Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Pfefferkorn

Uit Wikisage
(Doorverwezen vanaf Johann Pfefferkorn)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Johannes Pfefferkorn (oorspronkelijke joodse voornaam Joseph; 1469 – Keulen, 22 oktober 1521) was een Duitse jood, die overging tot het katholicisme. Hij werkte samen met de Keulse dominicanen voor de inquisitie. Hij was een voorstander van het verbranden van de Talmoed en andere joodse geschriften en bleef het best bekend door zijn pamflettenstrijd tegen Johannes Reuchlin.

Leven

De geboorteplaats van Johannes Pfefferkorn is onduidelijk, men neemt aan dat hij uit Moravië of uit Neurenberg afkomstig was. Volgens eigen zeggen kreeg hij in Praag van zijn oom Meir Pfefferkorn Talmoedlessen. Rond 1491 woonde hij in Praag en circa 1504 in Dachau.

Hij zou als slager hebben gewerkt en zou, volgens een latere oorkonde van Heinrich von Gutenstein, gedateerd 24 oktober 1509, wegens inbraak en diefstal veroordeeld zijn. Hij werd in de gevangenis gezet en werd in 1504 vrijgelaten na een borgsom te hebben betaald van 100 Hongaarse forint. Na zijn vrijlating bekeerde hij zich in 1505 in [Keulen]] tot het katholicisme en liet zich en zijn familie dopen.

Van de stad Dachau daarentegen, verkreeg hij een bewijs van goed zedelijk gedrag, gedateerd 21 januari 1510. In deze oorkonde ontkende de stad Dachau dat Pfefferkorn als slager zou hebben gewerkt en dat hij ooit als dief veroordeeld was.

Eerste pamfletten

In Judenspiegel (1507) schreef hij dat de joden hun werk als woekeraar moesten opgeven, christelijke preken moesten beluisteren en hun talmoeds weggooien. Anderzijds schreef hij dat jodenvervolging een hindernis is voor hun bekering, en verdedigde hij de joden in zijn pamflet Warnungsspiegel tegen de valse beschuldigingen dat zij christelijke kinderen vermoordden voor rituele doeleinden. Omdat hij van joden tegenstand kreeg wegens zijn werken, ging hij over tot de frontale aanval met Hoe de blinde joden hun Pasen houden, Jodenbiecht (alle in 1508) en Judenfeind (1509). In zijn derde pamflet schreef hij het tegenovergestelde van wat hij eerder had geschreven en beweerde dat joden het een goede daad vinden om een christen te doden en dat christenen het als hun taak moesten zien om de joden uit alle landen te verdrijven.

Gewapend met deze geschriften slaagden de dominicanen erin om keizer Maximiliaan in 1509 het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden, met uitzondering van de Tanach, in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen.

De joden gingen in beroep en de katholieke hebraïcus Johannes Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden. Grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag, gaf de keizer op 23 mei 1510 het bevel om de in beslag genomen boeken terug te geven.

Pamflettenstrijd met Reuchlin

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel, waarin hij Reuchlins positieve beoordeling van de joodse geschriften probeerde te beantwoorden en Reuchlin persoonlijk onder vuur nam, bijvoorbeeld door te beweren dat Reuchlin ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

Hierop ontspon zich een langdurige pamflettenoorlog tussen Reuchlin en de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mainz en de Sorbonne in Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen. Hoewel Erasmus van Rotterdam schreef dat hij „geen reuchlinist” was, ondersteunde hij Reuchlin tegenover Pfefferkorn. Pfefferkorn noemde hij „een misdadige jood die een heel misdadige christen werd”.

Onder invloed van de dominicaanse prior en inquisiteur Jacob van Hoogstraten, gaf de universiteit van Keulen in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Hardwin van Grätz (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519). Pfefferkorn zelf schreef als antwoord op de Augenspiegel de Brandspiegel, maar de echte strijd verliep nu tussen Reuchlin en de Keulse dominicanen.

Jacob van Hoogstraten riep Reuchlin in 1513 op om binnen de zes dagen voor de dominicaanse rechtbank in Mainz te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de Augenspiegel had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop Uriël van Gemmingen die in 1509 door keizer Maximiliaan werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken.

In 1514 publiceerde Pfefferkorn opnieuw een strijdschrift, Sturmglock, tegen de joden zowel als Reuchlin. Op verzoek van paus Leo X werd de zaak behandeld door de bisschop van Spiers (Speyer). Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het Concilie van Lateranen gebracht. Het Concilie besliste ten gunste van Reuchlin, maar de beslissing had weinig effect.

Pfefferkorn schreef intussen nog Beschirmung (1516) en Streitbüchlein (1517) als reactie op de brieven van duistere mannen.

Vanaf 1517 verschoof de aandacht naar een nieuw conflict: naar Maarten Luthers acties in Wittenberg tegen de verkoop van aflaten.

In 1520 veroordeelde paus Leo X het standpunt van Reuchlin, die de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning Lodewijk XII van Frankrijk en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland. De discussie was intussen zo ver afgeweken van de oorspronkelijke vraag over het behouden of vernietigen van de joodse geschriften, dat het besluit geen enkele invloed had op de eerste gedrukte uitgave van de Talmoed, door David Bomberg, die toen in Venetië in voorbereiding was.

Triomfantelijk schreef Pfefferkorn daarna nog Ein mitleidiche Klag (1521).

Daarna werd er niets meer gehoord over Pfefferkorn of over zijn rol als werktuig van de dominicanen.

Gevolgen

Het resultaat van de strijd was een aanzienlijke achteruitgang van het prestige van de Kerk. Volgens de geschiedschrijver S. Baron was het geen toeval dat Maarten Luther net op het hoogtepunt van de Pfefferkorn-Reuchlin-controverse zijn stellingen publiek maakte.[1]

Werken

Zie ook

Bronnen en weblinks

(en) Pfefferkorn, Johannes (vertaal via: Vertaal via Google translate) in de Encyclopedia Judaica. (niet meer online)

  1. º Salo Wittmayer Baron, A Social and Religious History of the Jews, deel 13 (1969), p. 184–
rel=nofollow