Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Reuchlin

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 25 feb 2014 om 22:48 (noten bij 29 januari wegens vele bronnen die 22 januari vermelden)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Johannes Reuchlin (bij Pforzheim, 29 januari 1455Citefout: Onjuist label <ref>; de naam mag niet slechts een geheel getal zijn. Gebruik een beschrijvende titel[1] – Stuttgart, 30 Juni 1522), ook Johann Reichlin, gehelleniseerde naam: Kapnion of Capnio, was een Duits humanistisch filosoof, jurist en diplomaat. Reuchlin, de ’eerste Duitse humanist’, bevorderde de studie van het Oudgrieks en introduceerde de studie van het Hebreeuws in West-Europa. Samen met Luther, Melanchthon, Erasmus, en von Hutten was hij een aandrijvende kracht achter de protestantse reformatie, hoewel hij officieel verklaarde dat hij tegen deze beweging was.

Leven

Afkomst

Reuchlin werd geboren op 29 januari 1455Citefout: Onjuist label <ref>; de naam mag niet slechts een geheel getal zijn. Gebruik een beschrijvende titel[1] te Pforzheim als zoon van de kloosterbeheerder Georg Reuchlin en zijn echtgenote Elissa Erinna Eck. Hij had onder andere een zus Elisabeth, gehuwd Reuter, die de grootmoeder werd van de reformator Philipp Melanchthon.

Studies

Nadat hij les had gevolgd aan de basisschool en latijnschool van het dominicaanse St. Stephan-klooster te Pforzheim, schreef hij zich in 1470 op vijftienjarige leeftijd in aan de Universiteit van Freiburg, waar hij grammatica, filosofie en retorica studeerde. Naar de gewoonte van die tijd, werd er door zijn medestudenten een Griekse versie van zijn naam bedacht, Kapnion (Καπνίων, afgeleid van het woord ’rook’ zoals de naam Reuchlin). Hij gebruikte ook de naam Phorcensis, die verwees naar zijn geboorteplaats Pforzheim.

Als opvoeder van Frederik, de derde zoon van markgraaf Frederik (Friedrich) van Baden begeleidde hij deze naar de Sorbonne, Parijs. Frederik was slechts enkele jaren jonger dan Reuchlin en ging studeren voor een kerkelijke loopbaan. Dit beïnvloedde ook Reuchlins beslissing om nu Grieks te gaan leren. Hij volgde te Parijs het onderricht van de theoloog Johannes Heynlin, afkomstig uit Stein (ook bekend onder de naam Johannes (of Jean) à Lapide).

In 1474 volgde hij zijn leraar Heynlin naar Basel en liet zich daar aan de universiteit inschrijven. Hij sloot zijn studie van de Vrije Kunsten in 1477 af als Magister Artium. In Basel schreef hij zijn eerste werk, het Latijnse woordenboek Vocabularius breviloquus.[2]

Hij begon in 1479 een studie rechtswetenschappen aan de Universiteit van Orléans. In de opdracht die hij op 7 maart 1506 in De rudimentis Hebraicis schreef aan zijn broer Dionysius, vermeldde Reuchlin dat hij zijn studie van het Romeinse recht in Orléans bekostigde door het onderwijzen van de klassieke talen. Hij behaalde zijn baccalaureaat en wisselde in de wintersemester 1480/1481 naar de Universiteit van Poitiers. Daar trok men vooral studenten aan uit de adel en rijke burgerij, die daarna op bestuurlijk gebied actief waren. Hij behaalde op 14 juni 1481 zijn licentiaat in het keizerlijk Romeins recht.

De volgende wintersemester 1481/1482 was hij in Tübingen vervanger voor het het vak Poëzie (Poetica) of voor Romeins recht.

Loopbaan

Gedurende twee reizen naar Italië (in 1482 en 1490) werd hij bekend met de Platonische Academie te Firenze en met de belangrijkste Italiaanse taalkundigen, terwijl hijzelf ook bewondering opriep door zijn grote taalkennis.

Hij maakte in 1490 bijvoorbeeld kennis met Pico di Mirandola, leerde van hem iets over de kabbala en werd daarom geïnteresseerd in het Hebreeuws. Pas in 1492 vond hij de gelegenheid om de taal te leren; zijn leraar was Jacob Loans, de joodse arts van de keizer. Vanaf dat moment werd hij een ijverig student van het Hebreeuws.

In de periode tussen deze twee reizen naar Italië werd hij de raadgever van graaf Eberhard van Württemberg, taxateur in dienst van het hooggerechtshof en doctor in de rechten.

Na het overlijden van zijn beschermheer Eberhard vluchtte hij naar Heidelberg uit angst voor Eberhards opvolger, graaf Eberhard VI, waar hij raadsman werd. Van 1497 tot 1499 was hij voor de derde keer op reis naar Rome en perfectioneerde er zijn studie van het Hebreeuws door de omgang met een aantal geleerde Joden, onder wie zijn leraar Obadjah van Sforno. Tijdens zijn studie van het Bijbelse Hebreeuws, verdiepte hij zich ook in de studie van de Talmoed en van de kabbala.

In Heidelberg schreef hij twee Latijnse komedies: „Sergius” en „Henno”. Toen Eberhard afgezet werd, besloot hij terug te keren naar Stuttgart. Hij werd er de rijksrechter van de Zwaabse confederatie (1502–1512), privé-literator, professor Grieks en Hebreeuws te Ingolstadt (1520–1521), en professor te Tübingen (1521–1522).

Zijn opmerkelijkste verdienste was dat hij de studie van het Hebreeuws in Duitsland en zo in West-Europa introduceerde. Zijn De rudimentis hebraicis (1506), dat zowel een woordenboek als een grammatica bevatte, was baanbrekend. In 1512 gaf hij als handleiding voor beginners een editie uit van de Hebreeuwse tekst van de boetepsalmen samen met een Latijnse vertaling. In zijn werk De accentibus et orthographia linguae hebraicae (1518), behandelt hij gedetailleerd de Hebreeuwse woordklemtoon, en beknopter het retorische accent en de muzikale klemtoon. Hij schreef kabbalistische werken (De verbo mirifico, 1494; De arte cabbalistica, 1517).

Pfefferkorn

Johann Pfefferkorn, een Joodse bekeerling en antisemiet uit Keulen en volgeling van de Keulse dominicanen, slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.

Hij scheerde de joodse geschriften niet alle over één kam maar deelde deze in in zeven categorieën. Eén categorie was het ’Oude Testament’. Door de categorieën één voor één te bespreken kwam hij tot de conclusie dat de Talmoed, het kabbalistische werk de Zohar, de commentaren van Rasji of van de broers Kimchi, Ibn Ezra, Gersonides, Nachmanides, enz. geen van alle verbrand dienden te worden, omdat ze alle waardevolle bijdragen bevatten voor de theologie en de wetenschap en er geen ’ketterij’ in voorkomt. Enkel de boeken die blasfemie tegenover Jezus Christus bevatten, zoals de Toledot Jesjoea, konden verbrand worden. Bovendien konden Joden, aangezien ze onder de bescherming stonden van het Duitse Rijk, niet beschuldigd worden van ketterij tegen het christendom. De keizer herriep het vernietigingsbevel op 23 mei 1510.

De keizerlijke herroeping was grotendeels het gevolg van Reuchlins verslag. Hierop volgde een langdurige discussie met de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mayence en Parijs, partij koos voor Pfefferkorn en de dominicanen.

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

De universiteit van Keulen, onder invloed van de dominicaanse prior Jacob van Hoogstraten, gaf in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Daarop schreef Ortuin de Graes (Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), waarop Reuchlin het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum uitgaf (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).

De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de Augenspiegel. Het thema werd in Parijs ter sprake gebracht door de biechtvader van koning Lodewijk (Louis) XII, Petit Guillaume Haguinet, die later in 1520 in de Sorbonne ook een leerstoel Hebreeuws zou stichten, die zou worden geleid door christelijke geleerden.

De Augenspiegel veroordeeld

Prior Jacob van Hoogstraten riep Reuchlin in 1513 op om voor de dominicaanse rechtbank in Mayence te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de Augenspiegel had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop Uriël van Gemmingen die in 1509 door keizer Maximiliaan werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van paus Leo X werd de zaak behandeld door de bisschop van Speyer. Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium, waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het Concilie van Lateranen gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak tot paus Leo X in 1520 de Augenspiegel veroordeelde. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning Lodewijk XII van Frankrijk en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.

Reuchlin bleef trouw aan de rooms-katholieke kerk en probeerde zijn achterneef Melanchthon op andere ideeën te brengen.

Invloed

Reuchlin was de eerste wetenschapper die de Hebreeuwse taal invoerde in het curriculum van de universiteit. Hij onderwees reeds Hebreeuws voor hij professor werd in Ingolstadt en Tübingen. Onder zijn studenten zijn te vermelden: Melanchthon, Christopher Schilling uit Luzerne, Johannnes Oecolampadius, Johannes Cellarius, Bartholomäus Caesar, Sebastian Münster, Johann Forster, en de verdediger van het katholicisme Johannes Eck.

Hij wordt beschouwd als een grondlegger van wat de christelijke kabbala zou worden.

Reuchlins werken die vanuit joods standpunt interessant zijn, zijn:

  • De Verbo Mirifico (Basel, 1494), over de Kabbala. Baruchias, een joodse wijze, Capnion, een christelijk geleerde, en een Griekse filosoof hebben een discussie. Het resultaat is een verklaring van de superioriteit van de joodse wijsheid en de Hebreeuwse taal.
  • Rudimenta Hebraica (Pforzheim, 1506). De eerste Hebreeuwse grammatica die door een christelijke auteur werd geschreven. Het geeft slechts een schets van de Hebreeuwse uitspraak en wat woordenschat.
  • De Arte Cabalistica (Hagenau, 1517).
  • De Accentibus et Orthographia Hebræorum Libri Tres (Hagenau, 1518). Dit grammaticaboek is heel wat beter dan het boek uit 1506, en toont de resultaten van de grondige studies die de auteur intussen verrichtte.

Erkenningen

  • In 1492 werd hij door keizer Frederik III in de adelstand verheven.

Bronnen

The Catholic Encyclopedia (1917)  (en) Johannes Reuchlin, in: Catholic Encyclopedia, New York, Robert Appleton Company, 1907-1912. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

Jewish Encyclopedia 1906  (en) Reuchlin, Johannes von, in: Jewish Encyclopedia, New York: Funk & Wagnalls, 1901-1906. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

(en) Reuchlin, Johannes  in de Encyclopedia Judaica Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Johannes Reuchlin op Wikimedia Commons.

rel=nofollow

Verwijzingen

rel=nofollow