Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Otto Heinrich Julius Muller von Czernicki
Otto Heinrich Julius Muller von Czernicki (Ngawi (Java), 28 oktober 1834 - Wageningen, 16 april 1907) was een Nederlands luitenant-kolonel van het Indische leger en ridder in de Militaire Willems-Orde.
Loopbaan
Muller von Czernicki trad op nog geen 16-jarige leeftijd als volontair in dienst bij het zesde bataljon infanterie; hij doorliep achtereenvolgens de rangen van korporaal, fourier en sergeant-majoor en werd in oktober 1854 benoemd tot tweede luitenant bij het elfde bataljon. In deze rang nam hij deel aan de expeditie naar de Lampongse districten in 1856 en werd op 4 september 1858 bevorderd tot eerste luitenant. Hij werd op 17 oktober 1860 overgeplaatst bij het dertiende bataljon van het garnizoensbataljon in de Lampongse districten. Muller von Czernicki werd op 9 januari 1863 overgeplaatst bij het 14de bataljon en op 21 december 1863 genaturaliseerd tot Nederlander (kamerzitting van 21 december).[1] Hij nam met het dertiende bataljon deel aan de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo.
Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo
Inmiddels verontrustten kleine vijandelijke benden de omtrek van Kendangan en werden de Nederlandse patrouilles ijverig vervolgd. Eerste luitenant Muller von Czernicki begaf zich naar de uitgeplunderde kampongs Karang Djawa en Paloeang, en sloeg de vijand bij soengej Loeang. – Op de tijding dat kampong Bahawang aangetast zou worden om de brug over soengej Kiddeman te vernielen, werden 15 man in hinderlaag gelegd. Werkelijk kwam in de nacht van 19 op 20 april 1861 een bende in de kampong en werd er met een salvo ontvangen. De vijand in de waan met kampongvolk te doen te hebben, beantwoordde het vuur en bracht de Nederlandse troepen een verlies van een dode en een gewonde toe, maar sloeg op de vlucht toen hij de soldaten herkende. Mohamad Said naderde met 400 man tot Tamboy Boeloe, 3 à 4 uur van Kendangan; de bewoners van een aantal kampongs vluchtten in de wildernis, anderen sloten zich bij de vijand aan. Een bende van 200 man drong de 25ste april tot soengej Loeang door, en werd gaandeweg versterkt door nieuw aangeworven inlanders. De militaire commandant van Kendangan, van plan zijnde om de vijand, die zich voornamelijk te Pategan en Hankakey ophield, van twee zijden gelijktijdig aan te vallen, vroeg versterking van Pantey Hambawang aan, waarop kapitein Hamakers reeds in de ochtend van 28 april met Hojel en 80 bajonetten te Kendangan aankwam. Nu werden er drie colonnes geformeerd: eerste de colonne Hamakers, tweede luitenant Hojel, officier van gezondheid De Jong, 50 bajonetten; tweede de colonne Muller von Czernicki, adjudant Koch en 45 bajonetten; derde de colonne Von Ende, 40 bajonetten. Daarna werd het volgende plan van aanval gemaakt: Von Ende moest van Kendangan langs de Kiddemanrivier alle loopbruggen vernielen, de overgang bij Gamba bewaken, het terrein om kampong Pisang zuiver houden en met een gedeelte van zijn macht kampong Amawang bezetten, ten einde de vijand op te vangen, die in zuidelijke richting mocht pogen te ontvluchten.
Door Smagge, die met 20 man in de oude benting post vatte, bleef Von Ende in contact met Kendangan, dat bezet was door 50 bajonetten onder de officier van gezondheid Tall. Hamakers en Muller von Czernicki moesten de kampongs Briang, Hankakey en Pategan aanvallen. Week de vijand in noordelijke richting en stiet hij op de bajonetten die langs de Kiddeman geposteerd waren, dan zou hij waarschijnlijk trachten langs Amawang te ontkomen maar daar op Von Ende stuiten. Vluchtte de vijand daarentegen zuidwestwaarts naar soengej Paring en soengej Loeang, dan werd hij door de colonne Brinkgreve die van Rantau in aantocht was, opgevangen. Hamakers marcheerde (de 30ste) over Amawang, Pisangan en soengej Kalang naar Gamba. Nabij Pisangan door geweer en- en lillavuur begroet, versloeg hij de vijand. Bij soengej Kalang verenigden Muller von Czernicki en Koch zich met hem en werd de mars naar Pategan en Hankakey voortgezet. Hier losten enige bedekt opgestelde muitelingen hun geweren en verdwenen daarna. Een kleine bende wilde bij Amawang de Amandit-rivier overtrekken, maar werd hierin door Muller von Czernicki verhinderd. Met hetzelfde doel ging Von Ende, die het vuur van Hamakers hoorde, westwaarts langs de Amandit en kreeg enige schoten. Het scheen dat een driehonderdtal vijanden door Hamakers opgejaagd, nabij Briang de soengej was overgetrokken; althans de vijand tastte nabij soengej Paring von Ende vrij hevig aan. Drie flankeurs, een fuselier en een kettingganger waren reeds buiten gevecht; Von Ende zelf kreeg een kogel door de pols. Zijn macht was te gering om lang weerstand te bieden. Hij trok daarom langzaam vurende terug op Amawang, waar Hamakers die over Briang gemarcheerd was, hem ontmoette; gezamenlijk kwamen zij te Kendangan aan.
Latere loopbaan
Muller von Szernicki verkreeg bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1863 nummer 68 de Militaire Willems-Orde voor zijn verrichtingen te Borneo in 1861 en werd op 7 september 1864 bevorderd tot kapitein bij het veertiende bataljon. Hij werd op 1 oktober 1867 overgeplaatst bij het tweede bataljon en nam in april 1873, als instructeur bij het bataljon Barisan van Bangkalan, Madoera een werkzaam aandeel in de eerste expeditie naar Atjeh, waardoor hij het recht verkreeg tot het dragen van de Atjeh-medaille. Op 4 oktober 1873 werd hij bevorderd tot majoor en verkreeg een tweejarig verlof naar Nederland, van waar hij op 11 januari 1875 per Koning der Nederlanden vertrok naar Indië met onder zijn commando een regiment suppletietroepen van 100 man. Muller von Czernici werd vervolgens op 18 april 1875 geplaatst bij het dertiende bataljon en kort daarop benoemd tot inspecteur der Barisans op Madoera, waarna hij in hetzelfde jaar als commandant van het derde bataljon Barisan weer naar Atjeh vertrok. Hij werd bevorderd tot luitenant-kolonel en bleef in die rang tot 1876 bij de Barisan, waarna hij achtereenvolgens het commando voerde als plaatselijk commandant van Semarang (14 april 1877) en als militair commandant van de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo. In 1880 werd hij nogmaals overgeplaatst naar Atjeh, waar hij belast werd met het commando van het derde bataljon. Hij vroeg in 1881 eervol ontslag uit de militaire dienst, dat hij op 23 september van dat jaar verkreeg. Muller von Szernicki vestigde zich te Wageningen en overleed aldaar in 1907.
Portaal KNIL |
Bronnen, noten en/of referenties
|