Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Auteurschap van de brieven van Paulus

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De canon van het Nieuwe Testament van de Bijbel bestaat voor een groot deel uit brieven die worden toegeschreven aan de apostel Paulus. Over het auteurschap van Paulus van op zijn minst enkele aan hem toegeschreven brieven zijn twijfels of hij werkelijk de auteur is of wordt over het algemeen aangenomen dat hij niet de auteur is.

Toen de allereerste lijst van de Nieuw Testamentische canon werd opgesteld, nam de maker van deze lijst (Marcion, de tweede-eeuwse stichter van het Marcionisme, gelijkend op het gnosticisme) daar alleen het Evangelie volgens Lucas en de brieven van Paulus in op. In de lijst van de Paulus brieven ontbraken echter 1 en 2 Timoteüs en Titus. De auteur van Efeziërs neemt de stijl over van de meeste brieven van Paulus, maar beroept zich in het geheel niet op 2 Tessalonicenzen of de pastorale brieven. Om deze redenen wordt het auteurschap van veel van de traditioneel aan Paulus toegeschreven brieven reeds eeuwenlang door vele kritische onderzoekers betwijfeld.

Onomstreden brieven

Van de volgende brieven is het auteurschap van Paulus onomstreden (in de volgorde waarop ze in het Nieuwe Testament voorkomen):

Met betrekking tot de overige brieven die traditioneel aan Paulus worden toegeschreven, kunnen zowel argumenten vóór als tegen worden aangedragen.

Kolossenzen

Veel onderzoekers beschouwen Kolossenzen als niet van de hand van Paulus. Een deel van de argumenten tegen het auteurschap van Paulus heeft te maken met verschillen in stijl en woordgebruik. De brief wordt echter wel gekenmerkt door bepaalde karakteristieke frases, die in andere brieven van Paulus ook voorkomen en derhalve op het auteurschap van Paulus zouden kunnen wijzen zoals het gebruik van christo en en kurio die op dezelfde manier gebruikt worden als elders.

De hogere graad van theologische ontwikkeling in de brief vergeleken met de andere brieven, heeft veel onderzoekers tot de conclusie gebracht dat als het van Paulus is, het erg laat moet zijn geschreven. Echter, omdat de auteur van Efeziërs de brief als echt erkent, denken de meeste onderzoekers dat als Kolossenzen vervalst is, het wel een vroege vervalsing moet zijn.

Efeziërs

Argumenten voor auteurschap van Paulus

Het lijkt erop dat er in de vroege kerk weinig twijfel is geweest of Paulus de auteur was van de Brief aan de Efeziërs. Vroege kerkvaders met een zekere autoriteit halen deze brief in hun geschriften aan. Voorbeelden daarvan zijn de geschriften van Tertullianus (Tegen Marcion 5.22.17), Clemens van Alexandrië (Str 4.65) en Irenaeus (Her 5.2.3.). Het is onwaarschijnlijk dat zulke belangrijke figuren in de vroege kerk uit zo'n brief zouden hebben geciteerd zonder zelf te geloven dat hij van Paulus afkomstig was.

Argumenten tegen auteurschap van Paulus

De meerderheid van de huidige onderzoekers neigt naar een ander auteurschap voor deze brief. Deze argumenten kunnen in vier groepen worden onderverdeeld:

  • Grote verschillen in stijl en vocabulaire van de brief vergeleken met de onbetwiste brieven van Paulus. Opvallend is de lengte van de zinnen. Er zijn 50 zinnen in de brief, waarvan er 9 meer dan 50 woorden bevatten. De brief die daar het dichtste bij komt is de brief aan de Romeinen, waar drie zinnen in voorkomen met een vergelijkbare lengte tussen een totaal van 581. Naast deze stijlafwijking komen er in de brief ook nog eens 116 woorden voor die nergens voorkomen in onbetwiste brieven.
  • Het theologische gezichtspunt dat in de brief naar voren komt, verschilt aanzienlijk van dat in de andere brieven. Het woord Ekklesia wordt hier voor het eerst gebruikt om de universele kerk mee aan te duiden in plaats van de lokale kerken die Paulus had gesticht. Zwaarwegender nog, is dat de eschatologie in de brief zeer afwijkt van wat we normaal bij Paulus zien. De afwezigheid van het uitzien naar de spoedige terugkeer van Christus en het noemen van toekomstige generaties en zorgen over de sociale omstandigheden lijken in tegenspraak met het geloof van Paulus in Romeinen en Korintiërs dat het einde zeer nabij is.
  • Het beeld van Paulus is erg sterk. Hij wordt voorgesteld als de gevangene voor Christus, een exclusief gebruik van het bepaalde lidwoord dat Paulus boven iedere andere vervolgde christenen lijkt te willen plaatsen. Ook ontbreekt iedere vermelding van andere discipelen of helpers, wat bij Paulus ongewoon is. Dit is strijdig met de opvatting van Paulus dat hij medeoprichter is van de christelijke traditie samen met de andere apostelen. Deze tegenstrijdigheid wordt nog duidelijker als meegewogen wordt dat de status van Paulus als apostel omstreden was en hij zich intens bewust was van zijn eigen rol (als Saulus) in de vroege vervolging van de Kerk. Dit exclusieve portret van de autoriteit van Paulus lijkt veel beter te passen bij de visie van iemand die dit beeld van hem na zijn dood wilde aanmoedigen.
  • Het sterke bewijs van het steunen op de brief aan de Kolossenzen lijkt aan te geven dat dit een brief is die na zijn dood geschreven is en bedoeld is om een deel van zijn theologie te herformuleren en verder te ontwikkelen.

Tweede brief aan de Tessalonicenzen

Udo Schnelle heeft aangetoond dat de stijl van de 2 Tessalonicenzen aanzienlijk afwijkt van die van de onbetwiste brieven. De Tweede Brief zou in vergelijking beperkt van stof zijn in plaats van een levendige discussie over vele thema's. Zo ontbreken in 2 Tessalonicenzen de diepzinnige vragen die in veel van de onbetwiste brieven van Paulus voorkomen. Alfred Loisy heeft bovendien laten zien dat deze brief kennis verraadt van de synoptische evangeliën, die nog niet waren geschreven toen Paulus zijn brieven schreef. Bart Ehrman merkte op dat het hameren op de authenticiteit in de brief zelf en het sterke veroordelen van vervalsing aan het begin van de brief zo'n typische slimmigheid is, die je meestal aantreft in vervalste documenten.

Wat ook vaak naar voren wordt gebracht is de context van de brief. Zo beweert bijvoorbeeld Norman Perrin dat in het gebed in de tijd van Paulus God (de Vader) doorgaans als de ultieme rechter werd gezien in plaats van Jezus (dat laatste werd pas algemeen tegen het einde van de eerste eeuw). In 2 Tessalonicenzen staat moge de Heer uw harten richten op .... de standvastigheid van Christus (3:5) in contrast met 1 Tessalonicenzen moge uw harten in onschuld vestigen ... voor God en Vader, bij de wederkomst van onze Heer Jezus....(3:13), hetgeen zou suggereren dat deze brief enige tijd na de dood van Paulus werd geschreven.

Het grootste theologische verschil tussen de twee brieven is volgens deze onderzoekers, dat in 1 Tessalonicenzen de dag van Christus nabij is, terwijl het grootste deel van 2 Tessalonicenzen volledig gewijd lijkt te zijn aan het juist aantonen van het tegendeel en dat er in feite eerst allerlei andere dingen staan te gebeuren. Zij denken dat het verschijnen van 2 Tessalonicenzen veroorzaakt is door het uitblijven van de wederkomst van Jezus voor het overlijden van Paulus en dat dit de enige reden is dat 2 Tessalonicenzen werd geschreven.

De pastorale brieven (Timoteüs 1 en 2 en Titus)

De pastorale brieven werden voor het eerst in twijfel getrokken omdat Marcion in zijn canon van het Nieuwe Testament alleen de brieven van Paulus en het Lucas evangelie opnam, maar geen pastorale brieven noemt. Tertullianus verbaasde zich over deze weglating door Marcion. Later werd geprobeerd dit probleem op te lossen door tekstkritiek en vergelijking met de andere brieven van Paulus. De enorme verschillen werden het belangrijkste argument tegen het auteurschap van Paulus voor deze teksten.

Het taalgebruik in de pastorale brieven wijkt duidelijk af van dat in de andere brieven en laat zelfs meer overeenkomsten zien met teksten uit de algemene Helleense filosofie dan met de andere brieven van Paulus. Hoewel statistieken nooit een hard argument kunnen vormen, wordt een derde van de vocabulaire nergens gebruikt in de overige brieven en meer dan een vijfde deel wordt nergens in het Nieuwe Testament gebruikt. De vocabulaire past beter bij de christelijke schrijvers uit de tweede eeuw, terwijl Paulus in de eerste eeuw schreef en veel minder overeenkomsten met de gebruikelijke vocabulaire laat zien.

De manier waarop de vocabulaire wordt gebruikt (de stijl) is ook verschillend, bijvoorbeeld in plaats van geloof (hebben) op zichzelf te gebruiken, wordt geloof deel van het lichaam van christelijk geloof. Ook zijn de pastorale brieven opmerkelijk meditatief en verstild, wat meer een kenmerk is van het literaire Helleense Grieks dan van het dynamische Grieks met zijn dramatische uitbarstingen en tegenstanders die genoemd worden in de overige aan Paulus toegeschreven brieven.

De pastorale brieven werden toegeschreven aan Paulus tegen het einde van zijn leven, zodat deze variaties te maken zouden kunnen hebben met de Paulus' ouder worden. Norman Perrin daarentegen stelt dat deze chronologie op geen enkele manier gerijmd kan worden met het leven en werk van Paulus zoals die in de overige brieven en handelingen naar voren komen. Harnack, Lightfoot en anderen hebben hypothetische scenario's voorgesteld die deze brieven plaatsen tegen het einde van Paulus' leven zonder dat de biografische informatie in de andere brieven of de Handelingen wordt tegengesproken.

Qua theologie zien de meeste onderzoekers de pastorale brieven als meer passend bij het (niet-gnostische) denken van de Kerk van de tweede eeuw, dan van de eerste eeuw. In de eerste eeuw was het gewoon de tijd van Christus als recent te beschouwen (zoals beschreven in de niet-pastorale brieven), terwijl hij in de tweede eeuw meer als veraf werd gezien, in overeenstemming met de in de pastorale brieven gemaakte keuze om de instructies voor langere tijd vast te leggen na het overlijden van de apostelen.

De pastorale brieven zetten vooral de kerkorganisatie uiteen en hoe de taken van bisschop en diaken moeten worden ingevuld, iets wat de kerk heel goed zou uitkomen, zeker in de strijd tegen de meer gnostische kant van het christendom die geen steun gaf aan formele structuren en geen bezwaren had tegen de vrouw in het ambt. De pastorale brieven zetten ook een eigenaardige kerkelijke instelling uiteen, namelijk die van de weduwen (gebed verbonden met kuisheid). De meeste onderzoekers geloven dat deze instelling pas aan het einde van de tweede eeuw werd ingesteld in plaats van in de tijd van Paulus.

Nog een eigenaardigheid betreft de valse leraren, waar de pastorale brieven een buitengewone aandacht aan besteden, in het bijzonder bij het veroordelen van de mystiek en het gnostiek. In plaats van een theologisch debat aan te gaan met de valse leraren (zoals Paulus doet in de andere brieven die aan hem worden toegeschreven), suggereren de pastorale brieven slechts aanhalingen uit de schrift. Onderzoekers als Kümmel stellen dat áls het gebrek aan debat met de valse leraren slechts kwam omdat ze geen tegenspraak waardig waren, het ook niet nodig zou zijn geweest de mensen tegen ze te waarschuwen.

De onderzoekers zijn het grotendeels met elkaar eens dat deze brieven bekend waren bij Polycarpus en Ignatius van Antiochië en misschien ook bij Clemens. Daardoor zouden ze niet later geschreven kunnen zijn dan aan het begin van de tweede of het einde van de eerste eeuw.

Hebreeën

De brief aan de Hebreeën noemt zelf de auteur niet met name, hoewel de kerkelijke traditie ervan uitgaat dat het Paulus was. Omdat de stijl echter zo afwijkend is, erkenden vroege kerkautoriteiten dat sprake was van een andere auteur. Om deze kwestie tot een oplossing te brengen zonder het auteurschap van Paulus op te hoeven geven, werd de afwijkende stijl geweten aan een assistent van Paulus, bijvoorbeeld Lucas of Clemens van Rome. Eusebius beschrijft dat reeds de eerste getuigen zich genoodzaakt zagen het auteurschap van Paulus te verdedigen.[1] Volgens "de gelukzalige presbyter" (ongetwijfeld Pantenus) zou Paulus uit bescheidenheid jegens "de apostel" Christus (Heb 3:1) zijn gebruikelijke briefhoofd "Paulus, de apostel" hebben weggelaten, volgens Clemens van Alexandrië uit behoedzaamheid voor de joden. Deze laatste meende dat de brief door Lucas uit het Hebreeuws in het Koinè zou zijn vertaald. Deze veronderstelling is moeilijk te handhaven, want de brief argumenteert vanuit de Septuaginta. Maar het bewijst dat Clemens al het verschil in stijl met de onomstreden brieven van Paulus had opgemerkt en probeerde te verklaren. In de derde eeuw maakte Origenes een nog duidelijker onderscheid tussen auteur en redacteur en hij suggereerde dat Lucas of een andere medewerker de leer van Paulus in zijn eigen woorden had weergegeven, maar zei uiteindelijk over de brief: "Mannen uit vroege tijden hebben de brief al overgeleverd als van Paulus, maar wie de brief schreef, weet alleen God."[2] Bij het citeren van de brief is Origenes echter minder genuanceerd en zo verspreidt zich in het oosten het gebruik de brief eenvoudig op naam van Paulus te stellen.

In het westen is het auteurschap langer onderwerp van discussie. Clemens Romanus baseert zich vaak op de ideeën in Hebreeën en neemt zelfs uitdrukkingen letterlijk over, maar hij noemt nooit Paulus' naam in dit verband. Tertullianus was één van degenen die de brief aan Barnabas toeschreven.[3] Cyprianus citeert Hebreeën nooit; de Ambrosiaster evenmin en noemt het werk niet in zijn commentaar. In de oudste canons (Muratori, 2e eeuw; Cheltenham/Mommsen, 3e eeuw) komt het werk niet voor. Eusebius vertelt dat sommigen in de kerk van Rome het werk afwijzen omdat het niet van Paulus was.[4] Volgens Filastrius van Brescia was het werk verdacht, omdat rigoristen en arianen zich op enkele passages eruit beriepen (namelijk 3:2, 6:4 en 10:26). Tegen het einde van de 4e eeuw wordt Paulus definitief vastgesteld als auteur. Hiëronymus en Augustinus twijfelen nog wel, maar aanvaarden het werk zonder bedenkingen als canoniek. Dat gaf de doorslag en de synode van Rome (382) en het concilie van Hippo (393) voegen Hebreeën toe aan het "corpus paulinum". In de formulering klinkt nog wel de oude twijfel door: "13 brieven van de apostel Paulus, en van dezelfde 1 aan de Hebreeën". Het concilie van Carthago (419) noemt echter "de 14 brieven van Paulus".

Als in de Renaissance de stijl en woordenschat van Hebreeën opnieuw wordt bestudeerd, herleeft de twijfel. Er worden veel overeenkomsten gezien met de leer van Paulus (zie bij Louis Pirot), maar de taalverschillen worden als te groot beschouwd. Ook zou de apostel nooit zo over zichzelf hebben gesproken, als de auteur van Hebreeën doet (2:3). Toch duurt het tot de twintigste eeuw voordat algemeen wordt aangenomen dat Paulus niet de auteur is. In 1914 bepaalde de Pauselijke Bijbelcommissie dat men het auteurschap van Paulus niet in twijfel mocht trekken, maar dat wel van een niet-paulijnse redactie mocht worden gesproken. Sindsdien hebben de katholieke exegeten dit zeer ruim geïnterpreteerd en wordt Hebreeën beschouwd als een zelfstandig werk, geschreven door iemand uit de kring van Paulus. Hoewel verschillenden de hand van Paulus zien in het "begeleidend schrijven" (13:22-25), is het goed mogelijk dat de apostel het werk, dat niet het zijne was, door een zendbriefje zou 'dekken' met zijn gezag. In dat geval zou de brief ook tijdens het leven van Paulus zijn geschreven. De Alexandrijnen hebben bij wijze van veronderstelling Clemens Romanus of Lucas geopperd. De enige naam die in de westerse traditie vóór die van Paulus hier en daar wordt genoemd, is die van Barnabas. Luther heeft ooit de Alexandrijn Apollos genoemd; het zou dan wel vreemd zijn dat juist in Alexandrië niet bekend was dat hij de auteur zou zijn. Uiteindelijk zal vermoedelijk altijd onduidelijk blijven wie de auteur van Hebreeën was.

Argumenten voor auteurschap van Paulus

De argumenten die voor auteurschap van Paulus pleiten zijn
  • Vroege kerkschrijvers aanvaardden de brief als een epistel van Paulus.
  • De brief komt ook in de Chester Beatty-papyrus nr. 2 (P46) (van omstreeks 200) onder negen brieven van Paulus voor en wordt in "De canon van Athanasius" (4de eeuw) onder de "veertien brieven van Paulus, de apostel", vermeld.
  • De brief werd mogelijk in Italië geschreven (Heb 13:24), waar Paulus in de periode van 59–61 voor de eerste keer werd gevangengezet.
  • Timoteüs was bij Paulus in Rome, want hij wordt genoemd in de brieven die de apostel aan de Filippenzen, de Kolossenzen en Filemon richtte en die tijdens die gevangenschap vanuit Rome werden geschreven (Fil 1:1; 2:19; Kol 1:1, 2; Flm 1). Zie ook Heb 13:23 over Timoteüs’ vrijlating uit de gevangenis en over de wens van de auteur om spoedig Jeruzalem te bezoeken.
  • De leer is typisch Paulijns, hoewel de argumenten vanuit een Joods standpunt worden gepresenteerd, met de bedoeling dat ze de uitsluitend uit Hebreeën bestaande kerk waaraan de brief was gericht, zouden aanspreken.

Argumenten tegen auteurschap van Paulus

De argumenten die tegen het auteurschap van Paulus pleiten zijn
  • Heb 2:3 toont aan dat de auteur van het boek zich tot de ‘tweede generatie’ christenen rekent, niet tot degenen die het goede nieuws rechtstreeks van Jezus zelf hebben gehoord; Paulus daarentegen rekent zichzelf uitdrukkelijk tot de ‘eerste generatie’ christenen, degenen die het goede nieuws rechtstreeks van Jezus zelf hebben gehoord, zoals bijvoorbeeld in Gal 1:12 (zie ook 1 Kor 9:1).
  • De stijl van Hebreeën wijkt sterk af van de stijl van de onomstreden brieven van Paulus. Hebreeën is stilistisch ‘tot in de puntjes verzorgd’, het voortbrengsel van iemand die de brief zorgvuldig gecomponeerd heeft, aangezien de structuur van Hebreeën doorwrocht is. In de onomstreden brieven van Paulus toont hij zich een spontaan maar daarmee ook slordig schrijver en hij levert voortdurend foute constructies af, zoals in Rom 5:12.
  • Het woordgebruik van Hebreeën wijkt sterk af van het woordgebruik van de onomstreden brieven van Paulus. Wanneer het Grieks synoniemen voor een begrip heeft, gebruikt Paulus vaak het ene synoniem en Hebreeën het andere. Een voorbeeld hiervan zijn de woorden voor ‘rust’: Paulus gebruikt alleen het woord αναπαύο ("anapaúo"), terwijl Hebreeën alleen de woorden καταπαυό ("katapauó") en κατάπαυσις ("katápausis") gebruikt.
  • Paulus uit vaak sterke emoties ten opzichte van degenen aan wie hij schrijft, terwijl Hebreeën veel gematigder is in het gebruik van dergelijke uitdrukkingen.
  • Een centraal thema van Paulus’ brieven is de opstanding van Jezus. In Hebreeën wordt dit als ‘basis’ genoemd (6:2), maar wordt veel meer aandacht geschonken aan Jezus’ verhoging tot Hogepriester.
  • Waar Paulus vaak spreekt over seksuele moraliteit en het gebruik van rijkdom, komt dit in Hebreeën alleen zijdelings ter sprake. De behandeling van αγαπὴ ("agapè") is kenmerkend voor Paulus, maar komt in Hebreeën bijna niet voor.
  • Paulus gebruikt termen met een sterk onderscheid tussen joden en heidenen, terwijl Hebreeën dit consequent vermijdt.
  • De behandeling van het thema de Wet komt bij Paulus veelvuldig voor en het staat centraal in Hebreeën. Paulus heeft echter altijd alleen ethische interesse in de Wet, terwijl Hebreeën alleen ingaat op de cultus van de Wet.
  • In zijn geschriften wijst Paulus vaak op zijn autoriteit als apostel en spreekt nadrukkelijk als ‘ik’ tot zijn toehoorders (bijvoorbeeld 1 Kor 7:6-8,10,12 en 2 Tes 3:4) in tegenstelling tot Hebreeën waarin alleen in 10:32 een eerste persoon wordt gebruikt (‘gij’ enkelvoud).
  • Het gebruik van goddelijke namen en titels verschilt sterk, net als aanduidingen voor Jezus (Paulus gebruikt bijvoorbeeld vaak “Christus Jezus”, terwijl Hebreeën spreekt over “Jezus Christus”).

Het aanhangsel

Hebreeën 13:22-25 wordt over het algemeen beschouwd als een aanhangsel bij de brief of zoals bijvoorbeeld de Willibrordbijbel het noemt: een "Begeleidend schrijven"[5], mogelijk van de hand van Paulus zelf. Compositorisch en leerstellig eindigt de brief met 13:21, vandaar het slot "Amen". Mogelijk dat Paulus in zijn eigen handschrift de ontvangers van de brief opriep de inhoud te accepteren als was deze van hem.

Zie ook

Bibliografie

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Eusebius: Ekklèsiastikè Historia, boek vi, 14:2-5 en 25:11-13. Dit werk kan (en) hier on-line worden gelezen.
  2. º (en) Eusebius Kerkgeschiedenis Boek VI H 25 v14
  3. º Tertullianus: Pudicitia hoofdstuk 20. Dit werk kan (en) hier on-line worden gelezen.
  4. º Eusebius: Ekklèsiastikè Historia, boek iii, 3:5 en vi, 20:3. Dit werk kan (en) hier on-line worden gelezen.
  5. º Hebreeën 13:22-25 on-line
rel=nofollow
rel=nofollow