Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Daslook: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 22: | Regel 22: | ||
=== Bijzonderheden === | === Bijzonderheden === | ||
De langwerpige, meestal 2-4 cm lange bol bestaat van buiten naar binnen gezien eerst uit enige borstels (de vaatbundels van een bladschede van het vorig jaar), dan een vliezige uitgezogen bladschede, die in een blad uitloopt. Dan volgt de bloemstengel en in de oksel tussen deze en de schede zit de nieuwe bol als een knop, waaraan echter nu reeds een vlezige schede te zien is, die in een bladschijf uitloopt (het tweede groene blad van de plant). Verder bestaat die knop uit een vlezig schedeblad, dat nooit een bladschijf zal dragen, een tweede weinig ontwikkeld gewoon blad en de aanleg van de bloemstengel voor het volgende jaar. Na de bloeitijd sterven beide bladschijven af. In de herfst begint het tweede blad van de nieuwe bol zich te ontwikkelen, zijn bladschede wordt dikker, terwijl van het eerste blad van die nieuwe bol niets als de borstelachtige vaatbundels overblijven. Tegen het voorjaar vermindert ook de dikte van de zo-even genoemde schede en wordt zij weer tot de vliezige schede als bovengenoemd. De | De langwerpige, meestal 2-4 cm lange bol bestaat van buiten naar binnen gezien eerst uit enige borstels (de vaatbundels van een bladschede van het vorig jaar), dan een vliezige uitgezogen bladschede, die in een blad uitloopt. Dan volgt de bloemstengel en in de oksel tussen deze en de schede zit de nieuwe bol als een knop, waaraan echter nu reeds een vlezige schede te zien is, die in een bladschijf uitloopt (het tweede groene blad van de plant). Verder bestaat die knop uit een vlezig schedeblad, dat nooit een bladschijf zal dragen, een tweede weinig ontwikkeld gewoon blad en de aanleg van de bloemstengel voor het volgende jaar. Na de bloeitijd sterven beide bladschijven af. In de herfst begint het tweede blad van de nieuwe bol zich te ontwikkelen, zijn bladschede wordt dikker, terwijl van het eerste blad van die nieuwe bol niets als de borstelachtige vaatbundels overblijven. Tegen het voorjaar vermindert ook de dikte van de zo-even genoemde schede en wordt zij weer tot de vliezige schede als bovengenoemd. De bladeren behoren in de bloeitijd dus tot twee generaties. Het ene blad behoort bij de bol die dit jaar bloeit, het tweede tot de bol die het volgende jaar zal bloeien. Bijzonder is verder dat het buitenste blad van iedere generatie in een bladschijf uitloopt, het tweede niet, het derde weer wel, terwijl meestal eerst in de bol bladen zitten, die alleen scheden zijn en dan scheden, die bladen dragen. | ||
Waar deze plant veel voorkomt, vreten de koeien | Waar deze plant veel voorkomt, vreten de koeien deze graag en geven dan een totaal onbruikbare melk. Van de 6 meeldraden openen zich eerst de helmknopjes van de 3 binnenste en dan van de 3 buitenste. In die tijd strekt zich de eerst 2-3 mm lange stijl tot de dubbele lengte en de stempel is dan geschikt om stuifmeel op te nemen. De insecten, die op de nectar afkomen, raken met de ene zijde van hun lichaam de naar boven geopende helmknopjes aan, met de andere zijde de stempel, zodat bestuiving uit andere bloemen allicht zal plaatsvinden. Blijft insectenbezoek uit, dan kan spontane zelfbestuiving geschieden, doordat zich de stijl op het laatst meestal naar de helmknopjes overbuigt. | ||
=== Verspreiding === | === Verspreiding === | ||
De plant komt in heel Europa voor in bossen, op beschaduwde, grazige plaatsen en aan waterkanten. Ze is in Nederland vrij zeldzaam, maar op haar vindplaatsen (met name in de binnenduinrand en in Zuid-[[Limburg (Nederland)|Limburg]]) vaak overvloedig aanwezig. Buiten Zuid-Limburg is de plant waarschijnlijk steeds aangevoerd/uitgeplant. In [[België]] | De plant komt in heel Europa voor in bossen, op beschaduwde, grazige plaatsen en aan waterkanten. Ze is in Nederland vrij zeldzaam, maar op haar vindplaatsen (met name in de binnenduinrand en in Zuid-[[Limburg (Nederland)|Limburg]]) vaak overvloedig aanwezig. Buiten Zuid-Limburg is de plant waarschijnlijk steeds aangevoerd/uitgeplant. In [[België]] komt de plant in de zuidelijke helft van [[Vlaams Gewest|Vlaanderen]] iets meer voor en in [[Wallonië]] is deze zelfs vrij algemeen te noemen. De plant staat vooral in de ondergroei van kalkrijkere bossen op [[leem|lemige]] gronden. | ||
=== Naamgeving === | === Naamgeving === | ||
De Latijnse naam ''Állium'' is volgens sommigen afgeleid van het Keltische ''all'': warm, scherp, brandend, dus slaande op de eigenschappen, volgens anderen van het Griekse ''aglis'': knoflook, dat ontstaan is uit ''glis'': iets kroms of ronds, hier de bol, terwijl de ''a'' er voor de welluidendheid voor geplaatst is. De soortaanduiding ''ursinum'' betekent ’van beren’ {''ursus'': beer). De naam zou afkomstig zijn van de achterhaalde zienswijze dat beren zich na hun winterslaap eerst met deze plant zouden voeden.<ref>{{en}}[https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC4352197/ ''Allium ursinum: botanical, phytochemical and pharmacological overview''], National Library of Medicine</ref> De plant heet in het Duits daarom ''Bärlauch'' en in het Frans ''ail des ours''). Ook in het Nederlands komt de benaming ''berenlook'' plaatselijk wel voor. Op Walcheren heet de plant boslook. | |||
=== Weblinks=== | === Weblinks=== |
Versie van 30 jun 2022 15:47
Daslook | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||
Allium ursinum L. (1753) |
Beschrijving
Daslook (Allium ursinum) is onbehaard en riekt sterk naar uien. De stengel is rechtopstaand, meestal driekantig, zeer sappig. De twee bladeren zijn wortelstandig, vlak, omhullen de stengel niet, zijn elliptisch-lancetvormig, 2-5 cm breed, spits, vrij plotseling in een ongeveer even lange steel versmald, omgekeerd (de donkergroene onderzijde naar boven gekeerd, de blekere bovenzijde naar onderen staand), korter dan de stengel, in de knoptoestand opgerold. De bloemschede is tweekleppig, spoedig afvallend, even lang als of langer dan de bloemstelen. De bloeiwijze draagt geen bolletjes, is schermvormig, vlak, rijkbloemig. De bloemstelen zijn tot 2 cm lang. De bloemen zijn vrij groot, de stelen ruim 2 maal zo lang als de bloemen. Het bloemdek is sneeuwwit, stervormig uitgespreid. De bloemdekbladen zijn lijn-lancetvormig, tot 1 cm lang, spits of iets stomp, afvallend. De meeldraden zijn in het bloemdek ingesloten met priemvormige helmdraden, die aan de voet van het bloemdek zijn ingeplant. Het vruchtbeginsel is platgedrukt bolrond met een draadvormige stijl en een stompe stempel. De vrucht heeft 3 diepe groeven. 10-30 cm. Mei, begin juni.
Bijzonderheden
De langwerpige, meestal 2-4 cm lange bol bestaat van buiten naar binnen gezien eerst uit enige borstels (de vaatbundels van een bladschede van het vorig jaar), dan een vliezige uitgezogen bladschede, die in een blad uitloopt. Dan volgt de bloemstengel en in de oksel tussen deze en de schede zit de nieuwe bol als een knop, waaraan echter nu reeds een vlezige schede te zien is, die in een bladschijf uitloopt (het tweede groene blad van de plant). Verder bestaat die knop uit een vlezig schedeblad, dat nooit een bladschijf zal dragen, een tweede weinig ontwikkeld gewoon blad en de aanleg van de bloemstengel voor het volgende jaar. Na de bloeitijd sterven beide bladschijven af. In de herfst begint het tweede blad van de nieuwe bol zich te ontwikkelen, zijn bladschede wordt dikker, terwijl van het eerste blad van die nieuwe bol niets als de borstelachtige vaatbundels overblijven. Tegen het voorjaar vermindert ook de dikte van de zo-even genoemde schede en wordt zij weer tot de vliezige schede als bovengenoemd. De bladeren behoren in de bloeitijd dus tot twee generaties. Het ene blad behoort bij de bol die dit jaar bloeit, het tweede tot de bol die het volgende jaar zal bloeien. Bijzonder is verder dat het buitenste blad van iedere generatie in een bladschijf uitloopt, het tweede niet, het derde weer wel, terwijl meestal eerst in de bol bladen zitten, die alleen scheden zijn en dan scheden, die bladen dragen.
Waar deze plant veel voorkomt, vreten de koeien deze graag en geven dan een totaal onbruikbare melk. Van de 6 meeldraden openen zich eerst de helmknopjes van de 3 binnenste en dan van de 3 buitenste. In die tijd strekt zich de eerst 2-3 mm lange stijl tot de dubbele lengte en de stempel is dan geschikt om stuifmeel op te nemen. De insecten, die op de nectar afkomen, raken met de ene zijde van hun lichaam de naar boven geopende helmknopjes aan, met de andere zijde de stempel, zodat bestuiving uit andere bloemen allicht zal plaatsvinden. Blijft insectenbezoek uit, dan kan spontane zelfbestuiving geschieden, doordat zich de stijl op het laatst meestal naar de helmknopjes overbuigt.
Verspreiding
De plant komt in heel Europa voor in bossen, op beschaduwde, grazige plaatsen en aan waterkanten. Ze is in Nederland vrij zeldzaam, maar op haar vindplaatsen (met name in de binnenduinrand en in Zuid-Limburg) vaak overvloedig aanwezig. Buiten Zuid-Limburg is de plant waarschijnlijk steeds aangevoerd/uitgeplant. In België komt de plant in de zuidelijke helft van Vlaanderen iets meer voor en in Wallonië is deze zelfs vrij algemeen te noemen. De plant staat vooral in de ondergroei van kalkrijkere bossen op lemige gronden.
Naamgeving
De Latijnse naam Állium is volgens sommigen afgeleid van het Keltische all: warm, scherp, brandend, dus slaande op de eigenschappen, volgens anderen van het Griekse aglis: knoflook, dat ontstaan is uit glis: iets kroms of ronds, hier de bol, terwijl de a er voor de welluidendheid voor geplaatst is. De soortaanduiding ursinum betekent ’van beren’ {ursus: beer). De naam zou afkomstig zijn van de achterhaalde zienswijze dat beren zich na hun winterslaap eerst met deze plant zouden voeden.[1] De plant heet in het Duits daarom Bärlauch en in het Frans ail des ours). Ook in het Nederlands komt de benaming berenlook plaatselijk wel voor. Op Walcheren heet de plant boslook.
Weblinks
- http://biodiversite.wallonie.be/fr/recherche.html?IDC=6&IDD=24
- http://www.blumeninschwaben.de/Mittelmeerflora/Einkeim/Alliaceae/all_whi_aufrecht.htm#Allium%20ursinum
- https://www.ecopedia.be/planten/daslook
- Allium ursinum L. op https://plantsoftheworldonline.org
- http://soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=flora_nl_v2&id=441&menuentry=soorten
- https://www.verspreidingsatlas.nl/0034
Verwijzingen
- º (en) Allium ursinum: botanical, phytochemical and pharmacological overview, National Library of Medicine
Andere bronnen
- Flora van Nederland 1909-1911 (3 delen) door H. Heukels. Rutger Barendse 2019, 2021 (Gelijkende taxa, Verspreiding, Referenties), deel 1, blz. 273.