalse militairen werden ontwapend en gedood, studenten en intellectuelen systematisch geliquideerd werden en gezonde Bengaalse mannen gewoon werden opgepakt en neergeschoten.
Hoewel het geweld zich voornamelijk concentreerde op de provinciehoofdstad, Dhaka, had het ook effect op alle andere delen van Oost-Pakistan. Met name de woonhallen van de Universiteit van Dhaka waren een doelwit. De enige Hindoeresidentie - de Jagannath Hall - werd door de Pakistaanse troepen vernietigd en naar schatting 600 tot 700 van de bewoners werden vermoord. Het Pakistaanse leger ontkent koelbloedige moorden te hebben gepleegd op de universiteit, hoewel de Hamood-ur-Rehman commissie in Pakistaanse tot de conclusie is gekomen dat een overweldigende kracht werd gebruikt bij de universiteit. Dit feit en het bloedbad bij Jagannath Hall en nabijgelegen studentenhuizen van de Universiteit van Dhaka worden bevestigd door een door professor Nurul Ullah van de Oost-Pakistaanse Technische Universiteit in het geheim gemaakte videoband. De professor woonde direct tegenover de studentenhuizen.
De omvang van de wreedheden werd voor het eerst bekend in het westen toen Anthony Mascarenhas, een Pakistaanse journalist die door de militaire autoriteiten naar de provincie was gestuurd om een verhaal in het voordeel van Pakistans handelingen te schrijven maar in plaats daarvan op 13 juni 1971 naar het Verenigd Koninkrijk vluchtte, een artikel in de Sunday Times publiceerde waarin hij de systematische moorden door het leger beschreef. De BBC schrijft: "Er is weinig twijfel dat Mascarenhas' reportage haar rol heeft gespeeld in het beëindigen van de oorlog. Het hielp de wereldwijde mening over Pakistan om te draaien en moedigde India aan een beslissende rol te spelen." De Indiase premier Indira Gandhi verklaarde dat Mascarenhas' artikel haar ertoe had geleid "het terrein voor te bereiden op India's gewapende interventie".
Hindoe gebieden leden bijzonder zware klappen. Tegen middernacht stond Dhaka in brand, in het bijzonder het door Hindoes gedomineerde oostelijke deel van de stad. Time Magazine meldde op 2 augustus 1971: "De Hindoes, die goed zijn voor driekwart van de vluchtelingen en een meerderheid van de doden, hebben het grootste deel van de last van de haat van het Pakistaanse leger moeten dragen."
Sjeik Mujibur Rahman werd gearresteerd door het Pakistaanse leger. Yaha Khan wees brigadier (later generaal) Rahimuddin Khan aan om een speciaal tribunaal voor te zitten waarin Mujib voor meerdere aanklachten vervolgd werd. De uitspraak van het tribunaal werd nooit openbaar gemaakt, maar Yahya zorgde ervoor dat het vonnis in elk geval werd opgeschort. Andere leiders van de Awami LIga werden ook gearresteerd. Een aantal ontvluchtten Dhaka om arrestaties te voorkomen. De Awami Liga werd door generaal Yahya Khan verboden.
Onafhankelijkheidsverklaring
Het geweld dat op 25 maart 1971 losbrak onder leiding van de Pakistaanse troepen bleek de laatste strohalm voor de pogingen om tot een akkoord te komen. Na deze wandaden ondertekende sjeik Mujibur Rahman een officiële verklaring waarin stond:
- Vandaag is Bangladesh een soeverein en onafhankelijk land. Op donderdagnacht hebben West-Pakistaanse troepen plotseling de politiebarrakken bij Razarbagh en het EPR hoofdkwartier bij Pilkhana in Dhaka aangevallen. Vele onschuldige en ongewapende mensen zijn vermoord in Dhaka en andere plaatsen in Bangladesh. Gewelddadige botsingen tussen de EPR en de politie aan de ene kant en de strijdkrachten van Pakistan aan de andere kant zijn op dit moment nog gaande. De Bengali's vechten met veel moed tegen de vijand voor een onafhankelijk Bangladesh. Moge Allah ons helpen in ons gevecht voor vrijheid. Joy Bangla.
In een radio-uitzending riep sjeik Mujibur zijn volk ook op om weerstand te bieden tegen de bezettingstroepen. Mujib werd gearresteerd in de nacht van 25 op 26 maart 1971.
Een telegram met de tekst van sjeik Mujibur Rahmans verklaring bereikte enige studenten in Chittagong. De brief werd naar het Bengaals vertaald door dr. Manjula Anwar, een Bengaals linguïst. De studenten kregen geen toestemming van hogere autoriteiten om het bericht uit te zenden vanuit het nabijgelegen Agrabad Station van Radio Pakistan. Ze staken de Kalurghatbrug over naar een gebied dat onder het gezag van een Oost-Bengaals regiment stond, onder leiding van Majoor Ziaur Rahman. Bengaalse soldaten bewaakten het radiostation terwijl ingenieurs de transmissie voorbereidden. Op 27 maart 1971 om 19:45u zond majoor Ziaur Rahman de onafhankelijkheidsverklaring namens sjeik Mujibur uit. Op 28 maart maakte de majoor nog een aankondiging, waarin hij zei:
- Dit is Shadhin Bangla Betar Kendro. Ik, majoor Ziaur Rahman, onder leiding van Bangobondhu sjeik Mujibur Rahman, verklaar hierbij dat de onafhankelijke Volksrepubliek Bangladesh is opgericht. Op zijn verzoek heb ik het commando genomen als tijdelijk hoofd van de republiek. In de naam van sjeik Mujibur Rahman roep ik alle Bengali's op tegen de aanval van het West-Pakistaanse leger in opstand te komen. We zullen tot de laatste man vechten om ons moederland te bevrijden. Bij de gratie van Allah, de overwinning is aan ons. Joy Bangla.
Het bereik van de transmissie was beperkt. Het werd opgepikt door een Japans schip in de Golf van Bengalen en later opnieuw uitgezonden, eerst door Radio Australia en vervolgens door de BBC.
Van M.A. Hannan, een leider van de Awami Liga uit Chittagong, wordt gezegd dat hij de aankondiging van een onafhankelijkheidsverklaring uitzond over de radio op 26 maart 1971. Het is niet geheel duidelijk wanneer majoor Ziaur zijn toespraak gaf. Bronnen van BNP houden 26 maart aan, en er was geen bericht over een onafhankelijkheidsverklaring van Mujibur Rahman. Pakistaanse bronnen, zoals siddiq Salik in Witness to Surrender schreef dat hij over Mujibur Rahmans bericht hoorde op de radio toen Operatie Zoeklicht in volle gang was en generaal-majoor A. Qureshi geeft in zijn boek The 1971 Indo-Pak War: A Soldier's Narrative de datum van 27 maart 1971 op.
26 maart 1971 wordt beschouwd als de officiële Dag van de Onafhankelijkheid van Bangladesh en de naam Bangladesh werd vanaf dat moment ook gebruikt. In juli 1971 verwees de Indiase premier Indira Gandhi openlijk naar het voormalige Oost-Pakistan als Bangladesh. Sommige Pakistaanse en Indiase functionarissen bleven tot 16 december 1971 de naam "Oost-Pakistan" gebruiken.