Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Slag

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Slag of slaan kan verwijzen naar :

  • iemand met de open hand of met een voorwerp slaan, met het doel om te treffen (bijvoorbeeld : een mep, billenkoek, ook : slaan).
  • het geluid van een slag, klap of ontploffing.
  • het slaan, klappen met een zweep (het uiteinde van een zweep wordt óók slag genoemd).
    • ook : "met de Franse slag iets doen" : Iets haastig en oppervlakkig verrichten (was vroeger een bijzondere wijze van het slaan met een zweep).
  • een hartslag, polsslag, slag/slaan van een uurwerk of een vleugelslag.
  • een zwaar verlies, ramp, schok.
  • veldslag, een botsing tussen legers.
  • slag (honkbal), een begrip in de honkbalsport.
  • in het algemeen : keer dat iets rondgedraaid wordt / op-en-neer gaat :
    • slag (zuiger), de afstand die de zuiger aflegt in de cilinder (ook : bovenste dode punt (bdp) en onderste dode punt (odp)).
    • één ronddraai van een rad.
  • een draai, kink of winding van bijvoorbeeld een touw (om de arm of anders), draad.
  • een bijzondere handigheid, manier om iets te verrichten (voorbeeld : hij heeft de slag te pakken),
  • snelle, beslissende handeling om voordeel te behalen / van te verzekeren (voorbeeld : hij heeft een slag geslagen / je slag slaan).
    • ook : een terugslag (teruggang), tegenslag en misslag.
  • Terugslag, de klap die een vuurwapen (terug)produceert als het afgevuurd wordt/is.
  • "geen slag doen" : Niets doen / uitvoeren.
  • de kaarten van één gewonnen rondgang bij een kaartspel, zie : slag (kaarten).
  • het slaan bij het dammen (bij schaken : niet slag, wel slaan).
  • het slaan van een munt of merkteken, zie : muntslag.
  • doelen op (slaan, bijvoorbeeld : die woorden slaan op mij).
  • overwinnen (slaan, bijvoorbeeld : uit het veld geslagen zijn : geheel ontmoedigd).
  • ergens op/aan richten, vastmaken, hechten (bijvoorbeeld : de hand aan iets slaan : iets schenden).
  • vallen (bijvoorbeeld : tegen de grond slaan : smakken).
  • omgeven met (bijvoorbeeld : een mantel om de schouders slaan).
  • beginnen (met wat de bepaling zegt, bijvoorbeeld : op de vlucht slaan / aan het muiten slaan).
  • een beweging van de armen of benen bij de zwemsport, zie :
  • een slag van een been, bij het schaatsen.
  • de combinatie van de beweging van de armen, benen en de riem bij de roeisport, een slag maken.
  • de slag, dat is de roeier die tegenover de stuurman in de boot zit bij de roeisport en het tempo in de boot aangeeft.
  • de ruimte tussen lading en want (touwwerk), aan te vullen (bijvoorbeeld met : kratjes).
  • een golfslag van water, golvende beweging.
  • slag (olie), het slaan van olie (bijvoorbeeld : verkocht slechts mindere soorten voor de slag).
  • in de meteorologie : neerslag.
  • op brood : hagelslag.
  • de zang van een zangvogel (bijvoorbeeld : slagvink).
  • buitmaken (slaan) van roofvogels (bijvoorbeeld : de torenvalk sloeg de spreeuw / de buizerd sloeg de houtduif)
  • een vogelknip of duiventil.
  • een voetpad, verharde weg.
  • elk van de afdelingen waarin bouwland met het oog op de vruchtwisseling is verdeeld, zie : drieslagstelsel.
  • aantal rechthoekig geschikte turven, als grondslag van een stapel (bijboorbeeld : turf goed aaneensluiten in het slag).
  • een bepaalde soort of aard van iemand of iets of meerderen ervan.
    • het Friese veeslag (soort).

Uitdrukkingen :

  • "Zonder slag of stoot" : Zonder strijd.
  • "Slag op slag" : Keer op keer.
  • "Er een slag naar (of : in) slaan" : Gissen, iets op goed geluk doen.
    • "Een slag in de lucht" : Gissing.
  • "Een slag in het gezicht" : Zware belediging.
  • "Dat was voor hem een zware (of : harde) slag" : Groot verlies, grote ramp.
  • "Een mooie slag / een onderhandse slag" : Manier van slaan.
  • "Beveiligd tegen de slag van de zeevloeden / Er was veel slag in het water" : Golfslag/beweging.
  • "In de slag gaan" : (Concurrentie)strijd beginnen.
    • "In de slag zijn" : In een (concurrentie)strijd zijn gewikkeld.
    • "Prijzenslag" : Concurrentiestrijd door prijsverlagingen (ook : produktieslag, tarievenslag, zaalslag, armslag).
  • "Op slag staande stukken" : In positie om geslagen te worden bij schaken.
  • "Met één slag" : In één poging / met één optreden.
  • "Die slag is jouw" : Wanneer iemand een ander met een raak antwoord vastzet, overtroeft.
  • "Druk aan de slag zijn" : Bezig zijn met, innig.
  • "De pendule is van slag" : Het aantal slagen komt niet met de tijd overeen.
  • "Van slag zijn" : Niet in zijn normale doen zijn, van de kook zijn.
  • "Het is op slag van elven" : Precies elf uur.
  • "Ik kom op slag" : Dadelijk.
  • "Slag houden" : In de maat blijven bij het rijden of roeien.
    • "De slag" : De roei(st)er die het verst van de boeg is verwijderd.
      • "De tweede slag" : De roeier achter hem.
  • "Goed op slag zijn" : Flink opschieten.
  • "Aan de slag gaan" : Beginnen.
  • "Op slag komen" : Op gang raken met werk.
  • "Hij is een slag groter" : Stukje.

Zie ook

  • Slagader, (letterlijk : kloppende ader) arterie, bloedvat dat het bloed voert van het hart af (ook : aorta, slagaderlijk).
  • Slagbal, balspel, door scholieren gespeeld, waarbij een balk met een plank wordt geslagen (ook de bal zelf).
  • Slagbalk, horizontale dekbalk aan het eind van een waterloop, bij een watermolen.
  • Slagbeitel (doorverwijzing).
  • Slagboeg, wending van de boeg bij het overstag gaan, streek bij het laveren over een boeg (ook : slagboeg) / gelukje.
  • Slagboom, boom of balk ter afsluiting van een weg / afsluiting, belemmering.
  • Slagboor, boormachine die tijdens het draaien ook klopjes geeft.
  • Slagcijfer, slagstempel om een cijfer mee te slaan.
  • Slagdeur, een openslaande deur, inzake een sluis.
  • Slagdrempel (slagdorpel), drempel waar een sluitende deur tegenaan slaat.
  • Slagel, houten hamer, in de lengte aan een steel bevestigd, of gesteeld blad voor het effen slaan enz. van lood of zink.
  • Slagen (doorverwijzing).
  • Slager (doorverwijzing).
  • Slaggitaar, gitaar met hoge zijkanten en gewelfd achterblad.
  • Slaghamer, grote plethamer / hamer waarmee men een stempel in hout slaat.
  • Slaghoedje (slagpen, slagpin, slagve(d)er), kruitdopje, cilindervormig metalen dopje, gevuld met een ontplofbaar mengsel dat door slaan (van de haan) ontploft.
    • Slagkruit, door een slag ontploffend buskruit, o.a. vulsel voor slaghoedjes.
  • Slaghout, hout waarme men slaat (bijvoorbeeld om de scheven uit het vlas te slaan / sommige balspelen, zoals honkbal).
  • Slaginstrument, muziekinstument dat door slaan wordt bespeeld (bijvoorbeeld : triangel, bekkens).
  • Slagkracht : aanvalskracht, stootkracht (bijvoorbeeld bij : troepen, politie of nieuwe politieke partij).
  • Slagkruiser, oorlogsschip, zwaarder bewapend dan een kruiser.
  • Slagkwik, ontplofbare stof, bereid door een oplossing van kwik in salpeterzuur te gieten in alcohol van 90°.
  • Slaglijn (spatlijn), met gekleurd krijt bestreken lijn waarmee men lijnen strekt, door strak te trekken en in het midden te laten spatten (oprolbaar).
  • Slaglinie, opstelling van troepen naast elkaar om slag te leveren (ook : slagorde, tweede linie).
  • Slagman, één van de negen spelers van de slagpartij bij het honkbalspel (de andere partij is de veldpartij).
  • Slagmolen, oliemolen.
  • Slagroom, vette room, door afkoelen en kloppen dik gemaakt.
  • Slagschip, groot oorlogsschip, waarvan de kracht meer licht in de bewapening dan in de snelheid / andere grote logge voertuigen.
  • Slagsas, ontbrandend door botsing, wrijving of scheikundige werking.
  • Slagsoldeer, hard soldeer(tin).
  • Slagtand, grote, buiten de bek uitstekende tand bij sommige dieren (bijvoorbeeld : olifanten, wilde zwijnen, tapirs, walrussen).
  • Slagvaardigheid, het vermogen om snel en doeltreffend te handelen of op te treden.
  • Slagwerk (doorverwijzing).
  • Slagzee : stortzee, over het schip slaande golf.
  • Slagzij / slagzijde : overzijdse helling van een schip (bijvoorbeeld : zware slagzij maken : (zwaar) overhellen).
  • Slagzin (slogan), kort en suggestief geformuleerde (reclame)leus, korte zin die een pregnante vorm uitdrukking geeft aan zeker streven.
(van Duits : schlagsatz, bijvoorbeeld : "wees een heer in het verkeer".)
rel=nofollow