Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking: verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Everhardus_Wijnandus_Adrianus_L%C3%BCdeking&diff=cur&oldid=32814479 Hludeking 19 sep 2012)
(https://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Everhardus_Wijnandus_Adrianus_L%C3%BCdeking&oldid=45494562 9 dec 2015)
 
Regel 1: Regel 1:
<!--[[Bestand:Officieren van gezondheid.jpg|thumb|Lüdeking was [[officier van gezondheid]] in het Indische leger]]-->
Dr. '''Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking''' ([[Hilversum]], [[29 mei]] [[1830]] - [[Soerabaja]], [[16 februari]] [[1877]]) was een Nederlands dirigerend [[officier van gezondheid]] der eerste klasse van de geneeskundige dienst van het [[Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger|Indische leger]] en onder meer [[Ridderorde (onderscheiding)|ridder]] in de [[Orde van de Eikenkroon]].
Dr. '''Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking''' ([[Hilversum]], [[29 mei]] [[1830]] - [[Soerabaja]], [[16 februari]] [[1877]]) was een Nederlands dirigerend [[officier van gezondheid]] der eerste klasse van de geneeskundige dienst van het [[Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger|Indische leger]] en onder meer [[Ridderorde (onderscheiding)|ridder]] in de [[Orde van de Eikenkroon]].


=='''Familie'''==
== Familie ==
Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking trouwt op 31 augustus 1854 te Batavia met  Maria Sophia Clasina Eisinger, geboren circa 1835 (wonende te Batavia).<ref>Java-Bode, 6 september 1854</ref>  
Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking trouwde op 31 augustus 1854 te [[Batavia (Nederlands-Indië)|Batavia]] met  Maria Sophia Clasina Eisinger (omstreeks 1835-8 mei 1901).<ref>Java-Bode, 6 september 1854</ref> Zij kregen 5 kinderen, twee zoons waarvan de eerste direct na de geboorte overleed en drie dochters.
Zij krijgen 5 kinderen, twee zoons waarvan de eerste direct na de geboorte overlijdt en drie dochters. Maria Sophia Clasina overlijdt op 8 mei 1901 en wordt circa 66 jaar.


=='''Loopbaan'''==
== Loopbaan ==
==='''Vroege loopbaan'''===
=== Opleiding ===
Lüdeking, zoon van de arts [[Willem Ernst Lüdeking]] uit [[Brielle]], wordt op 1 september 1847 (17 jaar) als kwekeling geplaatst aan de Rijks Kweekschool voor militaire geneeskundigen (pillenschool) te Utrecht. Voor de studie aan de kweekschool moet zijn vader borg staan voor de kosten voor het geval dat hij zich aan zijn bestemming zal ontrekken of wegens traagheid of slecht gedrag uit zijn betrekking van kwekeling wordt ontslagen.<br /><ref>Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg, inventaris nummer 0053</ref>
Lüdeking, zoon van de arts [[Willem Ernst Lüdeking]], werd op 1 september 1847 op 17-jarige leeftijd als kwekeling geplaatst aan de Rijks Kweekschool voor militaire geneeskundigen (pillenschool) te [[Utrecht (stad)|Utrecht]]. Voor de studie aan de kweekschool diende zijn vader borg te staan voor de kosten voor het geval dat hij zich aan zijn bestemming zou onttrekken of wegens traagheid of slecht gedrag uit zijn betrekking van kwekeling zou worden ontslagen.<ref>Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg, inventaris nummer 0053</ref> De school leverde vooral artsen voor de landmacht. Die van de marine en voor het koloniale leger waren meestal burgergeneeskundigen. De examens van deze burgergeneeskundigen hadden wel plaats in de kweekschool, totdat de Marine in 1852 een eigen Marinehospitaal kreeg. Veel leerlingen telde de school niet. Aan de school studeerden zowel bezoldigde (in totaal 22) als onbezoldigde kwekelingen.
De school leverde vooral artsen voor de landmacht. Die van de marine en voor het koloniale leger waren meestal burgergeneeskundigen. De examens van deze burgergeneeskundigen hadden wel plaats in de kweekschool totdat de Marine in 1852 een eigen Marinehospitaal kreeg. Veel leerlingen telde de school niet. Aan de school studeerden zowel bezoldigde (in totaal 22) als onbezoldigde kwekelingen. De meeste leerlingen werden rond hun 17e of 18e ingeschreven op de school en deden rond hun 21e of  22e examen voor officier van gezondheid der 3e klasse. De kwekelingen droegen een officiersuniform. <ref>Verslag symposium te Nijmegen, 's-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht van M.J. Lieberg en D. Moulin</ref><br />
Lüdeking wordt bij [[Koninklijk Besluit]] van 2 augustus 1851, nummer 98, door Zijne Majesteit benoemd tot Officier van Gezondheid der 3e klasse bij de geneeskundigen dienst in Oost-Indië.<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant en Bredasche Courant, 7 augustus 1851</ref>           
Hij vertrekt op 14 oktober 1851 en bereikt zijn bestemming, Batavia,  op 19 januari 1852, hij was dus 98 dagen onderweg.
In december 1852 wordt Lüdeking overgeplaatst naar de geneeskundige dienst in Westkust van Sumatra, [[Padang]] ([[Fort de Kock]]). <ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17 februari 1853</ref>


Lüdeking trouwt op 31 augustus 1854 te Batavia. Via een notariële akte geven zijn ouders toestemming voor het huwelijk in Indië;<br />
De meeste leerlingen werden rond hun 17e of 18e ingeschreven op de school en deden rond hun 21e of 22e levensjaar examen voor de rang van officier van gezondheid der 3e klasse. De kwekelingen droegen een officiersuniform.<ref>Verslag symposium te Nijmegen, 's-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht van M.J. Lieberg en D. Moulin</ref> Lüdeking werd bij [[Koninklijk Besluit]] van 2 augustus 1851, nummer 98, door Zijne Majesteit benoemd tot officier van gezondheid der 3e klasse bij de geneeskundigen dienst in Oost-Indië.<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant en Bredasche Courant, 7 augustus 1851</ref>  Hij vertrok op 14 oktober 1851 en bereikte zijn bestemming, Batavia, op 19 januari 1852 en was dus 98 dagen onderweg. In december 1852 werd Lüdeking overgeplaatst naar de geneeskundige dienst op de Westkust van Sumatra, [[Padang]] ([[Fort de Kock]]).<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17 februari 1853</ref>


''Willem Ernst Ludeking stads heel- en vroedmeester en Johanna van der Burgh zonder beroep echtelieden wonende Brielle geven toestemming tot het huwelijk van hun zoon Everhardus Wijnandus Adrianus Ludeking officier van gezondheid bij het Oost Indische leger met Sophia Eisinger zonder beroep wonende Batavia.''<ref>Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg, inventaris nummer 0060</ref>
=== Vroege loopbaan ===
Lüdeking trouwde op 31 augustus 1854 te Batavia. Via een notariële akte gaven zijn ouders toestemming voor het huwelijk in Indië.<ref> ''Willem Ernst Ludeking stads heel- en vroedmeester en Johanna van der Burgh zonder beroep, echtelieden wonende Brielle geven toestemming tot het huwelijk van hun zoon Everhardus Wijnandus Adrianus Ludeking officier van gezondheid bij het Oost Indische leger met Sophia Eisinger zonder beroep wonende Batavia.'' Bron: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg, inventaris nummer 0060</ref>


Op 11 september 1854 wordt hij bevorderd tot Officier van Gezondheid der 2e klasse.<ref>Opregte Haarlemsche Courant, 18 november 1854</ref>
Op 11 september 1854 werd hij bevorderd tot officier van gezondheid der 2e klasse.<ref>Opregte Haarlemsche Courant, 18 november 1854</ref> Door de directie van de Natuurkundige Vereniging in Nederlands Indië werd Lüdeking in de vergadering van 14 mei 1857 benoemd tot gewoon lid.<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1 augustus 1857</ref> Op 31 juli 1861 werd hij bevorderd tot officier van gezondheid der 1e klasse en overgeplaatst naar het groot militair hospitaal te [[Ambon (eiland)|Amboina]], hij was toen ter beschikking in Batavia.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 2 oktober 1861</ref> Tot zijn overplaatsing in 1861 verbleef Lüdeking op [[West Sumatra]], zijn laatste drie kinderen werden allen geboren in Padang (Fort de Kock), respectievelijk in 1857, 1858 en 1860. Op 22 augustus 1861, werd hij benoemd tot erelid van de [[Nederlandse Entomologische Vereniging]] (als een blijk van de prijs die zij stelde op zijn wetenschappelijke onderzoekingen).<ref>Tijdschrift voor Entomologie</ref>


Door de directie van de Natuurkundige Vereniging in Nederlands Indië, wordt Lüdeking in de vergadering van 14 mei 1857 benoemd tot gewoon lid.<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1 augustus 1857</ref>
Van juli 1861 tot zijn overplaatsing in juli 1863 verbleef hij op Amboina waar hij "zoölogische" tochten maakt door de [[Molukken]] en over de [[Aroe-eilanden]].
Op 31 juli 1861 wordt hij bevorderd tot Officier van Gezondheid der 1e klasse bij het groot militair hospitaal te [[Ambon (eiland)|Amboina]], thans ter beschikking in Batavia.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 2 oktober 1861</ref>


Tot zijn overplaatsing in 1861 verblijft Lüdeking op [[West Sumatra]], zijn laatste drie kinderen worden allen geboren in Padang (Fort de Kock), respectievelijk 1857, 1858 en 1860 daarna wordt hij bevorderd op 31 juli 1861 tot Officier van Gezondheid der 1e klasse en overgeplaatst naar het groot militair hospitaal te Amboina, hij was toen ter beschikking in Batavia.
=== Wetenschappelijk onderzoek en expedities ===
Op 22 augustus 1861, wordt hij benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereninging. (als een blijk van den prijs dien zij stelde op zijne wetenschappelijke onderzoekingen) <ref>Tijdschrift voor Entomologie</ref><br />
[[Bestand:Merapi.png|thumb|350px|Lüdeking beklom de Merapi]]
Lüdeking was een medische officier met speciale belangstelling voor [[zoölogie]] en  [[entomologie]]; hij maakte uitgebreide collecties voor het [[Naturalis Biodiversity Center|Natuur Historisch Museum]] te [[Leiden]], die onder meer kruipende dieren ([[reptielen]]), [[insecten]], [[vissen (dieren)|vissen]], schaal-, week- en straaldieren maar ook schedels van Indische volken en steensoorten afkomstig uit [[Sumatra]], [[Ambon (eiland)|Ambon]], [[Buru (eiland)|Boeroe]], [[Ceram (eiland)|Ceram]] en omliggende eilanden, [[Flores (Indonesië)|Flores]], [[Timor]], [[Aroe-eilanden]] en zelfs [[Nieuw-Guinea]] bevatte.<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 17 oktober 1863</ref> Naast bovengenoemde collecties schonk hij in die tijd vijf bronzen Engelse medailles, waarop inscripties stonden uit het Nieuwe Testament, en enkele andere oude munten, aan het [[Het Koninklijk Penningkabinet|penningkabinet]] van de [[Universiteit van Leiden|Leidse Hogeschool]].<ref>Amsterdamse Handels- en Effectenblad, 12 november 1863</ref>


Van juli 1861 tot zijn overplaatsing in juli 1863 verblijft hij op Amboina waar hij “zoölogical” tochten maakt in de [[Molukken]] en de [[Aroe-eilanden]].
De Militaire geneeskundige dienst werd ook vaak ingezet voor het verzamelen van zoölogische voorwerpen. In 1827 verzocht [[Coenraad Jacob Temminck|Temminck]], de Minister van Marine en Koloniën en van Binnenlandse Zaken, de Militaire Geneeskundige Dienst bij het onderzoek en het verzamelen te mogen betrekken. Dit verzoek werd door Temminck herhaald in 1847 en 1857 en eveneens door de tweede directeur [[Hermann Schlegel]] in 1862. De volgende officieren van gezondheid gaven zonder officiële toestemming aan één van de verzoeken gehoor:
*[[Pieter Bleeker|P. Bleeker]] in 1845-79
*D.M. Piller in de periode 1848-54
*P.G. Neeb in de periode 1855-76
*C.L. Doleschall in de periode 1857-59
*E.W.A. Lüdeking in de periode 1860-72
*G.F. Wienecke in de periode 1861-69
*[[Jan Semmelink|J. Semmelink]] in de periode 1863-97


==='''Wetenschappelijk onderzoek en expedities'''===
Lüdeking deed hier actief aan mee maar wenste tevens waardering voor het aangeleverde werk. Hij dreigde regelmatig zijn objecten naar andere landen te sturen indien hij niet voldoende werd beloond. Hij verlangde tevens een eredoctoraat en een ridderorde. Schlegel dacht hem tevreden te kunnen stellen met de versierselen van de [[Orde van de Eikenkroon|Eikenkroon]], maar Lüdeking wilde een ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw.<ref>Citaat uit het Proefschrift Frans Willem van der Kreek te Gorinchem</ref>
Lüdeking was een medische officier met speciale belangstelling voor “zoölogie” en “ Entomologie” hij maakte uitgebreide collecties voor het [[Natuur Historisch Museum]] te Leiden, kruipende dieren (reptielen), indecten, vissen, schaal-, week- en straaldieren maar ook schedels van Indische volken en steensoorten afkomstig uit [[Sumatra]], [[Ambon (eiland)|Ambon]], [[Buru|Boeroe]], [[Ceram (eiland)|Ceram]] en omliggende eilanden, [[Flores (Indonesië)|Flores]], [[Timor]], [[Aroe-eilanden]] en zelfs [[Nieuw-Guinea]].<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 17 oktober 1863</ref>
Lüdeking zond een collectie conchiliën van Amboina naar professor [[Johann Jakob Kaup|Kaup]] in [[Groothertogdom Hessen|Hessen-Darmstadt]].<ref>De Locomotief, 17 maart 1865</ref>
Naast bovengenoemde collecties schonk hij in die tijd vijf bronzen Engelse medailles, waarop inscripties stonden uit het Nieuwe Testament, en enkele andere  oude munten aan het [[Het Koninklijk Penningkabinet|penningkabinet]] van de [[Universiteit van Leiden|Leidse Hogeschool]].<ref>Amsterdamse Handels- en Effectenblad, 12 november 1863</ref>


De Militaire geneeskundige dienst in het algemeen werd ook ingezet voor het verzamelen van zoological items.
Hij beklom in zijn eerste jaren in Indië de Merapi, eigenlijk Gunung [[Marapi]], gelegen in de Pandangse Bovenlanden (tegenwoordig [[Minangkabau]], genoemd naar een Maleis volk) op West Sumatra bij Padang. ''Den Merapi had ik reeds in 1853 bestegen toen ik hem juist zes jaren na dien tijd en op gelijken datum weder beklom. De grootste indruk toen ontvangen stond mij nog levendig voor den geest, en vooral interesseerde het mij, te weten of in de, gedurende tusschentijd plaats gehad hebbende, uitbarstingen veel was veranderd'' zo schreef hij.
In 1827 verzocht [[Temminck]] de Minister van Marine en Koloniën en van Binnenlandse Zaken de Militaire Geneeskundige Dienst bij het onderzoek en het verzamelen te mogen betrekken. Dit verzoek werd door Temminck herhaald in 1847 en 1857 en door de tweede directeur [[Hermann Schlegel]] in 1862.  
De volgende officieren van gezondheid gaven zonder officiële toestemming aan één van de verzoeken gehoor:
P. [[Bleeker]] 1845-79
D.M. Piller 1848-54
P.G. Neeb 1855-76
C.L. [[Doleschall]] 1857-59
E.W.A. Ludeking 1860-72
G.F. Wienecke 1861-69
J. [[Semmelink]] 1863-97


Lüdeking deed hier actief aan mee maar wenste tevens waardering voor het aangeleverde werk.<br />
Agams voornaamste bergen waren de Merapi en de Singalland, een toen al uitgewerkte vulkaan, allebei ongeveer even hoog (circa 3000 m). De Singalland beklom Lüdeking één keer en de nog werkende vulkaan Merapi twee keer: in 1853 en in 1859 op dezelfde datum als de eerste keer en via dezelfde weg zodat hij de veranderingen, ook als gevolg van de uitbarstingen van 1856 en 1857, goed kon waarnemen.<ref> Citaat uit zijn “Natuur- en Geneeskundige Topografische schets der assistent-residentie AGAM, Westkust van Sumatra)”, waarin hij zijn bevindingen in 1862 heeft gepubliceerd. Voor de eerste keer gepubliceerd in het “Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië”, uitgegeven door de vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië.</ref> In 1862 werd Lüdeking benoemd tot erelid van de Nederlandse Entomologische Vereniging.
''Ludeking dreigde regelmatig zijn objecten naar andere landen te sturen, zo hij niet voldoende werd beloond. Hij verlangde een eredoctoraat en een ridderorde. Schlegel dacht hem tevreden te kunnen stellen met de versierselen van de Eikenkroon, maar Ludeking wenste de Nederlandse Leeuw.'' Citaat uit het Proefschrift Frans Willem van der Kreek.<ref>Citaat uit proefschrift van Frans Willem van der Kreek te Gorinchem</ref><br />
Hij zond dan ook een collectie Conchiliën van Amboina naar professor Kaup in [[Groothertogdom Hessen|Hessen-Darmstadt]].<ref>De Locomotief, 17 maart 1865</ref> <br />


Zoals uit onderstaand citaat blijkt beklimt hij al direct in de begin jaren de Merapi, eigenlijk Gunung [[Marapi]], gelegen in de Pandangsche Bovenlanden (nu [[Minangkabau]], genoemd naar een Maleis volk) op West Sumatra bij Padang.<br />
=== Verdere loopbaan ===
''Den Merapi had ik reeds in 1853 bestegen toen ik hem juist zes jaren na dien tijd en op gelijken datum weder beklom. De grootste indruk toen ontvangen stond mij nog levendig voor den geest, en vooral interesseerde het mij, te weten of in de, gedurende tusschentijd plaats gehad hebbende, uitbarstingen veel was veranderd.''
Op 24 juli 1863 werd Lüdeking overgeplaatst bij het garnizoen in [[Weltevreden (Batavia)|Weltevreden]].<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15 oktober 1863</ref> Een jaar later ontving hij zijn overplaatsing naar [[Celebes]] en onderhorigheden.  


Agam’s voornaamste bergen waren en zijn de Merapi, een toen nog actieve vulkaan en de Singalland, een toen al uitgewerkte vulkaan, allebei ongeveer even hoog (circa 3000 m).
Lüdeking kreeg bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1864 nummer 69 vergunning tot het aannemen en dragen der versierselen van het onderscheidingsteken van ridder der eerste klasse van de [[Orde van Philipp de Grootmoedige]], hem geschonken door Z.K.H. de [[Lodewijk III van Hessen-Darmstadt|groothertog van Hessen]].<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage</ref>  Datzelfde jaar werd hij tevens lid van het [[Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde|Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië]].<ref> Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 3 juli 1864</ref> Toen op 12 juni 1865 te [[Makassar]] in het [[Dwangarbeid|kettinggangerskwartier]] door een Chinese gevangene een moordaanslag werd gepleegd op officier van gezondheid derde klasse W.E. Berghuis van Woortman gaf Lüdeking hem de eerste medische verzorging. De aanslagpleger pleegde hierop [[zelfmoord]] met een overdosis [[opium]]. Zijn beweegreden voor deze daad was waarschijnlijk een ''dolle wraakzucht tegen de geneeskundige dienst in het algemeen.''<ref> Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 9 augustus 1865</ref>
De Singalland heeft Lüdeking één keer beklommen en de nog werkende vulkaan Merapi twee keer in 1853 en in 1859 op dezelfde datum als de eerste keer en via dezelfde weg zodat hij de veranderingen, ook als gevolg van de uitbarstingen van 1856 en 1857, goed kon waarnemen.


Citaat uit zijn “Natuur- en Geneeskundige Topografische schets der assistent-residentie AGAM, Westkust van Sumatra)”, waarin hij zijn bevindingen in 1862 heeft gepubliceerd.
Ten tijde van de [[cholera]]-epidemie, die in 1865 in Makassar heerste, werden de handelingen van Lüdeking zeer geroemd. In de kranten werd onder meer geschreven dat door de maatregelen tot desinfectie (onder meer het stelselmatig ontruimen der kampementen en door [[Chloor (element)|chloor]]berokingen) de cholera te Makassar minder was geworden.<ref>''De cholera-epidemie te Makassar.'' De Locomotief, 17 maart 1865</ref> In 1866 werd hij geplaatst in Tjilatjap (Zuidkust van Midden-Java).<ref>Algemeen Handelsblad, 31 oktober 1866</ref>
Voor de eerste keer gepubliceerd in het “Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië”, uitgegeven door de vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië.


In 1862 wordt Lüdeking benoemd tot erelid van de [[Nederlandse Entomologische Vereninging]].
=== Verlof in Nederland ===


==='''Verdere loopbaan'''===
In 1867 werd hem een tweejarig verlof naar Nederland verleend.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 1 april 1867</ref>
Op 24 juli 1863 wordt Lüdeking overgeplaatst bij het Garnizoen in [[Weltevreden (Batavia)|Weltevreden]].<ref>Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15 oktober 1863</ref> Een jaar later ontvangt hij zijn overplaatsing naar [[Celebes]] en onderhoorigheden.  
en vertrok hij eind januari met echtgenote en vier kinderen via Batavia.<ref>De Locomotief, 31 januari 1867</ref> Gedurende zijn verlof in Nederland nam hij de tijd om zijn bevindingen uit te werken in een aantal boeken. Er verschenen diverse publicaties van Lüdeking en hij werd in zeer veel bladen en proefschriften aangehaald. Dat was niet alleen op geneeskundig gebied maar ook betreffende de entomologie, kleding, taal en gedichten. Het bekendste boek van Lüdeking was de: ''Schets van de residentie Amboina'' <ref>Uitgegeven door Martinus Nijhoff 's-Gravenhage, 1868</ref> Vrijwel alle universiteitsbibliotheken hebben dit boek ook tegenwoordig nog; het is tegenwoordig zeer schaars en dus zeer kostbaar. In het boek beschreef Lüdeking zijn reizen en verblijf op [[Ambon (eiland)|Ambon]]. Het boek behandelde zijn werk in de gezondheid op Ambon (van 1861 tot 1963) in de residentie Ambonia. In het boek stonden onder meer geneesmiddelenlijsten, kleding, gebruiken, ontdekte dieren en talen. Ook was er een woordenlijst opgenomen met de volgende talen: Nederlands, [[Ambonees (taal)|Ambonees]], Batumerah, Alang, Waai, Hitulama/Hila, Larike, Asilulu, [[Nusa Laut]], [[Haruku (taal)|Saparua]], [[Haruku (taal)|Haruku]], Kayeli (Buru), Hoti, Hatuwe, Lisabata, Buria, Murnaten, Amaba en Alfur (Seram).  


Lüdeking krijgt bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1864 nummer 69 vergunning tot het aannemen en dragen der versierselen van het onderscheidingsteken van ridder der eerste klasse van de [[Orde van Philipp de Grootmoedige]], hem geschonken door Z.K.H. de [[Lodewijk III van Hessen-Darmstadt|groothertog van Hessen]]<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage</ref>  
Een andere belangrijke publicatie was: ''Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala''.<ref> (bladzijde 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens.</ref> Verder verschenen er diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig Tijdschrift,  het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië maar ook in diverse andere bladen. Lüdeking schreef ook gedichten met name gepubliceerd in BIÄNG–LALA (Regenboog).<ref>Indisch leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van dezelfde Mr. L.J.A. Tollens en W.L. Bitter.</ref>
Datzelfde jaar wordt hij tevens lid van het [[Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde|Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië]].<ref> Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 3 juli 1864</ref><br />
Toen op 12 juni 1865 te [[Makassar]] in het [[Dwangarbeid|kettinggangerskwartier]] door een Chinese gevangene een moordaanslag werd gepleegd op officier van gezondheid derde klasse W.E. Berghuis van Woortman gaf Lüdeking hem de eerste medische verzorging. De aanslagpleger pleegde hierop [[zelfmoord]] met een overdosis [[opium]]. Zijn beweegreden voor deze daad was waarschijnlijk een ''dolle wraakzucht tegen de geneeskundige dienst in het algemeen.''<ref> Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 9 augustus 1865</ref><br />
Ten tijde van de [[cholera]]-epidemie, die in 1865 in Makassar heerstte, werden de handelingen van Lüdeking zeer geroemd. In de kranten werd onder meer geschreven dat door de maatregelen tot desinfectie (onder meer het stelselmatig ontruimen der kampementen en door [[Chloor (element)|chloor]]berokingen) de cholera te Makassar minder was geworden.<ref>''De cholera-epidemie te Makassar.'' De Locomotief, 17 maart 1865</ref>
In 1866 wordt hij  geplaatst in Tjilatjap (Zuidkust van Midden-Java).<ref>Algemeen Handelsblad, 31 oktober 1866</ref>


==='''Verlof in Nederland'''===
=== Kritiek op de opleiding militair geneeskundigen ===
Lüdeking was erg kritisch, ook als het ging om de opleiding tot militair geneeskundige; ''In mijn betoog de officier van gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger, en zijne opleiding aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht- heb ik aangetoond, dat men niet kan voortgaan de opleiding van den officier van gezondheid aan deze inrigting over te laten.'' zei hij hierover.<ref>Dit betoog is opgenomen in een onder eigen naam uitgegeven boek bij W.F. Dannenfelser te Utrecht in 1868 en gericht aan de Regering en Volksvertegenwoordiging.</ref>


In 1867 wordt hem een tweejarig verlof naar Nederland verleend.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 1 april 1867</ref>  
Ook het boek ''De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger en zijne toekomst'', een vervolg op het eerder genoemde boek werd onder eigen naam uitgegeven<ref>bij W.F. Dannenfelser te Utrecht, 24 augustus 1868</ref> en ook gericht aan de regering en volksvertegenwoordiging. Dit boek handelde meer over de verschillen in bevordering en beloning van de geneeskundige militairen in Nederlands Indië ten opzichte van de militaire onderdelen in Nederland. Ook de volgens het model van de kweekschool opgezette Dokter Djawaschool in Weltevreden moest het ontgelden, vooral wat betreft de kwaliteit van de opleiding, zoals bleek uit onderstaand citaten:<ref>uit het literatuurrapport "Kweekschool" 's-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht (1822-1868) i.o. Militair Hospitaal en Instituut Militaire Geschiedenis (IMG)</ref>
en vertrekt hij eind januari met echtgenote en vier kinderen via Batavia.<ref>De Locomotief, 31 januari 1867</ref>


Gedurende zijn verlof in Nederland neemt hij de tijd om zijn bevindingen uit te werken in een aantal boeken.
''Donders' conclusie: "Mijn taak was niet moeilijk" en Mijn argumentatie blijft [...] dezelfde. De Kweekschool, als geheel op zich zelf staande inrichting, is overbodig, nadelig voor de dienst en onzeker in hare uitkomst"" . De discussie over het voortbestaan van de Kweekschool werd op veel fronten en vooral anoniem gevoerd. Meerder schrijvers vinden de kweekschool "volstrekt onnoodig", "daar 1) de kosten van opleiding voor eenen kweekeling der landmagt aan die kweekschool of aan eene akademie slechts weinig zullen verschillen en 2) het onderwijs aan beide wel noodwendig hetzelfde zal moeten zijn". "Het voortbestaan der kwekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht is derhalve eene onndige luxe."''
Er zij diverse publicaties van E.W.A. Lüdeking en hij wordt in zeer veel bladen en proefschriften aangehaald. Niet alleen op geneeskundig gebied maar ook in de entomologie, kleding, taal, gedichten, etc.<br />
 
Het bekendste boek is: “Schets van de residentie Amboina” <ref>Uitgegeven door Martinus Nijhoff 's-Gravenhage, 1868</ref>
In nagenoeg alle Universiteitbibliotheken van de wereld te vinden, zeer schaars en dus zeer kostbaar. In het boek beschrijft Lüdeking zijn reizen en verblijf op Ambon, Indonesië. Uiteraard gaat het boek over zijn werk in de gezondheid op Ambon (van 1861 tot 1963) op de Residentie Ambonia. In het boek staan geneesmiddelenlijsten, kleding, gebruiken, ontdekte dieren, talen, etc.
Ook is er een woordenlijst opgenomen met de volgende talen: Nederlands, [[Ambonezen|Ambonees]], Batumerah, Alang, Waai, Hitulama/Hila, Larike, Asilulu, [[Nusa Laut]], [[Haruku (taal)|Saparua]], [[Haruku (taal)|Haruku]], Kayeli (Buru), Hoti, Hatuwe, Lisabata, Buria, Murnaten, Amaba en Alfur (Seram)
 
Een andere belangrijke publicatie is:
Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens.
 
Verder zijn er diverse bijdragen van zijn hand verschenen in het geneeskundig tijdschrift,  het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië maar ook in diverse andere bladen.
 
Lüdeking schreef ook gedichten met name gepubliceerd in BIÄNG–LALA (Regenboog), Indisch leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van dezelfde Mr. L.J.A. Tollens en W.L. Bitter.
 
==='''Kritiek op de opleiding militair geneeskundigen'''===
Lüdeking was enorm kritisch ook als het ging om de opleiding Militair geneeskundigen;<br />
''In mijn betoog -De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger, en zijne opleiding aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht- heb ik aangetoond, dat men niet kan voortgaan de opleiding van den officier van gezondheid aan deze inrigting over te laten.''<br />
Dit betoog is opgenomen in een onder eigen naam uitgegeven boek bij W.F. Dannenfelser te Utrecht in 1868 en gericht aan de Regering en Volksvertegenwoordiging.
 
Ook het boek  -De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger en zijne toekomst-
Een vervolg op het eerder genoemde boek is onder eigen naam uitgegeven bij W.F. Dannenfelser te Utrecht, 24 augustus 1868 en ook gericht aan de Regering en Volksvertegenwoordiging.
Dit boek handelt meer over de verschillen in bevordering en beloning van de Geneeskundige militairen in Nederlands Indië ten opzichte van de militaire onderdelen in Nederland.
Ook de volgens het model van de kweekschool opgezette Dokter Djawaschool in Weltevreden moet het ontgelden, vooral betreffende de kwaliteit van de opleiding, zoals blijkt uit onderstaand citaat uit het Literatuurrapport “Kweekschool” 's-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen te Utrecht (1822-1868) i.o. <ref>Militair Hospitaal en Instituut Militaire Geschiedenis (IMG)</ref><br />
 
''Donders’ conclusie: “Mijn taak was niet moeilijk” en “Mijn argumentatie blijft [...] dezelfde. De Kweekschool, als geheel op zich zelf staande inrichting, is overboodig, nadeelig voor de dienst en onzeker in hare uitkomst”.
''De discussie over het voortbestaan van de Kweekschool werd op veel fronten en vooral anoniem gevoerd. Meerder schrijvers vinden de kweekschool “volstrekt onnoodig”, “daar 1) de kosten van opleiding voor eenen kweekeling der landmagt aan die kweekschool of aan eene akademie slechts weinig zullen verschillen en 2) het onderwijs aan beide wel noodwendig hetzelfde zal moeten zijn”. “Het voortbestaan der kwekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht is derhalve eene onndige luxe.''<br />


''Een van de schrijvers, de arts Ludeking, borduurde voort op de discussie tussen [[Franciscus Cornelis Donders|Donders]] en [[Joseph Fles|Fles]]. Ludeking deelt de mening van Donders en is Dr. Fles dank schuldig, dat hij juist in zijne wederlegging, mij de krachtigste argumenten aan de hand heeft gegeven om mij, meer dan ooit, met de inzigten van Prof. Donders te vereenige. Ludeking merkt op dat Fles niet weet “wat de Indische geneesheer wezen moet” en wijst er op dat het argument van Fles, er bestaat in Indië een te kort aan artsen, geen argument is voor het voortbestaan van de kweekschool, omdat de Indische vacatures vooral bestonden door vakantie en verlof, niet door een gebrek aan formatie-plaatsen.''
''Een van de schrijvers, de arts Ludeking, borduurde voort op de discussie tussen [[Franciscus Cornelis Donders|Donders]] en [[Joseph Fles|Fles]]. Ludeking deelt de mening van Donders en is Dr. Fles dank schuldig, dat hij juist in zijne wederlegging, mij de krachtigste argumenten aan de hand heeft gegeven om mij, meer dan ooit, met de inzigten van Prof. Donders te vereenige. Ludeking merkt op dat Fles niet weet “wat de Indische geneesheer wezen moet” en wijst er op dat het argument van Fles, er bestaat in Indië een te kort aan artsen, geen argument is voor het voortbestaan van de kweekschool, omdat de Indische vacatures vooral bestonden door vakantie en verlof, niet door een gebrek aan formatie-plaatsen.''
''Hij levert ook kritiek op het argument van Fles dat de kweekschool opleiding voldoende zou zijn voor een Indisch arts. “De heer Fles zegge: ‘zij weten veel’, maar dan veroorloof ik mij er bij te voegen: ‘nog meer ontbreekt hun’. Kortom: de Kweekschool in Utrecht is niet goed genoeg en daarom pleit de auteur er voor dat de kweekschool wordt opgeheven en de opleiding van de kwekelingen voortaan in Amsterdam aan de universiteit plaats heeft.
''Hij levert ook kritiek op het argument van Fles dat de kweekschool opleiding voldoende zou zijn voor een Indisch arts. “De heer Fles zegge: ‘zij weten veel’, maar dan veroorloof ik mij er bij te voegen: ‘nog meer ontbreekt hun’. Kortom: de Kweekschool in Utrecht is niet goed genoeg en daarom pleit de auteur er voor dat de kweekschool wordt opgeheven en de opleiding van de kwekelingen voortaan in Amsterdam aan de universiteit plaats heeft.
Ook in het parlement werd gediscussieerd over de Kweekschool. Zo werd op 20 maart 1865 gediscussieerd over de vraag of kwekelingen wel een natuurkundig examen moesten afleggen.''
Ook in het parlement werd gediscussieerd over de Kweekschool. Zo werd op 20 maart 1865 gediscussieerd over de vraag of kwekelingen wel een natuurkundig examen moesten afleggen.<ref>Zie ook de pagina’s 100 en 101 uit “De Nederlandsche Oudheden in de Molukken”, door V.I. van de Wall, ’s-Gravenhage 1928.</ref>
 
Zie ook de pagina’s 100 en 101 uit “De Nederlandsche Oudheden in de Molukken”, door V.I. van de Wall, ’s-Gravenhage 1928.


==='''Latere loopbaan'''===
===Latere loopbaan===
Bij Koninklijk Besluit van 22 november 1867 nummer 73 krijgt hij vergunning tot het aannemen van het onderscheidingsteken van ridder in de [[Huisorde en Orde van Verdienste van Hertog Peter Friedrich Ludwig|Orde van Friedrich]], hem geschonken door de [[Karel I van Württemberg|koning van Württemberg]].<ref>Middelburgse Courant, 30 november 1867</ref> <br />
Bij Koninklijk Besluit van 22 november 1867 nummer 73 kreeg Lüdeking vergunning tot het aannemen van het onderscheidingsteken van ridder in de [[Huisorde en Orde van Verdienste van Hertog Peter Friedrich Ludwig|Orde van Friedrich]], hem geschonken door de [[Karel I van Württemberg|koning van Württemberg]].<ref>Middelburgse Courant, 30 november 1867</ref>  
In november 1868 gaat hij, met vrouw en vier kinderen, per [[stoomboot|stoomschip]] ''Utrecht'' van [[Brouwershaven]] terug naar Batavia. <ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 29 november 1868</ref> waarschijnlijk definitief omdat er in 1871 een boedelverkoop plaatsheeft van zijn huisraad.<ref>advertentie CBG</ref>
In november 1868 ging hij, met vrouw en vier kinderen, per [[stoomboot|stoomschip]] ''Utrecht'' van [[Brouwershaven]] terug naar Batavia;<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 29 november 1868</ref> dat was waarschijnlijk definitief omdat er in 1871 een boedelverkoop plaats vond van zijn huisraad.<ref>advertentie CBG</ref> Bij Koninklijk Besluit van 25 april 1868 nummer 51 verkreeg hij vergunning tot het aannemen en dragen der onderscheidingstekens van ridder in de Orde van St. Michël, hem door de koning van Beieren geschonken.<ref> De Locomotief, 10 juli 1868</ref> In augustus 1868 werd hij in de vergadering van de keizerlijke Duitse Leopoldo-Carolinische academie te [[Dresden]] benoemd tot lid.<ref>Nieuwe Rotterdamse Courant, 1 september 1868</ref> drie maanden na zijn terugkeer werd Lüdeking geplaatst bij het Groot-Militair Hospitaal Willem I.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 10 juni 1869</ref>
Bij Koninklijk Besluit van 25 april 1868 nummer 51 verkreeg hij vergunning tot het aannemen en dragen der onderscheidingstekens van ridder in de Orde van St. Michël, hem door de koning van Beieren geschonken,<ref> De Locomotief, 10 juli 1868</ref>
In augustus 1868 wordt hij in de vergadering van de keizerlijke Duitse Leopoldo-Carolinische academie te [[Dresden]] benoemd tot lid.<ref>Nieuwe Rotterdamse Courant, 1 september 1868</ref>  
Drie maanden na zijn terugkeer wordt Lüdeking geplaatst bij het Groot-Militair Hospitaal Willem I.<ref>Provinciaal Overijsselsche en Zwolsche Courant, 10 juni 1869</ref>


In maart 1869 komt Ludeking en familie aan in [[Semarang (stad)|Samarang]].
In maart 1869 kwam Lüdeking met zijn familie aan te [[Semarang (stad)|Samarang]].<ref>''Aangekomen vreemdelingen te Samarang vanaf 13 tot en met 18 maart 1869 in het Heeren Logement.''De Locomotief, 19 maart 1869</ref> Op 10 november 1869 werd hij bevorderd tot dirigerend officier van gezondheid der tweede klasse bij het bureau van de chef over de geneeskundige dienst van het groot militair-hospitaal te Willem I.<ref>De Locomotief, 16 november 1869 en Provinciaal Overijssesche en Zwolsche Courant, 28 december 1869</ref>
''Aangekomen vreemdelingen te Samarang vanaf 13 tot en met 18 maart 1869 in het Heeren Logement.''<ref>De Locomotief, 19 maart 1869</ref>
Op 24 mei 1871 volgde zijn bevordering tot dirigerend officier van gezondheid der 1e klasse en werd hij geplaatst bij de geneeskundige dienst van Sumatra's West kust en onderhorigheden.<ref>Java Bode, 27 mei 1871</ref> Op 10 maart 1872 werd hij overgeplaatst naar de 2e militaire afdeling op Java en op 5 juli 1875 bij de expeditionaire geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh op Sumatra). Hij vertrok daar als "geévacueerd" op 28 maart 1876 en werd, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e militaire afdeling op Java. Bij zijn vertrek stond in De Locomotief onder meer: ''hij was sinds 24 mei 1871 benoemd voor Sumatra's Westkust, waar hij met betrekking tot de hygiëne, de verpleging in het militair hospitaal en een andere, de prostitutie rakende aangelegenheid, van dienstijver en grote ambitie voor zijn belangrijke betrekking alhier heeft doen blijken.''
De Locomotief, 19 maart 1


Op 10 november 1869 wordt hij bevorderd tot Dirigerend Officier van Gezondheid der tweede klasse bij het bureau van den chef over de geneeskundige dienst van het groot militair-hospitaal te Willem I.
''Te Atsjin geplaatst werd hij al spoedig ongesteld, doch in weerwil hiervan, bleef hij onvermoeid zijn beste zorgen wijden aan de belangen der aan hem toevertrouwde zieken. Hierdoor werden zijn krachten gaandeweg hoe langer hoe meer ondermijnd en verergerde zijn toestand in die mate dat een evacuatie naar Java noodzakelijk werd geacht. Bij zijn komst te Soerabaja mocht hij zich niet lang in het bezit van een goede gezondheid verheugen; de te Atsjin opgedane kwaal keerde spoedig terug; hierbij voegde zich in december nog een darmontsteking, die na langdurig lijden,op 16 februari j.l. een einde maakte aan zijn inderdaad zeer werkzaam en nuttig leven.''<ref>Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief. Samarangsch Handels- en advertentieblad, 21 februari 1877</ref>
<ref>De Locomotief, 16 november 1869 en Provinciaal Overijssesche en Zwolsche Courant, 28 december 1869</ref>


Op 24 mei 1871 tot Dirigerend Officier van Gezondheid der 1e klasse en wordt hij geplaatst bij de geneeskundige dienst der Sumatra’s West kust en onderhoorigheden.<ref>Java Bode, 27 mei 1871</ref>
Lüdeking overleed op 46-jarige leeftijd op 16 februari 1877 te Soerabaja op Java<ref>RA 1878, 304, BRP/10: Bronnenpublicatie van de Indische genealogische Vereniging, dl. 10:</ref> en werd begraven op de begraafplaats "[[Peneleh]]" te [[Soerabaja]].  Zijn vele verzamelingen en nauwkeurig beschrijvingen werden zeer gewaardeerd, en met veel onderscheidingen beloond.


Op 10 maart 1872 wordt hij overgeplaatst naar de 2e Militaire afdeling op Java en op 5 juli 1875 bij de Expeditionairen geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh op Sumatra).  
''Reeds vroeg toonde Lüdeking zijn onvermoeiden ijver op natuurwetenschappelijk gebied en hij mocht bij herhaling de strelende zelfvoldoening smaken, dat zoowel door Z.M. onzen geëerbiedigden Koning, als door vreemde Vorsten en wetenschappelijke vereenigingen, zijne verdiensten op hoogen prijs werden gesteld''.<ref>Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief; Samarangsch Handels- en Advertentieblad, 21-02-1877.</ref>
Hij vertrekt daar als “geévacueerd” op 28 maart 1876 en wordt, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e Militaire afdeling op Java.
Bij zijn vertrek staat in De Locomotief onder meer: hij was sinds 24 mei 1871 benoemd voor Sumatra's Westkust, waar hij met betrekking tot de hygiëne, de verpleging in het militair hospitaal en een andere, de prostitutie rakende aangelegenheid, van dienstijver en grote ambitie voor zijn belangrijke betrekking alhier heeft doen blijken.[24]


Op 5 juli 1875 wordt Lüdeking overgeplaatst bij de geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh)[25].
== Onderscheidingen ==
 
* bij Koninklijk besluit van 8 april 1861 benoemd tot Ridder der Orde van den Eikenkroon<ref>Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage, 16 april 1861</ref>
Hij vertrekt daar als “geévacueerd” op 28 maart 1876 en wordt, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e Militaire afdeling op Java.
* op 22 augustus 1861 benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereniging<ref>als een blijk van de prijs die zij stelde op zijne wetenschappelijke onderzoekingen</ref>
 
* bij Koninklijk besluit van 24 februari 1864 nummer 69 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der 1ste klasse van de Orde van Philips den Grootmoedige, hem door Z.K.H. den Groot-Hertog van Hessen geschonken
''Te Atsjin geplaatst werd hij al spoedig ongesteld, doch in weerwil hiervan, bleef hij onvermoeid zijne beste zorgen wijden aan de belangen der aan hem toevertrouwde zieken. Hierdoor werden zijne krachten gaandeweg hoe langer hoe meer ondermijnd en verergerde zijn toestand in die mate dat eene evacuatie naar Java noodzakelijk werd geacht. Bij zijne komst te Soerabaia mocht hij zich niet lang in het bezit eener goede gezondheid verheugende te Atsjin opgedane kwaal keerde spoedig terug; hierbij voegde zich in december nog een darmontstekeing, die na langdurig lijden, den 16 februari j.l. een einde maakte aan zijn inderdaad zeer werkzaam en nuttig leven.''
Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief.<ref>Samarangsch Handels- en advertentieblad, 21 februari 1877</ref>
 
Lüdeking overlijdt op 46 jarige leeftijd op 16 februari 1877 te Soerabaja op Java<ref>RA 1878, 304, (BRP/10: Bronnenpublicatie van de Indische genealogische Vereniging, dl. 10:</ref> en is begraven op de begraafplaats “[[Peneleh]]” te [[Soerabaja]]
 
Zijn vele verzamelingen en nauwkeurig beschrijvingen werden zeer gewaardeerd, dus met vele onderscheidingen tot gevolg.
 
“Reeds vroeg toonde Lüdeking zijn onvermoeiden ijver op natuurwetenschappelijk gebied en hij mocht bij herhaling de strelende zelfvoldoening smaken, dat zoowel door Z.M. onzen geëerbiedigden Koning, als door vreemde Vorsten en wetenschappelijke vereenigingen, zijne verdiensten op hoogen prijs werden gesteld”.<br />
Citaat uit de biografie na zijn overlijden in De Locomotief; Samarangsch Handels- en Advertentieblad, 21-02-1877.
=='''Onderscheidingen'''==
* bij Koninklijk besluit van 8 april 1861 benoemd tot Ridder der Orde van den Eikenkroon
* op 22 augustus 1861, benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereninging. (als een blijk van den prijs dien zij stelde op zijne wetenschappelijke onderzoekingen)
* bij Koninklijk besluit van 24 februari 1864 nummer 69 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der 1ste klasse van de Orde van Philips den Grootmoedige, hem door Z.K.H. den Groot-Hertog van Hessen geschonken
* op 1 juli 1864 benoemd tot lid van het Koninklijk instituut voor de Taal-, Land- en Volkerenkunde van Nederlandsch-Indië
* op 1 juli 1864 benoemd tot lid van het Koninklijk instituut voor de Taal-, Land- en Volkerenkunde van Nederlandsch-Indië
* op 14 september 1867 wordt hij benoemd tot lid van de Vereeniging voor Vaderlandsche natuurkunde in Wurtemburg
* op 14 september 1867 werd hij benoemd tot lid van de Vereeniging voor Vaderlandsche natuurkunde in Würtemburg
* bij Koninklijk besluit van 22 november 1867 nummer 73 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der van de Orde van Friederich, hem door Z.M. den Koning van van Wurtemburg geschonken
* bij Koninklijk besluit van 22 november 1867 nummer 73 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der Orde van Friederich, hem door Z.M. de Koning van Würtemburg geschonken
* bij Koninklijk besluit van 25 april 1868 nummer 51 wordt hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van Ridder der 1ste klasse van de Orde van Verdiensten van St. Michael, hem door Z.M. den Koning van Beieren geschonken
* bij Koninklijk besluit van 25 april 1868 nummer 51 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der 1ste klasse van de Orde van Verdiensten van St. Michael, hem door Z.M. den Koning van Beieren geschonken
* op 1 juli 1868 wordt hij lid van de Keizerlijke Leopold-Carolinische Duitsche Vereeniging van Natuuronderzoekers
* op 1 juli 1868 werd hij lid van de Keizerlijke Leopold-Carolinische Duitsche Vereniging van Natuuronderzoekers
* in de vergadering van de Keizerlijke Duitse Leopolddo Carolinische academie te Dresden wordt in augustus 1868 benoemd tot lid
* in de vergadering van de Keizerlijke Duitse Leopoldo Carolinische academie te Dresden werd hij in augustus 1868 benoemd tot lid
* op 1 oktober 1868 ontvangt hij een tevredenheidsbetuiging, van Z.M. den Koning, voor zijn “Schets van de Residentie Ambonia” en voor zijn “Natuur- en Geneeskundige Topographie van Agam”
* op 1 oktober 1868 ontving hij een tevredenheidsbetuiging van Z.M. de Koning, voor zijn ''Schets van de Residentie Ambonia'' en voor zijn ''Natuur- en Geneeskundige Topographie van Agam''
* op 15 oktober 1868 ontvangt hij een dankbetuiging van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te Wenen voor zijne “Schets van de Residentie Amboina”
* op 15 oktober 1868 ontving hij een dankbetuiging van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te Wenen voor zijn ''Schets van de Residentie Amboina''
* op 31 oktober 1868 ontvangt hij eveneens een dankbetuiging van de Koninklijke Beiersche Academie van Wetenschappen voor de “Schets van de Residentie Amboina
* op 31 oktober 1868 ontving hij eveneens een dankbetuiging van de Koninklijke Beiersche Academie van Wetenschappen voor de ''Schets van de Residentie Amboina''
* op 26 november 1870 wordt hem door de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indië de titel van dirigeerend lid toegekend
* op 26 november 1870 werd hem door de Natuurkundige Vereniging in Nederlandsch-Indië de titel van dirigerend lid toegekend
* op 28 november 1871 wordt ’s Konings tevredenheid betuigd voor zijnen “Requeil voor den militairen geneeskundigen dienst” onder waardering der verdiensten van zijnen arbeid, hetwelk door den Koning met veel welgevallen was aangenomen
* op 28 november 1871 werd ’s Konings tevredenheid aan hem betuigd voor zijn ''Requeil voor de militairen geneeskundigen dienst'' onder waardering der verdiensten van zijn arbeid, die door de Koning met veel welgevallen was aangenomen
* in januari 1872 ontvangt hij het onderscheidingsteken voor langdurigen Nederlandsche dienst als officier; cijfer XX
* in januari 1872 ontving hij het onderscheidingsteken voor langdurigen Nederlandsche dienst als officier; cijfer XX
 
=='''Wetenschappelijke werk en bibliografie'''==
*1853. Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens. Tweede aflevering, tweede jaargang.
* 1854. Zuléma, Batavia, Lange & Co, 1854, 98 p.
* 1854. Natuur - en geneeskundige topografisch schets der assistent- residentie Agam, (Westkust van Sumatra)” uit het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands Indië (p. 1-153) uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van de geneeskundige wetenschappen in Nederlands Indië, deel IX, aflevering 6, Batavia, Lange & Co, 1862
* 1861. Uit mijn portefeuille, Batavia, Lange & Co, 1861, 62 p.
* 1864. Lijst der Gouveneurs tot 1864
* 1867. Herdruk onder de titel Natuur - en geneeskundige topografie van Agam,  Uitgegeven in 1867 door Martinus Nijhoff ’s-Gravenhage, 162 p.
* 1868. Schets van de Residentie Amboina, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 273 p.
* 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indische leger en zijn opleiding aan de kweekschool voor militair geneeskundigen te Utrecht, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 58 p.
* 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indisch leger en zijn toekomst, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 24 augustus 1868, 37 p.
* 1871. Recueil voor de militair-geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 369 p.
* 1871. Recueil voor den Civiel geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 216 p.
 
Verder diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig tijdschrift; Klinische bijdragen (hartziekten), jaargang III, 1854,168 p.
Bijdrage tot de kennis van inlandsche verloskunde, GTNI 1856, jaargang 4, aflevering 6, p 546-549
 
Gedichten van zijn hand meestal gepubliceerd in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens
* ‘Aan Nederland’ , 1 mei 1852
* ‘California’ , 29 augustus 1852
beide in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, eerste jaargang, deel II, Batavia, Lange & Co, 1852


* Andreas Victor Michiels 1854
== Wetenschappelijke werk en bibliografie ==
Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, derde jaargang, Tweede aflevering
*1853. ''Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala'' (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens. Tweede aflevering, tweede jaargang.
* 1854. ''Zuléma'', Batavia, Lange & Co, 1854, 98 p.
* 1854. ''Natuur - en geneeskundige topografisch schets der assistent- residentie Agam, (Westkust van Sumatra)'' uit het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands Indië (p. 1-153) uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van de geneeskundige wetenschappen in Nederlands Indië, deel IX, aflevering 6, Batavia, Lange & Co, 1862
* 1861. ''Uit mijn portefeuille'', Batavia, Lange & Co, 1861, 62 p.
* 1864. ''Lijst der Gouverneurs tot 1864''
* 1867. Herdruk onder de titel ''Natuur - en geneeskundige topografie van Agam'',  Uitgegeven in 1867 door Martinus Nijhoff ’s-Gravenhage, 162 p.
* 1868. ''Schets van de Residentie Amboina'', Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 273 p.
* 1868. ''De officier van gezondheid van het Nederlands-Indische leger en zijn opleiding aan de kweekschool voor militair geneeskundigen te Utrecht'', W.F. Dannenfelser, Utrecht, 58 p.
* 1868. ''De officier van gezondheid van het Nederlands-Indisch leger en zijn toekomst'', W.F. Dannenfelser, Utrecht, 24 augustus 1868, 37 p.
* 1871. ''Recueil voor de militair-geneeskundige dienst in Nederlandsche Indië.'' H.M. van Dorp, Batavia 1871, 369 p.
* 1871. ''Recueil voor den Civiel geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië.'' H.M. van Dorp, Batavia 1871, 216 p.


* ‘Aan Haar’
*Verder diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig tijdschrift; Klinische bijdragen (hartziekten), jaargang III, 1854,168 p.
* ‘Vriendschap’
*Bijdrage tot de kennis van inlandsche verloskunde, GTNI 1856, jaargang 4, aflevering 6, p 546-549
* ‘Sumatra’
*Gedichten van zijn hand meestal gepubliceerd in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens
* ‘Hulde aan de clown Dixi' onder pseudoniem: Cantharis Vesicatoria
* ''Aan Nederland'', 1 mei 1852
* ''California'' , 29 augustus 1852; beide in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, eerste jaargang, deel II, Batavia, Lange & Co, 1852
* ''Andreas Victor Michiels'' 1854, Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, derde jaargang, Tweede aflevering
* ''Aan Haar''
* ''Vriendschap''
* ''Sumatra''
* ''Zuléma'' 1854, een onder eigen naam uitgegeven dichtenbundel; Batavia 1854, de Lange & Co, 1854, 98 p.
* ''Hulde aan de clown Dixi'' 1865, onder pseudoniem: Cantharis Vesicatoria; Sutherland Makassar, 1865, 56 p.


{{Link portaal|KNIL}}
{{Link portaal|KNIL}}
{{Appendix|2=
{{Bron|bronvermelding=
{{References}}
*''Nederlands-Indië.'' De Locomotief, 21 februari 1877
*''Nederlands-Indië.'' De Locomotief, 21 februari 1877}}
<div style="height: 200px; overflow:auto; border: thin solid silver; background: white"><div class="plainlinks">{{References}}</div></div>
 
}}
{{DEFAULTSORT:Lüdeking, Everhardus Wijnandus Adrianus}}
{{authority control|TYPE=p|Wikidata=Q }}
{{DEFAULTSORT:Ludeking, Everhardus Wijnandus Adrianus}}
[[Categorie:Militair in het KNIL]]
[[Categorie:Militair in het KNIL]]
[[Categorie:Nederlands militair arts]]
[[Categorie:Nederlands militair arts]]
[[Categorie:Persoon in de Atjeh-oorlog]]
[[Categorie:Persoon in de Atjeh-oorlog]]

Huidige versie van 19 sep 2016 om 23:05

Dr. Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking (Hilversum, 29 mei 1830 - Soerabaja, 16 februari 1877) was een Nederlands dirigerend officier van gezondheid der eerste klasse van de geneeskundige dienst van het Indische leger en onder meer ridder in de Orde van de Eikenkroon.

Familie

Everhardus Wijnandus Adrianus Lüdeking trouwde op 31 augustus 1854 te Batavia met Maria Sophia Clasina Eisinger (omstreeks 1835-8 mei 1901).[1] Zij kregen 5 kinderen, twee zoons waarvan de eerste direct na de geboorte overleed en drie dochters.

Loopbaan

Opleiding

Lüdeking, zoon van de arts Willem Ernst Lüdeking, werd op 1 september 1847 op 17-jarige leeftijd als kwekeling geplaatst aan de Rijks Kweekschool voor militaire geneeskundigen (pillenschool) te Utrecht. Voor de studie aan de kweekschool diende zijn vader borg te staan voor de kosten voor het geval dat hij zich aan zijn bestemming zou onttrekken of wegens traagheid of slecht gedrag uit zijn betrekking van kwekeling zou worden ontslagen.[2] De school leverde vooral artsen voor de landmacht. Die van de marine en voor het koloniale leger waren meestal burgergeneeskundigen. De examens van deze burgergeneeskundigen hadden wel plaats in de kweekschool, totdat de Marine in 1852 een eigen Marinehospitaal kreeg. Veel leerlingen telde de school niet. Aan de school studeerden zowel bezoldigde (in totaal 22) als onbezoldigde kwekelingen.

De meeste leerlingen werden rond hun 17e of 18e ingeschreven op de school en deden rond hun 21e of 22e levensjaar examen voor de rang van officier van gezondheid der 3e klasse. De kwekelingen droegen een officiersuniform.[3] Lüdeking werd bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1851, nummer 98, door Zijne Majesteit benoemd tot officier van gezondheid der 3e klasse bij de geneeskundigen dienst in Oost-Indië.[4] Hij vertrok op 14 oktober 1851 en bereikte zijn bestemming, Batavia, op 19 januari 1852 en was dus 98 dagen onderweg. In december 1852 werd Lüdeking overgeplaatst naar de geneeskundige dienst op de Westkust van Sumatra, Padang (Fort de Kock).[5]

Vroege loopbaan

Lüdeking trouwde op 31 augustus 1854 te Batavia. Via een notariële akte gaven zijn ouders toestemming voor het huwelijk in Indië.[6]

Op 11 september 1854 werd hij bevorderd tot officier van gezondheid der 2e klasse.[7] Door de directie van de Natuurkundige Vereniging in Nederlands Indië werd Lüdeking in de vergadering van 14 mei 1857 benoemd tot gewoon lid.[8] Op 31 juli 1861 werd hij bevorderd tot officier van gezondheid der 1e klasse en overgeplaatst naar het groot militair hospitaal te Amboina, hij was toen ter beschikking in Batavia.[9] Tot zijn overplaatsing in 1861 verbleef Lüdeking op West Sumatra, zijn laatste drie kinderen werden allen geboren in Padang (Fort de Kock), respectievelijk in 1857, 1858 en 1860. Op 22 augustus 1861, werd hij benoemd tot erelid van de Nederlandse Entomologische Vereniging (als een blijk van de prijs die zij stelde op zijn wetenschappelijke onderzoekingen).[10]

Van juli 1861 tot zijn overplaatsing in juli 1863 verbleef hij op Amboina waar hij "zoölogische" tochten maakt door de Molukken en over de Aroe-eilanden.

Wetenschappelijk onderzoek en expedities

Lüdeking beklom de Merapi

Lüdeking was een medische officier met speciale belangstelling voor zoölogie en entomologie; hij maakte uitgebreide collecties voor het Natuur Historisch Museum te Leiden, die onder meer kruipende dieren (reptielen), insecten, vissen, schaal-, week- en straaldieren maar ook schedels van Indische volken en steensoorten afkomstig uit Sumatra, Ambon, Boeroe, Ceram en omliggende eilanden, Flores, Timor, Aroe-eilanden en zelfs Nieuw-Guinea bevatte.[11] Naast bovengenoemde collecties schonk hij in die tijd vijf bronzen Engelse medailles, waarop inscripties stonden uit het Nieuwe Testament, en enkele andere oude munten, aan het penningkabinet van de Leidse Hogeschool.[12]

De Militaire geneeskundige dienst werd ook vaak ingezet voor het verzamelen van zoölogische voorwerpen. In 1827 verzocht Temminck, de Minister van Marine en Koloniën en van Binnenlandse Zaken, de Militaire Geneeskundige Dienst bij het onderzoek en het verzamelen te mogen betrekken. Dit verzoek werd door Temminck herhaald in 1847 en 1857 en eveneens door de tweede directeur Hermann Schlegel in 1862. De volgende officieren van gezondheid gaven zonder officiële toestemming aan één van de verzoeken gehoor:

  • P. Bleeker in 1845-79
  • D.M. Piller in de periode 1848-54
  • P.G. Neeb in de periode 1855-76
  • C.L. Doleschall in de periode 1857-59
  • E.W.A. Lüdeking in de periode 1860-72
  • G.F. Wienecke in de periode 1861-69
  • J. Semmelink in de periode 1863-97

Lüdeking deed hier actief aan mee maar wenste tevens waardering voor het aangeleverde werk. Hij dreigde regelmatig zijn objecten naar andere landen te sturen indien hij niet voldoende werd beloond. Hij verlangde tevens een eredoctoraat en een ridderorde. Schlegel dacht hem tevreden te kunnen stellen met de versierselen van de Eikenkroon, maar Lüdeking wilde een ridderschap in de Orde van de Nederlandse Leeuw.[13] Lüdeking zond een collectie conchiliën van Amboina naar professor Kaup in Hessen-Darmstadt.[14]

Hij beklom in zijn eerste jaren in Indië de Merapi, eigenlijk Gunung Marapi, gelegen in de Pandangse Bovenlanden (tegenwoordig Minangkabau, genoemd naar een Maleis volk) op West Sumatra bij Padang. Den Merapi had ik reeds in 1853 bestegen toen ik hem juist zes jaren na dien tijd en op gelijken datum weder beklom. De grootste indruk toen ontvangen stond mij nog levendig voor den geest, en vooral interesseerde het mij, te weten of in de, gedurende tusschentijd plaats gehad hebbende, uitbarstingen veel was veranderd zo schreef hij.

Agams voornaamste bergen waren de Merapi en de Singalland, een toen al uitgewerkte vulkaan, allebei ongeveer even hoog (circa 3000 m). De Singalland beklom Lüdeking één keer en de nog werkende vulkaan Merapi twee keer: in 1853 en in 1859 op dezelfde datum als de eerste keer en via dezelfde weg zodat hij de veranderingen, ook als gevolg van de uitbarstingen van 1856 en 1857, goed kon waarnemen.[15] In 1862 werd Lüdeking benoemd tot erelid van de Nederlandse Entomologische Vereniging.

Verdere loopbaan

Op 24 juli 1863 werd Lüdeking overgeplaatst bij het garnizoen in Weltevreden.[16] Een jaar later ontving hij zijn overplaatsing naar Celebes en onderhorigheden.

Lüdeking kreeg bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1864 nummer 69 vergunning tot het aannemen en dragen der versierselen van het onderscheidingsteken van ridder der eerste klasse van de Orde van Philipp de Grootmoedige, hem geschonken door Z.K.H. de groothertog van Hessen.[17] Datzelfde jaar werd hij tevens lid van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlands-Indië.[18] Toen op 12 juni 1865 te Makassar in het kettinggangerskwartier door een Chinese gevangene een moordaanslag werd gepleegd op officier van gezondheid derde klasse W.E. Berghuis van Woortman gaf Lüdeking hem de eerste medische verzorging. De aanslagpleger pleegde hierop zelfmoord met een overdosis opium. Zijn beweegreden voor deze daad was waarschijnlijk een dolle wraakzucht tegen de geneeskundige dienst in het algemeen.[19]

Ten tijde van de cholera-epidemie, die in 1865 in Makassar heerste, werden de handelingen van Lüdeking zeer geroemd. In de kranten werd onder meer geschreven dat door de maatregelen tot desinfectie (onder meer het stelselmatig ontruimen der kampementen en door chloorberokingen) de cholera te Makassar minder was geworden.[20] In 1866 werd hij geplaatst in Tjilatjap (Zuidkust van Midden-Java).[21]

Verlof in Nederland

In 1867 werd hem een tweejarig verlof naar Nederland verleend.[22] en vertrok hij eind januari met echtgenote en vier kinderen via Batavia.[23] Gedurende zijn verlof in Nederland nam hij de tijd om zijn bevindingen uit te werken in een aantal boeken. Er verschenen diverse publicaties van Lüdeking en hij werd in zeer veel bladen en proefschriften aangehaald. Dat was niet alleen op geneeskundig gebied maar ook betreffende de entomologie, kleding, taal en gedichten. Het bekendste boek van Lüdeking was de: Schets van de residentie Amboina [24] Vrijwel alle universiteitsbibliotheken hebben dit boek ook tegenwoordig nog; het is tegenwoordig zeer schaars en dus zeer kostbaar. In het boek beschreef Lüdeking zijn reizen en verblijf op Ambon. Het boek behandelde zijn werk in de gezondheid op Ambon (van 1861 tot 1963) in de residentie Ambonia. In het boek stonden onder meer geneesmiddelenlijsten, kleding, gebruiken, ontdekte dieren en talen. Ook was er een woordenlijst opgenomen met de volgende talen: Nederlands, Ambonees, Batumerah, Alang, Waai, Hitulama/Hila, Larike, Asilulu, Nusa Laut, Saparua, Haruku, Kayeli (Buru), Hoti, Hatuwe, Lisabata, Buria, Murnaten, Amaba en Alfur (Seram).

Een andere belangrijke publicatie was: Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala.[25] Verder verschenen er diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig Tijdschrift, het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië maar ook in diverse andere bladen. Lüdeking schreef ook gedichten met name gepubliceerd in BIÄNG–LALA (Regenboog).[26]

Kritiek op de opleiding militair geneeskundigen

Lüdeking was erg kritisch, ook als het ging om de opleiding tot militair geneeskundige; In mijn betoog de officier van gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger, en zijne opleiding aan de kweekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht- heb ik aangetoond, dat men niet kan voortgaan de opleiding van den officier van gezondheid aan deze inrigting over te laten. zei hij hierover.[27]

Ook het boek De Officier van Gezondheid van het Nederlandsch Indisch Leger en zijne toekomst, een vervolg op het eerder genoemde boek werd onder eigen naam uitgegeven[28] en ook gericht aan de regering en volksvertegenwoordiging. Dit boek handelde meer over de verschillen in bevordering en beloning van de geneeskundige militairen in Nederlands Indië ten opzichte van de militaire onderdelen in Nederland. Ook de volgens het model van de kweekschool opgezette Dokter Djawaschool in Weltevreden moest het ontgelden, vooral wat betreft de kwaliteit van de opleiding, zoals bleek uit onderstaand citaten:[29]

Donders' conclusie: "Mijn taak was niet moeilijk" en Mijn argumentatie blijft [...] dezelfde. De Kweekschool, als geheel op zich zelf staande inrichting, is overbodig, nadelig voor de dienst en onzeker in hare uitkomst"" . De discussie over het voortbestaan van de Kweekschool werd op veel fronten en vooral anoniem gevoerd. Meerder schrijvers vinden de kweekschool "volstrekt onnoodig", "daar 1) de kosten van opleiding voor eenen kweekeling der landmagt aan die kweekschool of aan eene akademie slechts weinig zullen verschillen en 2) het onderwijs aan beide wel noodwendig hetzelfde zal moeten zijn". "Het voortbestaan der kwekschool voor militaire geneeskundigen te Utrecht is derhalve eene onndige luxe."

Een van de schrijvers, de arts Ludeking, borduurde voort op de discussie tussen Donders en Fles. Ludeking deelt de mening van Donders en is Dr. Fles dank schuldig, dat hij juist in zijne wederlegging, mij de krachtigste argumenten aan de hand heeft gegeven om mij, meer dan ooit, met de inzigten van Prof. Donders te vereenige. Ludeking merkt op dat Fles niet weet “wat de Indische geneesheer wezen moet” en wijst er op dat het argument van Fles, er bestaat in Indië een te kort aan artsen, geen argument is voor het voortbestaan van de kweekschool, omdat de Indische vacatures vooral bestonden door vakantie en verlof, niet door een gebrek aan formatie-plaatsen. Hij levert ook kritiek op het argument van Fles dat de kweekschool opleiding voldoende zou zijn voor een Indisch arts. “De heer Fles zegge: ‘zij weten veel’, maar dan veroorloof ik mij er bij te voegen: ‘nog meer ontbreekt hun’. Kortom: de Kweekschool in Utrecht is niet goed genoeg en daarom pleit de auteur er voor dat de kweekschool wordt opgeheven en de opleiding van de kwekelingen voortaan in Amsterdam aan de universiteit plaats heeft. Ook in het parlement werd gediscussieerd over de Kweekschool. Zo werd op 20 maart 1865 gediscussieerd over de vraag of kwekelingen wel een natuurkundig examen moesten afleggen.[30]

Latere loopbaan

Bij Koninklijk Besluit van 22 november 1867 nummer 73 kreeg Lüdeking vergunning tot het aannemen van het onderscheidingsteken van ridder in de Orde van Friedrich, hem geschonken door de koning van Württemberg.[31] In november 1868 ging hij, met vrouw en vier kinderen, per stoomschip Utrecht van Brouwershaven terug naar Batavia;[32] dat was waarschijnlijk definitief omdat er in 1871 een boedelverkoop plaats vond van zijn huisraad.[33] Bij Koninklijk Besluit van 25 april 1868 nummer 51 verkreeg hij vergunning tot het aannemen en dragen der onderscheidingstekens van ridder in de Orde van St. Michël, hem door de koning van Beieren geschonken.[34] In augustus 1868 werd hij in de vergadering van de keizerlijke Duitse Leopoldo-Carolinische academie te Dresden benoemd tot lid.[35] drie maanden na zijn terugkeer werd Lüdeking geplaatst bij het Groot-Militair Hospitaal Willem I.[36]

In maart 1869 kwam Lüdeking met zijn familie aan te Samarang.[37] Op 10 november 1869 werd hij bevorderd tot dirigerend officier van gezondheid der tweede klasse bij het bureau van de chef over de geneeskundige dienst van het groot militair-hospitaal te Willem I.[38] Op 24 mei 1871 volgde zijn bevordering tot dirigerend officier van gezondheid der 1e klasse en werd hij geplaatst bij de geneeskundige dienst van Sumatra's West kust en onderhorigheden.[39] Op 10 maart 1872 werd hij overgeplaatst naar de 2e militaire afdeling op Java en op 5 juli 1875 bij de expeditionaire geneeskundige dienst in het rijk van Atsjin (Atjeh op Sumatra). Hij vertrok daar als "geévacueerd" op 28 maart 1876 en werd, bij dispensatie, op 1 april 1876 geplaatst bij de geneeskundige dienst in de 3e militaire afdeling op Java. Bij zijn vertrek stond in De Locomotief onder meer: hij was sinds 24 mei 1871 benoemd voor Sumatra's Westkust, waar hij met betrekking tot de hygiëne, de verpleging in het militair hospitaal en een andere, de prostitutie rakende aangelegenheid, van dienstijver en grote ambitie voor zijn belangrijke betrekking alhier heeft doen blijken.

Te Atsjin geplaatst werd hij al spoedig ongesteld, doch in weerwil hiervan, bleef hij onvermoeid zijn beste zorgen wijden aan de belangen der aan hem toevertrouwde zieken. Hierdoor werden zijn krachten gaandeweg hoe langer hoe meer ondermijnd en verergerde zijn toestand in die mate dat een evacuatie naar Java noodzakelijk werd geacht. Bij zijn komst te Soerabaja mocht hij zich niet lang in het bezit van een goede gezondheid verheugen; de te Atsjin opgedane kwaal keerde spoedig terug; hierbij voegde zich in december nog een darmontsteking, die na langdurig lijden,op 16 februari j.l. een einde maakte aan zijn inderdaad zeer werkzaam en nuttig leven.[40]

Lüdeking overleed op 46-jarige leeftijd op 16 februari 1877 te Soerabaja op Java[41] en werd begraven op de begraafplaats "Peneleh" te Soerabaja. Zijn vele verzamelingen en nauwkeurig beschrijvingen werden zeer gewaardeerd, en met veel onderscheidingen beloond.

Reeds vroeg toonde Lüdeking zijn onvermoeiden ijver op natuurwetenschappelijk gebied en hij mocht bij herhaling de strelende zelfvoldoening smaken, dat zoowel door Z.M. onzen geëerbiedigden Koning, als door vreemde Vorsten en wetenschappelijke vereenigingen, zijne verdiensten op hoogen prijs werden gesteld.[42]

Onderscheidingen

  • bij Koninklijk besluit van 8 april 1861 benoemd tot Ridder der Orde van den Eikenkroon[43]
  • op 22 augustus 1861 benoemd tot erelid van de Nederlandsche Entomologische Vereniging[44]
  • bij Koninklijk besluit van 24 februari 1864 nummer 69 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der 1ste klasse van de Orde van Philips den Grootmoedige, hem door Z.K.H. den Groot-Hertog van Hessen geschonken
  • op 1 juli 1864 benoemd tot lid van het Koninklijk instituut voor de Taal-, Land- en Volkerenkunde van Nederlandsch-Indië
  • op 14 september 1867 werd hij benoemd tot lid van de Vereeniging voor Vaderlandsche natuurkunde in Würtemburg
  • bij Koninklijk besluit van 22 november 1867 nummer 73 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der Orde van Friederich, hem door Z.M. de Koning van Würtemburg geschonken
  • bij Koninklijk besluit van 25 april 1868 nummer 51 werd hem vergunning verleend tot het aannemen der onderscheidingstekenen van ridder der 1ste klasse van de Orde van Verdiensten van St. Michael, hem door Z.M. den Koning van Beieren geschonken
  • op 1 juli 1868 werd hij lid van de Keizerlijke Leopold-Carolinische Duitsche Vereniging van Natuuronderzoekers
  • in de vergadering van de Keizerlijke Duitse Leopoldo Carolinische academie te Dresden werd hij in augustus 1868 benoemd tot lid
  • op 1 oktober 1868 ontving hij een tevredenheidsbetuiging van Z.M. de Koning, voor zijn Schets van de Residentie Ambonia en voor zijn Natuur- en Geneeskundige Topographie van Agam
  • op 15 oktober 1868 ontving hij een dankbetuiging van de Keizerlijke Academie van Wetenschappen te Wenen voor zijn Schets van de Residentie Amboina
  • op 31 oktober 1868 ontving hij eveneens een dankbetuiging van de Koninklijke Beiersche Academie van Wetenschappen voor de Schets van de Residentie Amboina
  • op 26 november 1870 werd hem door de Natuurkundige Vereniging in Nederlandsch-Indië de titel van dirigerend lid toegekend
  • op 28 november 1871 werd ’s Konings tevredenheid aan hem betuigd voor zijn Requeil voor de militairen geneeskundigen dienst onder waardering der verdiensten van zijn arbeid, die door de Koning met veel welgevallen was aangenomen
  • in januari 1872 ontving hij het onderscheidingsteken voor langdurigen Nederlandsche dienst als officier; cijfer XX

Wetenschappelijke werk en bibliografie

  • 1853. Reis door de Padangsche bovenlanden uit Biang-Lala (p. 135-159), Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens. Tweede aflevering, tweede jaargang.
  • 1854. Zuléma, Batavia, Lange & Co, 1854, 98 p.
  • 1854. Natuur - en geneeskundige topografisch schets der assistent- residentie Agam, (Westkust van Sumatra) uit het Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlands Indië (p. 1-153) uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering van de geneeskundige wetenschappen in Nederlands Indië, deel IX, aflevering 6, Batavia, Lange & Co, 1862
  • 1861. Uit mijn portefeuille, Batavia, Lange & Co, 1861, 62 p.
  • 1864. Lijst der Gouverneurs tot 1864
  • 1867. Herdruk onder de titel Natuur - en geneeskundige topografie van Agam, Uitgegeven in 1867 door Martinus Nijhoff ’s-Gravenhage, 162 p.
  • 1868. Schets van de Residentie Amboina, Martinus Nijhoff, ‘s-Gravenhage, 273 p.
  • 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indische leger en zijn opleiding aan de kweekschool voor militair geneeskundigen te Utrecht, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 58 p.
  • 1868. De officier van gezondheid van het Nederlands-Indisch leger en zijn toekomst, W.F. Dannenfelser, Utrecht, 24 augustus 1868, 37 p.
  • 1871. Recueil voor de militair-geneeskundige dienst in Nederlandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 369 p.
  • 1871. Recueil voor den Civiel geneeskundige dienst in Nedelandsche Indië. H.M. van Dorp, Batavia 1871, 216 p.
  • Verder diverse bijdragen van zijn hand in het Geneeskundig tijdschrift; Klinische bijdragen (hartziekten), jaargang III, 1854,168 p.
  • Bijdrage tot de kennis van inlandsche verloskunde, GTNI 1856, jaargang 4, aflevering 6, p 546-549
  • Gedichten van zijn hand meestal gepubliceerd in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens
  • Aan Nederland, 1 mei 1852
  • California , 29 augustus 1852; beide in Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, eerste jaargang, deel II, Batavia, Lange & Co, 1852
  • Andreas Victor Michiels 1854, Biang-Lala, Indisch leeskabinet, onder redactie van W.L. Ritter en L.J.A. Tollens, derde jaargang, Tweede aflevering
  • Aan Haar
  • Vriendschap
  • Sumatra
  • Zuléma 1854, een onder eigen naam uitgegeven dichtenbundel; Batavia 1854, de Lange & Co, 1854, 98 p.
  • Hulde aan de clown Dixi 1865, onder pseudoniem: Cantharis Vesicatoria; Sutherland Makassar, 1865, 56 p.
Portaal KNIL

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Nederlands-Indië. De Locomotief, 21 februari 1877
rel=nofollow
rel=nofollow