Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Plato: verschil tussen versies
(Structuur aangepast volgens opzet bij 'Wijgerige stellingen') |
(+Ideeënleer) |
||
Regel 25: | Regel 25: | ||
*zijn concept van [[kennis]] als herinnering in plaats van als gewaarwording, in Theaetetus. | *zijn concept van [[kennis]] als herinnering in plaats van als gewaarwording, in Theaetetus. | ||
==Plato's | ==Plato's Ideale Staat== | ||
In [[Politeia]] ontwikkelt Plato zijn ideeën over een ideale staat. In dat werk staat zijn idee van rechtvaardigheid centraal. In de utopische samenleving die Plato schetst bestaan er drie klassen van mensen, die elk hun hun welbepaalde rol en functie toegewezen krijgen: | In [[Politeia]] ontwikkelt Plato zijn ideeën over een ideale staat. In dat werk staat zijn idee van rechtvaardigheid centraal. In de [[Utopia|utopische]] samenleving die Plato schetst bestaan er drie klassen van mensen, die elk hun hun welbepaalde rol en functie toegewezen krijgen: | ||
*De laagste klasse (de meeste mensen) vertegenwoordigen de ''[[Economie|economische]] functie''. Zij vormen de materiële grondslag van de samenleving en produceren de goederen. | *De laagste klasse (de meeste mensen) vertegenwoordigen de ''[[Economie|economische]] functie''. Zij vormen de materiële grondslag van de samenleving en produceren de goederen. | ||
*De klasse der 'wachters' (soldaten e.d.) heeft een beschermende en verdedigende taak. Kenmerkende deugd: dapperheid. | *De klasse der 'wachters' (soldaten e.d.) heeft een beschermende en verdedigende taak. Kenmerkende deugd: dapperheid. | ||
Regel 36: | Regel 36: | ||
=== Allegorie van de grot === | === Allegorie van de grot === | ||
De ''Allegorie van de grot'' is mogelijk de beroemdste passage uit het werk van Plato en beschrijft in '[[Politeia (Plato)|Politeia]]' (De Staat)' de opvoeding van filosofen die later aan het hoofd van de ideale staat zullen staan. Het is daarbij van belang dat zij kennis zullen hebben van de ware vorm van het Goede. Dit zal hen in staat stellen om met beter inzicht de wereldse zaken af te handelen. Hun opvoeding vergelijkt Plato met die van gevangenen in een grot die moeten leren zich naar het ware licht te keren. De tocht uit de grot (de waarneembare werkelijkheid) naar buiten (de werkelijkheid van de Ideeën), symboliseert het opvoedings- en onderwijsproces dat de filosoof-regeerder moet volgen, wil hij aan het hoofd kunnen staan van Plato's ideale staat. Plato is vrij elitair en heeft met deze opvoeding dus alleen filosofen voor ogen, die pas na jaren intellectuele en morele opvoeding de leiding van de staat op zich kunnen nemen. Plato's [[ontologie]], [[metafysica]] en [[kennisleer]] zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden verbonden. Zo gelooft hij bijvoorbeeld dat ware kennis niet verkregen wordt door zintuiglijke waarneming, maar door contact met 'het Goede' of het idee van het Goede. De geïncarneerde ziel gaat als het ware opnieuw op zoek naar de kennis die hij eens (in vorige levens) bezat en dat proces wordt begeleid door de filosoof. | De ''Allegorie van de grot'' is mogelijk de beroemdste passage uit het werk van Plato en beschrijft in '[[Politeia (Plato)|Politeia]]' (De Staat)' de opvoeding van filosofen die later aan het hoofd van de ideale staat zullen staan. Het is daarbij van belang dat zij kennis zullen hebben van de ware vorm van het Goede. Dit zal hen in staat stellen om met beter inzicht de wereldse zaken af te handelen. Hun opvoeding vergelijkt Plato met die van gevangenen in een grot die moeten leren zich naar het ware licht te keren. De tocht uit de grot (de waarneembare werkelijkheid) naar buiten (de werkelijkheid van de Ideeën), symboliseert het opvoedings- en onderwijsproces dat de filosoof-regeerder moet volgen, wil hij aan het hoofd kunnen staan van Plato's ideale staat. Plato is vrij elitair en heeft met deze opvoeding dus alleen filosofen voor ogen, die pas na jaren intellectuele en morele opvoeding de leiding van de staat op zich kunnen nemen. Plato's [[ontologie]], [[metafysica]] en [[kennisleer]] zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden verbonden. Zo gelooft hij bijvoorbeeld dat ware kennis niet verkregen wordt door zintuiglijke waarneming, maar door contact met 'het Goede' of het idee van het Goede. De geïncarneerde ziel gaat als het ware opnieuw op zoek naar de kennis die hij eens (in vorige levens) bezat en dat proces wordt begeleid door de filosoof. | ||
==Ideeënleer== | |||
De [[Phaedo]] is de eerste dialoog waarin Plato zijn stelling over het bestaan van 'Vormen' of 'Ideeën' als abstracte objecten beschrijft. Eigenlijk is de benaming 'Vormen' geschikter dan 'ideeën', omdat deze objecten geen scheppingen van het verstand zijn. Zij bestaan volgens Plato immers onafhankelijk van het denken, en hij duidt ze in zijn dialoog ook aan met de Griekse term "eidos" (beeld). Deze Vormen zijn eeuwig, onveranderlijk en bestaan onafhankelijk van de fysieke wereld. Omdat ze niet voor onze zintuigen waarneembaar zijn, kunnen we ze uitsluitend leren kennen door middel van ons verstand. | |||
Om het onderscheid duidelijk te maken tussen een gewoon object en de Vorm van het object geeft Plato zelf het voorbeeld van 'twee gelijke stokken' die niet mogen geïdentificeerd worden met 'Gelijkheid'. De twee stokken participeren wel in een relatie met de Vorm en weerspiegelen daar eigenschappen van. In een ander voorbeeld zet hij het schilderij van een man naast de man zelf, en stelt vast dat ze niet 'gelijk' kunnen worden genoemd. Plato claimt dat de Vormen zijn zoals woorden die ook naar dingen verwijzen, waarbij de Vormen echter totaal verschillend zijn van de soort objecten die onze zintuigen ons onthullen. Dit onderscheid tussen abstracte objecten waar naar verwezen wordt die niet samenvallen met de [[Zintuigen|zintuiglijke]] werkelijkheid, zou later aanleiding geven tot het debat over de buiten tijd en ruimte geponeerde [[universalia]]. Bij Plato is het hoogste Idee het Idee van ''het Goede''. Het is ook het eerste principe en daardoor de grondslag van alle werkelijkheid en van alle kennis over die werkelijkheid. | |||
==Kosmologie== | ==Kosmologie== |
Versie van 29 mrt 2009 13:43
Plato (Grieks: Πλάτων, Plátōn, ("breed"), geboren in Athene, ca. 427 – gestorven in Athene 347 v.Chr.), was een Oud-Griekse filosoof, wiskundige, schrijver van filosofische dialogen en stichter van de Atheense Akademeia (Academie), de eerste 'universiteit' van West-Europa. Zijn leermeester was Socrates en zijn belangrijkste leerling was Aristoteles.
Biografie
Jeugd
Plato was de zoon van Ariston en Perictione. Hij werd geboren in Athene of misschien in Aegina omstreeks 428 v.Chr., een jaar na de dood van de grote staatsman Pericles. Zijn familie behoorde aan beide zijden tot de voornaamste van Athene. Van Ariston werd gezegd dat hij beweerde af te stammen van de zeegod Poseidon via Codrus, de laatste koning van Athene. De moeder van Plato was verwant met Solon, de Vroeg-Griekse wetgever, en van Critias, een van de 30 tirannen. [1] Niets is geweten over de omstandigheden van de dood van Plato's vader. Waarschijnlijk stierf hij toen Plato nog een jongen was. Perictione trouwde dan met haar oom Pyrilampes, een bekend aanhanger van Pericles, en Plato werd waarschijnlijk in het huis van Pyrilampes opgevoed. [2] Oorspronkelijk zou zijn naam 'Aristokles' geweest zijn, die later veranderd werd in Plato ('de brede') omwille van zijn zijn brede voorhoofd of zijn brede schouders. [1]
Later leven
Aanvankelijk leek Plato zoals de meeste jongeren van zijn milieu voorbestemd te zijn tot een politieke carrière. De wreedheid van de oligarchen, die toen het bewind in handen hadden, moet hem echter afgeschrikt hebben. Na de val van de oligarchie leek het tij voor de democratie te keren, maar na de veroordeling van zijn leermeester en mentor Socrates in 499 v.Chr., keerde Plato zich af van een leven als politicus en besloot zich aan de filosofie te wijden. Plato en andere Socratici weken tijdelijk uit naar Megara waar ze onderricht kregen van Euclides. De volgende jaren zou hij naar verluidt met reizen in Griekenland en naar Egypte en Italië hebben gevuld. In zijn (niet onbetwiste) zevende brief [3] beweert Plato dat hij op veertigjarige leeftijd Italiê en Sicilië bezocht. De genotzuchtige en zinnelijke manier waarop de mensen daar leefden vond hij weerzinwekkend, maar hij vond een zielsverwant in Dion, de schoonbroer van Dyonisius I, de heerser van Syracuse.
Oprichting van de Academie
Omstreeks 387 v.Chr. stichtte Plato de Academie als instituut voor systematisch onderricht en research in filosofie en wetenschap. Hij zou tot aan zijn dood hoofd van de Academie blijven. Zijn leerling Aristoteles was 20 jaar aan de Academie verbonden, eerst als student,later als leraar.
Syracuse: politiek intermezzo
Een wat vreemde periode in het leven van Plato is zijn bemoeienis met de politiek van Syracuse. Toen Dyonisius I in 367 v.Chr. stierf, nodigde Plato's vroegere vriend Dion hem uit om in Syracuse de opvoeding van de nog jonge troonopvolger, Dionysius II, op zich te nemen. Zijn plan was om zijn ideeën over de filosoof-koning in de praktijk om te zetten, en hij onderrichte Dyonisius in filosofie en wetenschap. Het plan stierf een vroegtijdige dood doordat de jonge Dyonisius uit jaloezie Plato's vriend Dion liet verbannen. Dion zou later een staatsgreep plegen, maar werd na enkele jaren gevangenisstraf in 345 v.Chr. vermoord. Plato zelf stierf in 348/347 v.Chr.
Wijsgerige stellingen
Plato's belangrijkste filosofische denkbeelden [4] kunnen we als volgt samenvatten:
- zijn ontwerp van een ideale staat (zijn versie van een 'utopia'), vooral uitgewerkt in de Politeia.
- zijn ideeënleer, in Phaedo, Phaedrus, Symposium en Meno.
- zijn opvatting van de ziel en de onsterfelijkheid, in Phaedo
- zijn kosmologie, vooral in Timaeus
- zijn concept van kennis als herinnering in plaats van als gewaarwording, in Theaetetus.
Plato's Ideale Staat
In Politeia ontwikkelt Plato zijn ideeën over een ideale staat. In dat werk staat zijn idee van rechtvaardigheid centraal. In de utopische samenleving die Plato schetst bestaan er drie klassen van mensen, die elk hun hun welbepaalde rol en functie toegewezen krijgen:
- De laagste klasse (de meeste mensen) vertegenwoordigen de economische functie. Zij vormen de materiële grondslag van de samenleving en produceren de goederen.
- De klasse der 'wachters' (soldaten e.d.) heeft een beschermende en verdedigende taak. Kenmerkende deugd: dapperheid.
- De leidende klasse ten slotte bestuurt en ordent de staat. Kenmerkende deugd: wijsheid.
De matigheid en zelfbeheersing is in de ideale staat de deugd die de drie klassen samen delen, waardoor ze tevreden zijn met de rol die hen werd toebedeeld. Elke klasse moet werken voor het welzijn van de anderen. De leidende klasse beschermt het volk en het volk steunt de leidende klasse. Omdat iedereen de taak toebedeeld krijgt waarvoor hij bekwaam is, zou men deze samenleving aanvoelen als rechtvaardig.
Plato's idee van 'rechtvaardigheid' wijkt dus af van wat wij er gewoonlijk onder verstaan. Met 'rechtvaardigheid bedoelt hij eerder de toestand van orde en evenwicht in de staat, die ontstaat doordat alle delen goed met elkaar samenwerken. Deze indeling komt overeen met Plato's tripartiete opvatting van de ziel, waarbij elke 'functie' moet samenwerken voor innerlijke harmonie en 'rechtvaardigheid'.
Allegorie van de grot
De Allegorie van de grot is mogelijk de beroemdste passage uit het werk van Plato en beschrijft in 'Politeia' (De Staat)' de opvoeding van filosofen die later aan het hoofd van de ideale staat zullen staan. Het is daarbij van belang dat zij kennis zullen hebben van de ware vorm van het Goede. Dit zal hen in staat stellen om met beter inzicht de wereldse zaken af te handelen. Hun opvoeding vergelijkt Plato met die van gevangenen in een grot die moeten leren zich naar het ware licht te keren. De tocht uit de grot (de waarneembare werkelijkheid) naar buiten (de werkelijkheid van de Ideeën), symboliseert het opvoedings- en onderwijsproces dat de filosoof-regeerder moet volgen, wil hij aan het hoofd kunnen staan van Plato's ideale staat. Plato is vrij elitair en heeft met deze opvoeding dus alleen filosofen voor ogen, die pas na jaren intellectuele en morele opvoeding de leiding van de staat op zich kunnen nemen. Plato's ontologie, metafysica en kennisleer zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden verbonden. Zo gelooft hij bijvoorbeeld dat ware kennis niet verkregen wordt door zintuiglijke waarneming, maar door contact met 'het Goede' of het idee van het Goede. De geïncarneerde ziel gaat als het ware opnieuw op zoek naar de kennis die hij eens (in vorige levens) bezat en dat proces wordt begeleid door de filosoof.
Ideeënleer
De Phaedo is de eerste dialoog waarin Plato zijn stelling over het bestaan van 'Vormen' of 'Ideeën' als abstracte objecten beschrijft. Eigenlijk is de benaming 'Vormen' geschikter dan 'ideeën', omdat deze objecten geen scheppingen van het verstand zijn. Zij bestaan volgens Plato immers onafhankelijk van het denken, en hij duidt ze in zijn dialoog ook aan met de Griekse term "eidos" (beeld). Deze Vormen zijn eeuwig, onveranderlijk en bestaan onafhankelijk van de fysieke wereld. Omdat ze niet voor onze zintuigen waarneembaar zijn, kunnen we ze uitsluitend leren kennen door middel van ons verstand. Om het onderscheid duidelijk te maken tussen een gewoon object en de Vorm van het object geeft Plato zelf het voorbeeld van 'twee gelijke stokken' die niet mogen geïdentificeerd worden met 'Gelijkheid'. De twee stokken participeren wel in een relatie met de Vorm en weerspiegelen daar eigenschappen van. In een ander voorbeeld zet hij het schilderij van een man naast de man zelf, en stelt vast dat ze niet 'gelijk' kunnen worden genoemd. Plato claimt dat de Vormen zijn zoals woorden die ook naar dingen verwijzen, waarbij de Vormen echter totaal verschillend zijn van de soort objecten die onze zintuigen ons onthullen. Dit onderscheid tussen abstracte objecten waar naar verwezen wordt die niet samenvallen met de zintuiglijke werkelijkheid, zou later aanleiding geven tot het debat over de buiten tijd en ruimte geponeerde universalia. Bij Plato is het hoogste Idee het Idee van het Goede. Het is ook het eerste principe en daardoor de grondslag van alle werkelijkheid en van alle kennis over die werkelijkheid.
Kosmologie
In de Timaeus ontwikkelt Plato een kosmologische [5] mythe, met een verklaring van het ontstaan van de wereld en de oorsprong van de levende wezens, in het bijzonder de mens. In Timaeus maakt Plato zijn standpunten duidelijk over de verhouding tussen mythe en filosofie. Hij geeft ook aan hoe hij de relatie tussen beeldende voorstellingen en rationele begrippen ziet. De God die hij daarbij ten tonele voert is geen kwaadaardig genius, want hij richt de kosmos in als een schoon en geordend geheel. Voor Plato is dit een bewijs van verstandelijk leven. De kosmos kenmerkt zich bij hem dan ook als planmatig en doelgericht. (eigenlijk een beetje als een 'intelligent design'). De hemel ziet Plato als bevolkt met astrale goden (de sterren). Hoewel ze 'gemaakt' zijn, zijn ze toch ver verheven boven de mens. Zij krijgen van de schepper de macht om sterfelijke mensen te maken. Die mens vervult in de grote kosmische orde ook een functie, terwijl hij toch dankzij zijn redelijke ziel het geheel kan overzien en leren kennen. Hoewel de literair begaafde Plato zijn dialogen doorspekt met mythes, hebben ze wel degelijk een filosofische betekenis. [6] Ze kunnen inzichten bevatten, die verhuld worden in de vorm van een literaire afbeelding zoals een mythe. Met zijn kosmologie poogt Plato de mens vooral een levensoriëntatie te geven. Een volstrekt redeloos universum zou hij een absurditeit vinden. De mens vindt in zijn kosmologie zowel psychisch, biologisch als maatschappelijk een verklaring en een zin voor zijn bestaan. Vandaar dat Plato in Timaeus zijn kosmologie de vorm geeft van een voor de mens te bevatten mythe, waarin een schepper aan de oorsprong staat van een geordende wereld, en uit de aanvankelijke chaos een kosmos maakt.
Kennisleer
Plato maakte om te beginnen een scherp onderscheid tussen ware kennis en, aan de andere kant, meningen of geloof. (doxia) het is die ware kennis die we (de filosofen) moeten nastreven en niet andere, veranderlijke vormen van kennis. Plato stelt dat die ware kennis aangeboren is, zodat leren neerkomt op het ontwikkelen van ideeën die ergens diep in de ziel verborgen zitten. Het zich her-inneren van de kennis die de ziel voor de geboorte bezat wordt door middel van de activiteit van een 'ondervrager' op gang gebracht. Deze vorm van dialectiek vergelijkt Plato met het werk van een vroedvrouw die een kind helpt te wereld brengen. De ziel, zo betoogt hij, had voor de geboorte contact met het 'Idee (de 'Vorm') van het Goede en was in het bezit van een volmaakte kennis. Pedagogie (paideia) heeft dus als taak het begeleiden van de ziel uit deze donkere situatie (de grot) naar het licht van de ware kennis. Plato's kennisleer is daardoor onlosmakelijk verbonden met zijn metafysica.
In onder meer de Sofist, de Staat en Parmenides associeert Plato kennis met het begrijpen van de onveranderlijke Ideeën en hun onderlinge relatie (wat hij zelf aanduidt als expertise in de dialectiek). In de Timaeus geeft Plato expliciet aan dat kennis, ontleend uit ervaringen, inferieur is omdat alles wat wij ervaren via onze zintuigen onderhevig is aan verandering. Als Plato de term 'kennis' gebruikt is dit dus alleen in de betekenis die hij in zijn leer van onveranderlijke vormen geeft. In de Meno maakt Socrates gebruik van een meetkundig voorbeeld om het concept van 'kennis verkregen door herinnering' uit te leggen. Hij wijst erop dat een aanwezige jonge slaaf die erin slaagt een meetkundige constructie te maken, dit alleen kan doordat hij zich kennis herinnert, want onderwijs heeft hij nooit genoten. Die kennis, zo besluit hij, moet al aanwezig geweest zijn, in een eeuwige, niet ervaren vorm.
Werken
Plato is een van de weinige Griekse schrijvers uit de klassieke periode van wie vrijwel zeker het integrale gepubliceerde werk bewaard is gebleven. Ongeveer vijfendertig dialogen en dertien brieven zijn traditioneel toegeschreven aan hem, hoewel moderne onderzoekers de authenticiteit van enkele ervan betwijfelen.
Chronologie en authenticiteit van de werken
De oudste ons bekende poging tot chronologische ordening stamt van Thrasyllus van Mendes aan het begin van onze jaartelling. Hij verdeelde Plato's dialogen in tetralogieën. [7] Het lijkt erop dat de 36 dialogen (met de 'Epistles' tellend als 1 werk) door geleerden van die tijd allemaal aan Plato werden toegeschreven. Reeds in de oudheid rezen twijfels aangaande de authenticiteit van deze werken. Zo vernemen we van Athenaeus (ca. 228 v.Chr.) dat sommigen 'Alcibiades II' toeschreven aan Xenophon. En Proclus verwierp niet alleen 'Epinomis' en de 'Epistles', maar zelfs de 'Nomoi' (Wetten) en 'Politeia' (Staat). De culminatie van dit 'snoeiproces' vond plaats in de 19e eeuw in Duitsland, onder het initiatief van Ueberweg en Schaarschmidt: "Als we de aanvallen (op de dialogen) van oude en moderne critici combineren, dan blijven er van de 36 items van de tetralogieën van Thrasyllus slechts 5 gevrijwaard." [8] De huidige kritiek over de dialogen van Plato is meer terughoudend. In het algemeen is er consensus over de belangrijkste dialogen, en ook min of meer overeenkomst in de verwerping van de 'verdachte' dialogen.
Dialogen van Plato
Er is eigenlijk geen consensus tot welke periode de dialogen precies behoren. De volgende indeling is dus niet vaststaand.
Werken uit de vroegste periode
De 'Socratische dialogen':
- Apologie van Socrates: verdedigingsrede van Socrates
- Charmides: over (on)bezonnenheid en zelfbeheersing
- Crito (Kritoon): over gehoorzaamheid aan de wetten
- Euthyphro (Euthyphron): over het wezen van de deugd (vroomheid)
- Ion (Ioon): over de inspiratie van de dichters
- Laches: over moed
- Hippias Minor: is het beter om het slechte met opzet te doen of ongewild?
- Lysis: over vriendschap
- Menexenus (Menexenos): een parodie op de retorica
- Protagoras: over de vraag 'Kan men de deugd aanleren?'
Overgangsperiode
- Euthydemus (Euthydemos): over de valse logica van sofisten
- Gorgias: over de praktische politicus, over rechtvaardigheid ten koste van alles
- Meno (Menoon): over de leerbaarheid van de deugd, in verband gebracht met de ideeënleer
Werken uit de middenperiode
Waarin Plato eigen inzichten begint naar voren te brengen, zoals de gelijkstelling van kennis met het Goede en de onveranderlijke Vormen. Ook ideeën over de onsterfelijke ziel duiken op.
- Cratylus (Kratylos): over de taaltheorie
- Parmenides: verdediging van de ideeënleer tegenover kritiek
- Phaedo (Phaidoon): waarin de omstandigheden van Socrates' dood worden verhaald, over onsterfelijkheid
- Phaedrus (Phaidros): over de aard van de liefde, over filosofische retoriek
- Politeia: over de ideale staat, over metafysisch dualisme, de tripartiete ziel
- Symposium (Symposion) over liefde en erotiek
- Theaetetus (Theaitetos): Plato’s belangrijkste kentheoretische werk, met kritiek op Ideeënleer
Werken uit de laatste periode
De rijpe Plato is hier aan het woord. De figuur van Socrates komt nog zelden op het voorplan.
- Timaeus (Timaios): natuurwetenschappelijk. Eerste deel over de mythische strijd tussen Atlantis en Athene, de demiurg, kennis is niet gelijk aan zintuiglijke perceptie
- Critias (Kritias): tweede deel van de trilogie over de strijd tussen Atlantis en Athene; de ideale agrarische staat tegenover de ideale zeestaat Atlantis. Het derde geplande deel ('Hermocrates') is waarschijnlijk nooit geschreven
- Nomoi (wetten): een uitvoerige wetgeving voor een nieuw op te richten stad, praktischer dan de Politeia, Plato doet hier concessies en neemt wat afstand van het utopisme van de Politeia
- Philebus (Philebos): de relatie tussen plezier en (idee van) 'het Goede'
- Sophistes: de ideeënleer opnieuw geëvalueerd
- Politicus: de ware politicus is hij die kennis bezit, de rechtsstaat is slechts een noodoplossing
Betwiste geschriften
- Alcibiades I (Alkibiades); Socrates probeert Alcibiades over te halen niet in de politiek te gaan, maar eerst zelfonderzoek te doen.
- Hippias Maior: een poging tot definitie van het schone
- Clitophon (Cleitophon): de kortste van de dialogen; gesprek tussen Clitophon en Socrates, waarbij Socrates het debat niet wint
Niet-authentieke geschriften
- Alcibiades II: discussie tussen Alcibiades en Socrates
- Hipparchus: het onderwerp van de dialoog is de tiran Hipparchus
- Amatores (Rivales): een dispuut over knapenliefde
- Theages: een gesprek tussen Demodocus, Socrates en Theages
- Minos: Socrates vraagt zijn gesprekspartner: 'Wat is de wet voor ons?'
- Epinomis: sluit aan bij 'De Wetten', met dezelfde figuranten: Clinias van Kreta, Megillus van Sparta, en een Atheense vreemdeling
- Epistles: een verzameling brieven, mogelijk van Plato
Externe links
- http://www.arsfloreat.nl/documents/Plato10.pdf Plato's Politeia (De Staat) op het web] (pdf)
- (nl) Plato's Nomoi (De Wetten) op het web (pdf)
- (en) Plato's werken op het web
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
Zijn verzameld werk, vertaald door Xaveer de Win, ISBN 90-289-2548-1 (België) / ISBN 90-391-0750-5 (Nederland).
- ↑ 1,0 1,1 Encyclopaedia Britannica 11th Edition:'Plato'
- º Encyclopaedia Britannica 2008 Ultimate Reference Suite: Plato
- º Bij de 'Epistles' van Plato bestaat nog geen consensus over hun authenticiteit.
- º Bertrand Russell: 'Geschiedenis van de Westerse filosofie':Plato
- º Een kosmologie is een theorie over de zin van het menselijk bestaan en de zichtbare wereld
- º Plato's houding tegenover mythen is dubbelzinnig te noemen: aan de ene kant stelt hij zich op als de filosoof die de werkelijkheid zoals hij is wil kennen en verklaren, aan de andere kant distantieert hij zich bijvoorbeeld van dichters met 'leugenachtige verhalen'.
- º Frederick Copleston: 'A History of Philosphy': Plato's works, P. 133
- º Ueberweg-Praechter, p. 195