Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking
Dr. Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking (Hilversum, 29 mei 1830 - Soerabaja, 16 februari 1877) was een Nederlands dirigerend officier van gezondheid der eerste klasse van de geneeskundige dienst van het Indische leger en onder meer ridder in de Orde van de Eikenkroon.
Familie
Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking trouwt op 31 augustus 1854 te Batavia met Maria Sophia Clasina Eisinger, geboren circa 1835 (wonende te Batavia).[1] Zij krijgen 5 kinderen, twee zoons waarvan de eerste direct na de geboorte overlijdt en drie dochters. Maria Sophia Clasina overlijdt op 8 mei 1901 en wordt circa 66 jaar.
Loopbaan
Vroege loopbaan
Lüdeking, zoon van de arts Willem Ernst Lüdeking uit Brielle, wordt op 1 september 1847 (17 jaar) als kwekeling geplaatst aan de Rijks Kweekschool voor militaire geneeskundigen (pillenschool) te Utrecht. Voor de studie aan de kweekschool moet zijn vader borg staan voor de kosten voor het geval dat hij zich aan zijn bestemming zal ontrekken of wegens traagheid of slecht gedrag uit zijn betrekking van kwekeling wordt ontslagen.
[2]
De school leverde vooral artsen voor de landmacht. Die van de marine en voor het koloniale leger waren meestal burgergeneeskundigen. De examens van deze burgergeneeskundigen hadden wel plaats in de kweekschool totdat de Marine in 1852 een eigen Marinehospitaal kreeg. Veel leerlingen telde de school niet. Aan de school studeerden zowel bezoldigde (in totaal 22) als onbezoldigde kwekelingen. De meeste leerlingen werden rond hun 17e of 18e ingeschreven op de school en deden rond hun 21e of 22e examen voor officier van gezondheid der 3e klasse. De kwekelingen droegen een officiersuniform. [3]
Lüdeking wordt bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1851, nummer 98, door Zijne Majesteit benoemd tot Officier van Gezondheid der 3e klasse bij de geneeskundigen dienst in Oost-Indië.[4]
Hij vertrekt op 14 oktober 1851 en bereikt zijn bestemming, Batavia, op 19 januari 1852, hij was dus 98 dagen onderweg.
In december 1852 wordt Lüdeking overgeplaatst naar de geneeskundige dienst in Westkust van Sumatra, Padang (Fort de Kock). [5]
Lüdeking trouwt op 31 augustus 1854 te Batavia. Via een notariële akte geven zijn ouders toestemming voor het huwelijk in Indië;
Willem Ernst Ludeking stads heel- en vroedmeester en Johanna van der Burgh zonder beroep echtelieden wonende Brielle geven toestemming tot het huwelijk van hun zoon Everhardus Wijnandus Adrianus Ludeking officier van gezondheid bij het Oost Indische leger met Sophia Eisinger zonder beroep wonende Batavia.[6]
Op 11 september 1854 wordt hij bevorderd tot Officier van Gezondheid der 2e klasse.[7]
Door de directie van de Natuurkundige Vereniging in Nederlands Indië, wordt Lüdeking in de vergadering van 14 mei 1857 benoemd tot gewoon lid.[8] Op 31 juli 1861 wordt hij bevorderd tot Officier van Gezondheid der 1e klasse bij het groot militair hospitaal te Amboina, thans ter beschikking in Batavia.[9]
Tot zijn overplaatsing in 1861 verblijft Lüdeking op West Sumatra, zijn laatste drie kinderen worden allen geboren in Padang (Fort de Kock), respectievelijk 1857, 1858 en 1860 daarna wordt hij bevorderd op 31 juli 1861 tot Officier van Gezondheid der 1e klasse en overgeplaatst naar het groot militair hospitaal te Amboina, hij was toen ter beschikking in Batavia.
Op 22 augustus 1861, wordt hij benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereninging. (als een blijk van den prijs dien zij stelde op zijne wetenschappelijke onderzoekingen) [10]
Van juli 1861 tot zijn overplaatsing in juli 1863 verblijft hij op Amboina waar hij “zoölogical” tochten maakt in de Molukken en de Aroe-eilanden.
Wetenschappelijk onderzoek en expedities
Lüdeking was een medische officier met speciale belangstelling voor “zoölogie” en “ Entomologie” hij maakte uitgebreide collecties voor het Natuur Historisch Museum te Leiden, kruipende dieren (reptielen), indecten, vissen, schaal-, week- en straaldieren maar ook schedels van Indische volken en steensoorten afkomstig uit Sumatra, Ambon, Boeroe, Ceram en omliggende eilanden, Flores, Timor, Aroe-eilanden en zelfs Nieuw-Guinea.[11] Naast bovengenoemde collecties schonk hij in die tijd vijf bronzen Engelse medailles, waarop inscripties stonden uit het Nieuwe Testament, en enkele andere oude munten aan het penningkabinet van de Leidse Hogeschool.[12]
De Militaire geneeskundige dienst in het algemeen werd ook ingezet voor het verzamelen van zoological items. In 1827 verzocht Temminck de Minister van Marine en Koloniën en van Binnenlandse Zaken de Militaire Geneeskundige Dienst bij het onderzoek en het verzamelen te mogen betrekken. Dit verzoek werd door Temminck herhaald in 1847 en 1857 en door de tweede directeur Hermann Schlegel in 1862. De volgende officieren van gezondheid gaven zonder officiële toestemming aan één van de verzoeken gehoor: P. Bleeker 1845-79 D.M. Piller 1848-54 P.G. Neeb 1855-76 C.L. Doleschall 1857-59 E.W.A. Ludeking 1860-72 G.F. Wienecke 1861-69 J. Semmelink 1863-97
Lüdeking deed hier actief aan mee maar wenste tevens waardering voor het aangeleverde werk.
Ludeking dreigde regelmatig zijn objecten naar andere landen te sturen, zo hij niet voldoende werd beloond. Hij verlangde een eredoctoraat en een ridderorde. Schlegel dacht hem tevreden te kunnen stellen met de versierselen van de Eikenkroon, maar Ludeking wenste de Nederlandse Leeuw. Citaat uit het Proefschrift Frans Willem van der Kreek.[13]
Hij zond dan ook een collectie Conchiliën van Amboina naar professor Kaup in Hessen-Darmstadt.[14]
Zoals uit onderstaand citaat blijkt beklimt hij al direct in de begin jaren de Merapi, eigenlijk Gunung Marapi, gelegen in de Pandangsche Bovenlanden (nu Minangkabau, genoemd naar een Maleis volk) op West Sumatra bij Padang.
Den Merapi had ik reeds in 1853 bestegen toen ik hem juist zes jaren na dien tijd en op gelijken datum weder beklom. De grootste indruk toen ontvangen stond mij nog levendig voor den geest, en vooral interesseerde het mij, te weten of in de, gedurende tusschentijd plaats gehad hebbende, uitbarstingen veel was veranderd.
Agam’s voornaamste bergen waren en zijn de Merapi, een toen nog actieve vulkaan en de Singalland, een toen al uitgewerkte vulkaan, allebei ongeveer even hoog (circa 3000 m). De Singalland heeft Lüdeking één keer beklommen en de nog werkende vulkaan Merapi twee keer in 1853 en in 1859 op dezelfde datum als de eerste keer en via dezelfde weg zodat hij de veranderingen, ook als gevolg van de uitbarstingen van 1856 en 1857, goed kon waarnemen.
Citaat uit zijn “Natuur- en Geneeskundige Topografische schets der assistent-residentie AGAM, Westkust van Sumatra)”, waarin hij zijn bevindingen in 1862 heeft gepubliceerd. Voor de eerste keer gepubliceerd in het “Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië”, uitgegeven door de vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië.
In 1862 wordt Lüdeking benoemd tot erelid van de Nederlandse Entomologische Vereninging.
Verdere loopbaan
Op 24 juli 1863 wordt Lüdeking overgeplaatst bij het Garnizoen in Weltevreden.[15] Een jaar later ontvangt hij zijn overplaatsing naar Celebes en onderhoorigheden.
Lüdeking krijgt bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1864 nummer 69 vergunning tot het aannemen en dragen der versierselen van het onderscheidingsteken van ridder der eerste klasse van de Orde van Philipp de Grootmoedige, hem geschonken door Z.K.H. de groothertog van Hessen[16]
Datzelfde jaar wordt hij tevens lid van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië.[17]
Toen op 12 juni 1865 te Makassar in het kettinggangerskwartier door een Chinese gevangene een moordaanslag werd gepleegd op officier van gezondheid derde klasse W.E. Berghuis van Woortman gaf Lüdeking hem de eerste medische verzorging. De aanslagpleger pleegde hierop zelfmoord met een overdosis opium. Zijn beweegreden voor deze daad was waarschijnlijk een dolle wraakzucht tegen de geneeskundige dienst in het algemeen.[18]
Ten tijde van de cholera-epidemie, die in 1865 in Makassar heerstte, werden de handelingen van Lüdeking zeer geroemd. In de kranten werd onder meer geschreven dat door de maatregelen tot desinfectie (onder meer het stelselmatig ontruimen der kampementen en door chloorberokingen) de cholera te Makassar minder was geworden.[19]
In 1866 wordt hij geplaatst in Tjilatjap (Zuidkust van Midden-Java).[20]
Verlof in Nederland
In 1867 wordt hem een tweejarig verlof naar Nederland verleend.[21] en vertrekt hij eind januari met echtgenote en vier kinderen via Batavia.[22]
Gedurende zijn verlof in Nederland neemt hij de tijd om zijn bevindingen uit te werken in een aantal boeken.
Er zij diverse publicaties van E.W.A. Lüdeking en hij wordt in zeer veel bladen en proefschriften aangehaald. Niet alleen op geneeskundig gebied maar ook in de entomologie, kleding, taal, gedichten, etc.
Het bekendste boek is: “Schets van de residentie Amboina” [23] In nagenoeg alle Universiteitbibliotheken van de wereld te vinden, zeer schaars en dus zeer kostbaar. In het boek beschrijft Lüdeking zijn reizen en verblijf op Ambon, Indonesië. Uiteraard gaat het boek over zijn werk in de gezondheid op Ambon (van 1861 tot 1963) op de Residentie Ambonia. In het boek staan geneesmiddelenlijsten, kleding, gebruiken, ontdekte dieren, talen, etc. Ook is er een woordenlijst opgenomen met de volgende talen: Nederlands, Ambonees, Batumerah, Alang, Waai, Hitulama/Hila, Larike, Asilulu, Nusa Laut, Saparua, Haruku, Kayeli (Buru), Hoti, Hatuwe, Lisabata, Buria, Murnaten, Amaba en Alfur (Seram)
Een andere belangrijke publicatie is: Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens.
Verder zijn er diverse bijdragen van zijn hand verschenen in het geneeskundig tijdschrift, het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië maar ook in diverse andere bladen.
Lüdeking schreef ook gedichten met name gepubliceerd in BIÄNG–LALA (Regenboog), Indisch leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van dezelfde Mr. L.J.A. Tollens en W.L. Bitter.
Kritiek op de opleiding militair geneeskundigen
Lüdeking was enorm kritisch ook als het ging om de opleiding Militair geneeskundigen;
In mijn betoog -De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger, en zijne opleiding aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht- heb ik aangetoond, dat men niet kan voortgaan de opleiding van den officier van gezondheid aan deze inrigting over te laten.
Dit betoog is opgenomen in een onder eigen naam uitgegeven boek bij W.F. Dannenfelser te Utrecht in 1868 en gericht aan de Regering en Volksvertegenwoordiging.
Ook het boek -De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger en zijne toekomst- Een vervolg op het eerder genoemde boek is onder eigen naam uitgegeven bij W.F. Dannenfelser te Utrecht, 24 augustus 1868 en ook gericht aan de Regering en Volksvertegenwoordiging. Dit boek handelt meer over de verschillen in bevordering en beloning van de Geneeskundige militairen in Nederlands Indië ten opzichte van de militaire onderdelen in Nederland.
Ook de volgens het model van de kweekschool opgezette Dokter Djawaschool in Weltevreden moet het ontgelden, vooral betreffende de kwaliteit van de opleiding, zoals blijkt uit onderstaand citaat uit het Literatuurrapport “Kweekschool” 's-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht (1822-1868) i.o. [24]
Donders’ conclusie: “Mijn taak was niet moeilijk” en “Mijn argumentatie blijft [...] dezelfde. De Kweekschool, als geheel op zich zelf staande inrichting, is overboodig, nadeelig voor de dienst en onzeker in hare uitkomst”.
De discussie over het voortbestaan van de Kweekschool werd op veel fronten en vooral anoniem gevoerd. Meerder schrijvers vinden de kweekschool “volstrekt onnoodig”, “daar 1) de kosten van opleiding voor eenen kweekeling der landmagt aan die kweekschool of aan eene akademie slechts weinig zullen verschillen en 2) het onderwijs aan beide wel noodwendig hetzelfde zal moeten zijn”. “Het voortbestaan der kwekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht is derhalve eene onndige luxe.”
Een van de schrijvers, de arts Ludeking, borduurde voort op de discussie tussen Donders en Fles. Ludeking deelt de mening van Donders en is Dr. Fles dank schuldig, dat hij juist in zijne wederlegging, mij de krachtigste argumenten aan de hand heeft gegeven om mij, meer dan ooit, met de inzigten van Prof. Donders te vereenige. Ludeking merkt op dat Fles niet weet “wat de Indische geneesheer wezen moet” en wijst er op dat het argument van Fles, er bestaat in Indië een te kort aan artsen, geen argument is voor het voortbestaan van de kweekschool, omdat de Indische vacatures vooral bestonden door vakantie en verlof, niet door een gebrek aan formatie-plaatsen. Hij levert ook kritiek op het argument van Fles dat de kweekschool opleiding voldoende zou zijn voor een Indisch arts. “De heer Fles zegge: ‘zij weten veel’, maar dan veroorloof ik mij er bij te voegen: ‘nog meer ontbreekt hun’. Kortom: de Kweekschool in Utrecht is niet goed genoeg en daarom pleit de auteur er voor dat de kweekschool wordt opgeheven en de opleiding van de kwekelingen voortaan in Amsterdam aan de universiteit plaats heeft. Ook in het parlement werd gediscussieerd over de Kweekschool. Zo werd op 20 maart 1865 gediscussieerd over de vraag of kwekelingen wel een natuurkundig examen moesten afleggen.
Zie ook de pagina’s 100 en 101 uit “De Nederlandsche Oudheden in de Molukken”, door V.I. van de Wall, ’s-Gravenhage 1928.
Latere loopbaan
Bij Koninklijk Besluit van 22 november 1867 nummer 73 krijgt hij vergunning tot het aannemen van het onderscheidingsteken van ridder in de Orde van Friedrich, hem geschonken door de koning van Württemberg.[25]
In november 1868 gaat hij, met vrouw en vier kinderen, per stoomschip Utrecht van Brouwershaven terug naar Batavia. [26] waarschijnlijk definitief omdat er in 1871 een boedelverkoop plaatsheeft van zijn huisraad.[27]
Bij Koninklijk Besluit van 25 april 1868 nummer 51 verkreeg hij vergunning tot het aannemen en dragen der onderscheidingstekens van ridder in de Orde van St. Michël, hem door de koning van Beieren geschonken,[28]
In augustus 1868 wordt hij in de vergadering van de keizerlijke Duitse Leopoldo-Carolinische academie te Dresden benoemd tot lid.[29]
Drie maanden na zijn terugkeer wordt Lüdeking geplaatst bij het Groot-Militair Hospitaal Willem I.[30]
In maart 1869 komt Ludeking en familie aan in Samarang. Aangekomen vreemdelingen te Samarang vanaf 13 tot en met 18 maart 1869 in het Heeren Logement.[31] De Locomotief, 19 maart 1
Op 10 november 1869 wordt hij bevorderd tot Dirigerend Officier van Gezondheid der tweede klasse bij het bureau van den chef over de geneeskundige dienst van het groot militair-hospitaal te Willem I. [32]
Op 24 mei 1871 tot Dirigerend Officier van Gezondheid der 1e klasse en wordt hij geplaatst bij de geneeskundige dienst der Sumatra’s West kust en onderhoorigheden.[33]
Op 10 maart 1872 wordt hij overgeplaatst naar de 2e Militaire afdeling op Java en op 5 juli 1875 bij de Expeditionairen geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh op Sumatra). Hij vertrekt daar als “geévacueerd” op 28 maart 1876 en wordt, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e Militaire afdeling op Java. Bij zijn vertrek staat in De Locomotief onder meer: hij was sinds 24 mei 1871 benoemd voor Sumatra's Westkust, waar hij met betrekking tot de hygiëne, de verpleging in het militair hospitaal en een andere, de prostitutie rakende aangelegenheid, van dienstijver en grote ambitie voor zijn belangrijke betrekking alhier heeft doen blijken.[24]
Op 5 juli 1875 wordt Lüdeking overgeplaatst bij de geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh)[25].
Hij vertrekt daar als “geévacueerd” op 28 maart 1876 en wordt, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e Militaire afdeling op Java.
Te Atsjin geplaatst werd hij al spoedig ongesteld, doch in weerwil hiervan, bleef hij onvermoeid zijne beste zorgen wijden aan de belangen der aan hem toevertrouwde zieken. Hierdoor werden zijne krachten gaandeweg hoe langer hoe meer ondermijnd en verergerde zijn toestand in die mate dat eene evacuatie naar Java noodzakelijk werd geacht. Bij zijne komst te Soerabaia mocht hij zich niet lang in het bezit eener goede gezondheid verheugende te Atsjin opgedane kwaal keerde spoedig terug; hierbij voegde zich in december nog een darmontstekeing, die na langdurig lijden, den 16 februari j.l. een einde maakte aan zijn inderdaad zeer werkzaam en nuttig leven. Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief.[34]
Lüdeking overlijdt op 46 jarige leeftijd op 16 februari 1877 te Soerabaja op Java[35] en is begraven op de begraafplaats “Peneleh” te Soerabaja
Zijn vele verzamelingen en nauwkeurig beschrijvingen werden zeer gewaardeerd, dus met vele onderscheidingen tot gevolg.
“Reeds vroeg toonde Lüdeking zijn onvermoeiden ijver op natuurwetenschappelijk gebied en hij mocht bij herhaling de strelende zelfvoldoening smaken, dat zoowel door Z.M. onzen geëerbiedigden Koning, als door vreemde Vorsten en wetenschappelijke vereenigingen, zijne verdiensten op hoogen prijs werden gesteld”.
Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief; Samarangsch Handels- en Advertentieblad, 21-02-1877.
Onderscheidingen
- bij Koninklijk besluit van 8 april 1861 benoemd tot Ridder der Orde van den Eikenkroon
- op 22 augustus 1861, benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereninging. (als een blijk van den prijs dien zij stelde op zijne wetenschappelijke onderzoekingen)
- bij Koninklijk besluit van 24 februari 1864 nummer 69 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der 1ste klasse van de Orde van Philips den Grootmoedige, hem door Z.K.H. den Groot-Hertog van Hessen geschonken
- op 1 juli 1864 benoemd tot lid van het Koninklijk instituut voor de Taal-, Land- en Volkerenkunde van Nederlandsch-Indië
- op 14 september 1867 wordt hij benoemd tot lid van de Vereeniging voor Vaderlandsche natuurkunde in Wurtemburg
- bij Koninklijk besluit van 22 november 1867 nummer 73 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der van de Orde van Friederich, hem door Z.M. den Koning van van Wurtemburg geschonken
- bij Koninklijk besluit van 25 april 1868 nummer 51 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der 1ste klasse van de Orde van Verdiensten van St. Michael, hem door Z.M. den Koning van Beieren geschonken
- op 1 juli 1868 wordt hij lid van de Keizerlijke Leopold-Carolinische Duitsche Vereeniging van Natuuronderzoekers
- in de vergadering van de Keizerlijke Duitse Leopolddo Carolinische academie te Dresden wordt in augustus 1868 benoemd tot lid
- op 1 oktober 1868 ontvangt hij een tevredenheidsbetuiging, van Z.M. den Koning, voor zijn “Schets van de Residentie Ambonia” en voor zijn “Natuur- en Geneeskundige Topographie van Agam”
- op 15 oktober 1868 ontvangt hij een dankbetuiging van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te Wenen voor zijne “Schets van de Residentie Amboina”
- op 31 oktober 1868 ontvangt hij eveneens een dankbetuiging van de Koninklijke Beiersche Academie van Wetenschappen voor de “Schets van de Residentie Amboina
- op 26 november 1870 wordt hem door de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indië de titel van dirigeerend lid toegekend
- op 28 november 1871 wordt ’s Konings tevredenheid betuigd voor zijnen “Requeil voor den militairen geneeskundigen dienst” onder waardering der verdiensten van zijnen arbeid, hetwelk door den Koning met veel welgevallen was aangenomen
- in januari 1872 ontvangt hij het onderscheidingsteken voor langdurigen Nederlandsche dienst als officier; cijfer XX
Wetenschappelijke werk en bibliografie
- 1853. Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens. Tweede aflevering, tweede jaargang.
- 1854. Zuléma, Batavia, Lange & Co, 1854, 98 p.
- 1854. Natuur - en geneeskundige topografisch schets der assistent- residentie Agam, (Westkust van Sumatra)” uit het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands Indië (p. 1-153) uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van de geneeskundige wetenschappen in Nederlands Indië, deel IX, aflevering 6, Batavia, Lange & Co, 1862
- 1861. Uit mijn portefeuille, Batavia, Lange & Co, 1861, 62 p.
- 1864. Lijst der Gouveneurs tot 1864
- 1867. Herdruk onder de titel Natuur - en geneeskundige topografie van Agam, Uitgegeven in 1867 door Martinus Nijhoff ’s-Gravenhage, 162 p.
- 1868. Schets van de Residentie Amboina, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 273 p.
- 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indische leger en zijn opleiding aan de kweekschool voor militair geneeskundigen te Utrecht, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 58 p.
- 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indisch leger en zijn toekomst, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 24 augustus 1868, 37 p.
- 1871. Recueil voor de militair-geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 369 p.
- 1871. Recueil voor den Civiel geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 216 p.
Verder diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig tijdschrift; Klinische bijdragen (hartziekten), jaargang III, 1854,168 p. Bijdrage tot de kennis van inlandsche verloskunde, GTNI 1856, jaargang 4, aflevering 6, p 546-549
Gedichten van zijn hand meestal gepubliceerd in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens
- ‘Aan Nederland’ , 1 mei 1852
- ‘California’ , 29 augustus 1852
beide in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, eerste jaargang, deel II, Batavia, Lange & Co, 1852
- Andreas Victor Michiels 1854
Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, derde jaargang, Tweede aflevering
- ‘Aan Haar’
- ‘Vriendschap’
- ‘Sumatra’
- ‘Hulde aan de clown Dixi' onder pseudoniem: Cantharis Vesicatoria
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|