Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Hendrik de Cock
Hendrik de Cock (Veendam, 12 april 1801 - Groningen, 14 november 1842) was een Nederlands predikant die aan de basis stond van de Afscheiding van 1834, die uiteindelijk leidde tot het ontstaan van zelfstandige gereformeerde kerken naast de Nederlandse Hervormde Kerk.
Het ontstaan van 'de Afscheiding'
Na te hebben gestudeerd in Groningen werd hij predikant in achtereenvolgens Eppenhuizen, Noordlaren en Ulrum. In laatstgenoemde plaats, waar hij de opvolger was van Petrus Hofstede de Groot, kreeg De Cock van zijn gemeenteleden te horen dat zijn prediking diepgang miste.
Hij nam die kritiek zo serieus dat hij zich ging verdiepen in de geschriften van Calvijn. Uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat de Bijbelse leer lang niet altijd in de kerk werd nageleefd. Vooral een bepaalde uitspraak van een van zijn kerkleden raakte De Cock diep ("Indien ik ook maar één zucht tot mijn zaligheid moest bijbrengen, was ik voor eeuwig verloren"). Zodoende verliet De Cock de minder orthodoxe richting van de Groninger Godgeleerden en ging hij over naar de orthodox-calvinistische groepering. Hij verwierp de nadruk op de opvoedende kracht van het evangelie, en gaf de erfzonde een nadrukkelijke plaats in zijn preken. In zijn brochure 'de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven' bediende ds. de Cock zich van scherpe taal tegen twee collega's die het bevindelijk christendom als 'ziekelijke mystieken' wegzette.
Omdat hij openlijk kritiek spuide op zijn collega-predikanten werd hij op 19 december 1833 (dus net voor Kerstmis) door het kerkbestuur geschorst. Een half jaar later werd hij zelfs afgezet. Dit gebeurde tegen de wil van de kerkenraad van Ulrum die het niet kon bevatten dat een predikant werd afgezet die volgens de officiële belijdenisgeschriften preekte. Eveneens werd De Cock geconfronteerd met een aanklacht bij de synode.
'De Afscheiding'
Zie Afscheiding van 1834 voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
De ontknoping kwam nog geen jaar later toen De Cock en zijn volgelingen (waaronder de voltallige kerkenraad van de Nederlandse Hervormde Kerk in Ulrum) zich op 13 oktober 1834 officieel afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk. De volgende dag tekenden zij de Acte van Afscheiding of Weederkering. Diegenen die verantwoordelijk waren voor het beheer van de kerkelijke goederen (kerkvoogden en andere notabelen) gingen hier niet in mee, met als gevolg dat De Cock en zijn afgescheiden kerkenraad geen gebruik meer konden maken van het kerkgebouw. Sinds de door de koning opgelegde kerkelijke herstructurering van 1816 waren namelijk alle kerkelijke goederen eigendom van de landelijke kerk.
In die tijd hadden verenigingen een machtiging van de koning nodig, maar koning Willem I gaf die niet; bij wijze van sanctie werden er soldaten ingekwartierd bij de Afgescheidenen. Dominee de Cock werd zelfs vanwege 'verstoring van de rust' tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld en met zijn gezin uit de pastorie gezet.
Na korte tijd liep het aantal volgelingen in de duizenden (door anderen werden ze spottend Koksianen genoemd). Behalve de afgescheidenen uit Ulrum gingen namelijk nog een aantal andere Hervormde gemeenten mee. Deze afscheidingsbeweging kreeg de naam De Afscheiding en heette in eerste instantie de Christelijke Afgescheiden Kerk. Alleen al in Groningen en Drenthe waren er in 1836 al meer dan 30 afgescheiden kerken. De Cock deed pastoraat voor een groot gebied, aanvankelijk heel deze regio, leidde andere voorgangers op, en schreef talloze brochures waarin hij zijn ideeën uiteenzette.
De periode na 'de Afscheiding'
Hierop deed zich een aantal scheuringen voor, waaruit de zgn. Kruisgemeenten ontstonden. In 1869 verenigde het grootste deel van al deze afgescheiden kerken zich tot de Christelijk Gereformeerde Kerk (CGK). De CGK fuseerde op haar beurt in 1892 nagenoeg geheel met de om vergelijkbare redenen onder leiding van Abraham Kuyper bij de Doleantie in 1886 afgesplitste dolerende gemeenten tot de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN). In 2004 zijn de GKN gefuseerd met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Evangelisch-Lutherse Kerk tot de Protestantse Kerk in Nederland.
Na de fusie van de Afgescheiden Kerken met de Doleantie zette een smalstroom in 1892 de Christelijke Gereformeerde Kerk voort. Dit kerkverband was aanvankelijk zeer klein, maar breidde zich na een aantal jaren gestadig uit, omdat voor velen de vereniging met de neo-calvinisten, achteraf gezien behoorlijk tegenviel. Een verwachte toestroom van andere behoudende predikanten, na bijvoorbeeld de belangrijke synodebesluiten van 1905, bleef echter uit. Binnen de 'A' bloedgroep van de Gereformeerde Kerken, vertegenwoordigd door de predikanten L. Lindeboom en T. Bos, die in de periode 1892 -1905 een zware strijd moesten leveren om het behoud van het 'Afscheidingsbeginsel' werd het daarna steeds stiller.
De Christelijke Gereformeerde Kerk stond in de jaren 1892-1920 heel bewust op het standpunt 'de ware voortzetting te zijn van de kerk der Afscheiding' Er was echter nog een andere groep,een deel van de al eerder genoemde Kruisgemeenten die buiten al de eerder genoemde fusies bleven staan. In 1907 gelukte het onder de bezielende leiding van de jonge kruisdominee G.H. Kersten, een vereniging tot stand te brengen van deze gemeenten met de sterk geïsoleerde Ledeboeriaanse Gemeenten. Hierdoor ontstond een tweede kerkverband, de Gereformeerde Gemeenten met een sterk bevindelijke inslag, die zich niet konden verenigen met de volgens hen te rationele en zelfgenoegzame theologie en mentaliteit in de gereformeerde hoofdstroom. Met de laatst genoemde vereniging in 1907 gingen op hun beurt weer een aantal Ledeboeriaanse gemeenten niet mee, zodat een derde bevindelijk georiënteerd kerkverband ontstond: de Oud Gereformeerde Gemeenten.
Hendrik de Cock ligt begraven op de Zuiderbegraafplaats aan de Hereweg in de stad Groningen.
Bibliografie
- Ernstige en hartelijke toespraak aan mijne landgenooten, Veendam 1834
- De zoogenaamde Evang. Gezangen, strijdig met Gods woord, Groningen 1835
- Berigt nopens mijne verantwoording voor de Synode, mijne conditioneele veroordeeling, en mijne verdere pogingen tot herstel van Gods waarachtige dienst, Veendam 1835
- Verzameld werk, deel 1 en deel 2, Houten 1984
Literatuur
- Hendrik de Cock (1801-1842): op de breuklijnen in theologie en kerk in Nederland (proefschrift), Harm Veldman, 2009, 752 p., Kok - Baarn, ISBN 978-90-435-1731-7 [1]
Externe link
Biografieën, werken en teksten bij de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl) |
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- Hendrik de Cock, F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1888-1891)
- º Afscheiden volgens De Cock, Trouw, 12 okt 2009