Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Alexander van der Hart

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Bestand:Charge der huzaren onder luitenant Ferrouge bij Magelang.jpg
Charge bij Magelang tijdens de Java-oorlog

Alexander van der Hart (Rotterdam, 19 augustus 1808 - Makassar, 26 mei 1855) was een Nederlands kolonel, gouverneur aan Sumatra's Westkust, onder meer officier in de Militaire Willems-Orde.

Loopbaan

Java-oorlog

Van der Hart verliet op 13-jarige leeftijd het ouderlijk huis en werd als scheepsjongen bij de oorlogsmarine met nog enige anderen overgevoerd naar Nederlands-Indië. Hij woonde daar in 1821 de tweede Palembangse expeditie bij en onderscheidde zich daar door leergierigheid en werkzaamheid, waardoor hij de aanbeveling kreeg die hem in 1822, bij besluit van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 18 april nummer 2, plaatste als élève op de militaire school te Samarang. Door zijn goede aanleg en ijver werd hij bij besluit van de commissaris-generaal van 22 augustus 1820 nummer 21 benoemd tot tweede luitenant bij het wapen der artillerie. Van der Hart nam deel aan de Java-oorlog en werd in december 1827 belast met het aanleggen van een verschansing te Seinen, tussen Tempel en Kalidjinking, aan de grote weg van Djokjakarta naar Magelang. Hoewel de naam van Van der Hart hier niet genoemd werd, zei generaal van Geen — van deze verschansing sprekend — in zijn rapport van 22 december 1827, dat zij binnen weinige dagen geheel voltooid was en verscheidene malen vruchteloos werd aangevallen. Na ruim een jaar bij de artillerie gediend te hebben, werd Van der Hart bij besluit van de gouverneur-generaal van 31 december 1827 nummer 3 bij de negentiende afdeling nationale infanterie overgeplaatst, en bleef hij bij dat wapen voortdurend, tot 1830, de Java-oorlog bijwonen, waardoor hij dan ook later versierd werd met de Java-medaille, voor die strijd ingesteld bij besluit van de Koning van de 29ste juni 1831 nummer 54.

Paderi-oorlogen

Bestand:Krachtig optreden onder majoor Michiels.jpg
Optreden van Michiels tijdens de Padri-oorlog

In 1830 werd Van der Hart naar de westkust van Sumatra overgeplaatst en bij besluit van de 4de december nummer 1 bij het eerste bataljon infanterie ingedeeld; hij nam al dadelijk deel aan de krijgsverrichtingen, die in die tijd op genoemde kust plaatsvonden en en zo vele jaren voortduurden. Toen de 12de december van dat jaar een aanval gedaan werd op het versterkte Naras onderscheidde Van der Hart zich door moed en dapperheid, en werkte daardoor krachtig mee om het vijandelijke punt te bestormen. De tegenstand en verdediging was echter zo hardnekkig, dat de onderneming niet gelukken mocht, evenmin als die welke de 21ste december andermaal ter verovering van deze sterkte ondernomen werd; maar, toen in de eerste maanden van 1831 meerdere troepen van Java waren aangebracht en de 8ste juni voor de derde maal tegen Naras opgetrokken werd moesten haar verdedigers voor de moed van de Nederlandse soldaten zwichten en was Van der Hart weer in de gelegenheid geweest zich te onderscheiden, alhoewel hij bij de bestorming door een randjoe in de voet geblesseerd werd. Twee dagen te voren was hij aanwezig geweest bij de verovering van het mede zeer versterkte Mangong. Na achtereenvolgens deel te hebben genomen aan de operaties tegen de VII Kotta's, Athar en Kapau, volgde hij verder met de compagnie Boeginezen, waarbij hij geplaatst was, luitenant-kolonel Vermeulen Krieger; zo was Van der Hart bij het vermeesteren der linie van Lintau in 1832, waarbij hij door een geweerkogel in de rechter dij getroffen werd; een wond die hem wel is waar gedurende enige tijd van het slagveld terughield, maar waarvan hij toch spoedig genoeg herstelde om tegenwoordig te zijn bij de operaties die in de maand oktober 1832 tegen de L Kotta's gericht werden.

Bij die gelegenheid werd hem het commando opgedragen over een detachement van 100 man, die een gedeelte moest uitmaken van de colonne, die onder de orders van kapitein J.J. Raaff, de linie van Berocla omtrekken en aldus de vijand in de rug aanvallen moest. Nauwelijks was de linie nog vóór het aanbreken van de dag omgetrokken (men was de 9de oktober 's avonds om half zeven van Tandjong-Alam op mars gegaan), of de beweging van de Nederlandse troepen werd ontdekt. Een voordelige stelling op een heuvel werd ingenomen en de vijand werd nu van alle zijden aangevallen; de genoemde stelling, waarin kapitein Veltman reeds driemaal een aanval der Padries had afgeslagen, werd nu Van der Hart toevertrouwd (Veltman zou een aanval in de rug van de vijand uitvoeren) en ook hij werd andermaal met zijn troepen door de Padries uit een hinderlaag in het kreupelhout bestookt en bekropen; het voorbeeld, hem kort te voren gegeven, liet Van der Hart niet zonder gevolg; met geveld geweer wierp hij zich op de drom die hem bedreigde en verjoeg die, om hem weldra, door een gehele nederlaag, in de nu algemene vlucht van de vijand te zien deel nemen. Daarop werd de heuvel verlaten; Van der Hart verenigde zich weer met de overige troepen. Maar nauwelijks hadden zijn manschappen enige tijd gevonden om zich enigszins van de vermoeienissen te herstellen, doordat aan de Maleise hulptroepen het verder vervolgen der vluchtende Padries werd opgedragen, of de laatsten hielden stand. Zij wikkelden zich opnieuw in een gevecht met de hulptroepen, en toen deze het te kwaad zouden krijgen, was het andermaal luitenant Van der Hart, die met een detachement van zijn compagnie werd aangewezen om de Maleiers ter hulp te gaan. Het gelukte hem ook nu de Padries weer tot wijken te brengen en te verdrijven, alhoewel hij pas in de namiddag bij de hoofdtroep terugkwam. Hoe vol moed en ijver Van der Hart ook was, het aanhoudend marcheren, vooral op een terrein als dit, deed ook hem het gevolg daarvan ondervinden, en een ziekte die hem overviel was oorzaak, dat hij de colonne, die nu verder in de L Kotta's oprukte, niet volgen kon. Lang was hij echter daarvan niet afwezig, en zelfs vóór dat hij nog geheel hersteld was, was hij de 23ste oktober al weer aan het hoofd van zijn compagnie Boeginezen voor de linie van Gadoei en Loeak (die het landschap Halaban aan de zijde der L Kotta's dekte), om zijn minderen opnieuw in de strijd vóór te gaan.

De vierde en vijfde compagnie van het eerste bataljon (bij de laatste was Van der Hart) werden gedesigneerd, om onder de bevelen van kapitein De Quay de rechtervleugel van de vijand te attaqueren; men veronderstelde dat daar het gemakkelijkste een vermeestering zou kunnen plaats vinden. Met moed en onverschrokkenheid werd de aanval ten uitvoer gebracht; maar tegen een overmacht, zo geducht als men die hier aantrof, kon men niet winnen. Van der Hart drong tot op de borstwering der vijandelijke sterkte door en wierp zich in persoon op de verdedigers, drong de linie binnen maar werd door de overmacht gedwongen te wijken. Van der Harts pogingen waren echter geenszins zonder vrucht; zij dwongen de vijand op dat punt meerder macht te verenigen en daardoor zijn linker vleugel te verzwakken, van welke omstandigheid partij werd getrokken door kapitein Veltman, om aan die kant aan te vallen en vier bentings achtervolgend te vermeesteren, waarvan de gehele overwinning weldra het gevolg werd. Van der Hart was echter nog niet hersteld toen hij gehoor gaf aan zijn verlangen om de voortrukkende colonne te vergezellen en hij moest boeten met een ziekte, die hem, kort na de vermeestering der zojuist gemelde linie, andermaal noodzaakte de colonne te verlaten en zijn compagnie aan luitenant Lange over te geven.

Verovering van Bondjol

Bestand:Bondjol3.jpg
De Verovering van Bondjol

Het gedrag, de moed en het beleid door Van der Hart aan de dag gelegd bleven niet onopgemerkt, en ter beloning daarvan werd hij bij Koninklijk Besluit van de 16de september 1834 nummer 61, benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde vierde klasse. Ahoewel de oorlog op de westkust van Sumatra, na het laatst vermelde wapenfeit bleef voortduren, was Van der Hart, ook na de herstelling van zijn ziekte, nog een tijd lang verstoken van de gelegenheid om daaraan te kunnen deelnemen. Bij een zekere gelegenheid vergat hij zich in zijn uitdrukkingen zo dat hij in december 1832 naar Batavia werd opgezonden, en bij besluit van de gouverneur-generaal van 23 januari 1833 nummer 1 voor zes maanden op non-activiteit werd gesteld. Bij besluit van de gouverneur-generaal van 26 januari 1834 nummer 1 werd hij tot eerste luitenant bevorderd. Door bovengenoemde omstandigheid nam Van der Hart geen deel aan de krijgsbedrijven die in de jaren 1833, 1834 en 1835 op de westkust van Sumatra voorvielen, maar bij besluit van de gouverneur-generaal ad interim van 22 maart 1834 nummer 2, bij het zesde bataljon infanterie overgeplaatst, vertrok Van der Hart met dat corps, en de overige troepen die onder de bevelen van generaal Cleerens, ter versterking naar genoemde kust gezonden werden, in het begin van 1836 weer naar Padang. Generaal Cleerens, aan wie onder anderen speciaal opgedragen was, om de aangevangen operaties tegen het beruchte Bondjol met klem voort te zetten en te beëindigen, deed al spoedig de van Java meegebrachte versterking naar die plaatsen oprukken. Toen in augustus verwikkelingen en onenigheden ontstonden tussen de bevolking van Matoea en Soengie-Poear, die een herhaalde stremming in het contact tussen de Nederlandse troepen veroorzaakten, werd Van der Hart naar laatstgenoemde plaats gedetacheerd, om door zijn bemiddeling, de twistende partijen van vijandigheden terug te houden, en een zaak te doen bijleggen. Deze was vooral voor de Nederlandse troepen van het hoogste belang omdat de Nederlandse communicatie met de voor Bondjol liggende troepen voornamelijk over de weg moest plaats vinden, die door de beide genoemde districten liep. Het beleid en de doeltreffende middelen welke daarbij werden aangewend, hadden dan ook het gewenste gevolg, terwijl de Nederlandse troepen daardoor de gelegenheid werd verzekerd tot het vervoer van geschut, munitie en leeftocht, dat nu achtereenvolgens plaatsvond.

Hoewel nu nog vier maanden voorbij gingen zonder enige dadelijke onderneming tegen Bondjol zelf, werd in december 1836 daarmee een begin gemaakt, en de order uitgevaardigd tot bestorming der versterking op de volgende dag. Van der Hart zou daarbij onder meer kapitein-adjudant Steinmetz assisteren in de leiding der hulptroepen; de onderneming mislukte echter geheel. Om zich meer te versterken werd er besloten enige batterijen aan te leggen, terwijl tot het tegengaan van de veelvuldige roverijen en strooptochten, die op de weg tussen Pisang en Koempoelan plaatsvonden, en het verdrijven van de vijand uit die streken Van der Hart met een detachement van 80 soldaten en enige hoeloebalangs (zogenaamde Maleise voorvechters) daarheen gezonden werd. Intussen was Van der Hart, bij besluit van de gouverneur-generaal van 20 december 1836 nummer 1, bevorderd tot kapitein bij het zesde bataljon infanterie en in die rang benoemd tot commandant van een compagnie Ambonezen en enige hulptroepen. Het plan dat door generaal Cochius voor de volgende aanval op Bondjol gemaakt was werd al dadelijk uitgevoerd door het innemen van een vijandelijke schans, die met het oog op de verdere ondernemingen, voor de Nederlandse troepen zeer nadelig gelegen was; bij het het verder vervolgen van de vijand werden de troepen echter teruggeslagen; bij deze affaire werden 8 gesneuvelden en 12 gekwetsten verkregen.

De aangevangen operaties werden thans voortgezet, en de 28ste juni werd tot een aanval op de tussen de schans en Bondjol gelegen kampong Padang lioelioe overgegaan; Van der Hart nam ook met zijn compagnie Ambonezen daaraan deel, terwijl hem tevens het commandement werd opgedragen over al de Maleise hulptroepen van de rechtervleugel en 200 man van de linker vleugel, die gezamenlijk bestemd waren voor het aanvoeren van bundels rijshout om aarden verdedigingswerken te verstevigen. Hij moest de kampong aan de oostzijde aanvallen, en volbracht dit met het grootste succes, op dezelfde tijd dat dit ook van de zuidzijde plaatsvond. Van der Hart werd in zijn bewegingen belemmerd en opgehouden door een ravijn dat de kampong aan die kant dekte, terwijl de kampong bovendien door een aarden wal van 1.7 el hoog, dicht met doornbamboes beplant en een daarvoor liggende gracht versterkt was. Door de verovering van de kampong werd de vijand weldra uit zijn sterkte verdreven en bij het verder oprukken ook de kampong Tandjong Boea vermeesterd. Over de aan de dag gelegde moed, ijver, dienstvaardigheid en goede wil gaf generaal Cochius na de gedane veroveringen, bij dagorder, zijn hoogste tevredenheid te kennen. Toen op de 2de juli een van de posten ten oosten van de vijandelijke sterkten die Bondjol aan die kant omringden, naar een voordeliger punt zou worden overgebracht, en de troepen, na het veroveren van dat punt, moeite hadden om zich tegen het vijandelijke vuur staande te houden was het, behalve aan dat overleg en de ijver van kapitein der genie Ondaatje, ook veel aan de activiteit van Van der Hart te danken, dat in korte tijd van twee uur een gesloten redoute werd opgeworpen. Hierdoor konden zich nu de troepen vestigen en de vijand in bedwang houden. Hij had namelijk alle hulptroepen van een fascine doen voorzien en stond daarmee gereed om, gedekt door zijn compagnie Ambonezen, de beweging der sappeurs te volgen. De 9de juli besloot generaal Cochius tot de onmiddellijke aanval op Bondjol zelf en bepaalde onder anderen, in zijn daarvoor uitgevaardigd plan, dat Ondaatje en kapitein der artillerie Gaerhé met Van der Hart zouden overleggen over de levering van het benodigde aantal hulptroepen en aan te maken fascinen; dit geschiedde met veel overleg en ijver, zodat reeds de 15de een redoute hij de zuidwesthoek van Bondjol geheel voltooid was, alhoewel aanhoudende zware regens het werk zeer bemoeilijkt hadden. Ter beloning van zijn gehouden gedrag werd dan ook, bij Koninklijk Besluit besluit van de 8ste mei 1838 nummer 72, bepaald dat Van der Hart bij afzonderlijke dagorders zowel in Nederland als in Indië, eervol zou worden vermeld, en kort daarna, bij besluit van de 27ste juli 1838 nummer 24, door de Koning benoemd werd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, wegens zijn buitengewone diensten in de oorlog op Sumatra's westkust van mei 1836 tot augustus 1837.

Activiteiten aan de westkust van Sumatra

Bestand:Gedenkteken Goegoer Malintang, Sumatra, opgericht ter herinnering aan het heldenfeit van 28 februari 1841. Eigen Haard, 1886.jpg
Monument ter aandenking aan de gesneuvelden aan de westkust van Sumatra

Van der Hart vertrok in het begin van 1838 wegens ziekte van de westkust van Sumatra naar Batavia, waar hij bij besluit van de gouverneur-generaal van 24 februari 1838 nummer 2 werd benoemd tot kapitein-adjunct bij de generale staf. Hij aanvaardde de eerste maart die betrekking, maar een jaar later vertrok hij voor de derde keer naar de westkust van Sumatra, door zijn verplaatsing bij de generale staf aldaar. Ook in deze betrekking bewees Van der Hart vele diensten, zowel ten behoeve van het administratief gedeelte als ook bij het terzijde staan van de civiele en militaire gouverneur van Sumatra's westkust kolonel Michiels. Onder meer deed hij dit bij de verschillende operaties die Michiels nu achtereenvolgens tegen de XIII Kotta's en het zo sterke en lang tegenstand geboden hebbende Daloe-Daloe, in 1839 en 1840 tegen Maros en Singkel en in 1841 tegen Saidnihocta en Italipo ondernam en ten uitvoer bracht. Ook vóór dat de laatstgenoemde affaires nog hadden plaats gevonden, werd Van der Hart, ter beloning van zijn bewezen diensten, bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1841 nummer 91, benoemd tot ridder der Militaire Willemsorde 3de klasse. In 1843 werd hij, bij besluit van de gouverneur-generaal van 24 maart nummer 2, benoemd tot majoor-adjunct bij de generale staf, de 15de september van datzelfde jaar geplaatst bij het tweede bataljon infanterie, en tevens benoemd tot waarnemend resident van Tapanoüe. Hierdoor was aan Van der Hart, naast zijn militaire functie, ook het burgerlijk gezag opgedragen in de landstreek van zijn bestemming, zodat een dubbele en niet gemakkelijke taak op hem rustte.

In 1842 en 1843 was een militair machtsvertoning aangewend om na de gevangenname van enige onruststokers, de hier en daar heersende kwalijkgezindheid te onderdrukken. Nu was het belangrijk met dit werk voort te gaan, om het morele overwicht te behouden, dat Nederland in 1841 door de tuchtiging van het hoofd van Saidnihoelti, Goekoe Mardiam verkregen had. Het hoofd van Uapat, Radja Soassa, had in 1843 tegenover het bestuur een aanmatigende houding aangenomen door aan de bevelen van de resident geen gevolg te geven. De moed van die radja, die bovendien als een onruststoker bekendstond en door aanhitsing van andere, hem ondersteuning toegezegd hebbende hoofden, hierin gesterkt werd moest bestraft en in ontzag verkeerd worden. Ter bereiking van dit doel werd tot een tocht naar Rapat besloten, en, nadat een versterking van troepen, met Z.M. fregat Palembang van Padang was aangebracht, verenigde Van der Hart, met inbegrip van 100 man der equipage van genoemd oorlogsvaartuig, te Si-Boga een macht van 516 man, en begon daarmee de 31ste januari 1844, de mars naar de onwillige kampong.

Bestand:Rede van Padang.jpg
De rede van Padang

Alhoewel de gevangenname van radja Soassa, het hoofddoel van de tocht, door zijn ontvluchting niet bereikt werd, had de verschijning van de Nederlandse troepen in die streken toch het gunstige gevolg dat genoemd hoofd zijn aanhang geheel verloor en daardoor ontzag werd opgewekt bij de Batta's, die zich in hun gebergte (waarvan zij steeds de hoogste punten tot woonplaats uitzochten) ongenaakbaar beschouwden. Zij hadden nu het bewijs gekregen dat, dat hoe moeilijk en afmattend het terrein ook was, en hoe onoverkomelijk de natuurlijke hindernissen ook schijnen mochten, die hun van de zetel van het bestuur en de Nederlandse garnizoensplaatsen scheidde, de volharding van de Nederlandse troepen ook deze bezwaren wist te overwinnen. Met kracht werd nu voortgegaan om de post, die zich nog steeds op het in de baai van Tapanolie gelegen eilandje Klein Pondjang bevond, naar de vaste wal over te brengen. Echter alvorens de daartoe vereiste gebouwen voltooid waren en een verhuizing kon plaats hebben, verliepen nog enige maanden en geschiedde dit pas in het laatst van 1844. Bij besluit van de waarnemend gouverneur-generaal van 26 april 1845 nummer 1, werd Van der Hart bevorderd tot luitenant-kolonel, maar bleef hij zijn betrekking als waarnemend resident en militaire commandant der noordelijke afdeling continueren. Op de 12de februari 1846 werd hem het onderscheidingsteken van langdurige Nederlandse dienst als officier, ingesteld bij Z.M. besluit van de 19de november 1844 nr. 46, toegekend. De ongezondheid van de nieuwe post te Si Boga bracht veel ziekte en sterfte te weeg. Ook Van der Hart moest de invloed daarvan ondervinden; omdat ook zijn vrouw en kinderen aangetast werden was hij genoodzaakt hen in 1846 naar Padang te laten vertrekken. Hij zelf trotseerde echter de koortsen, waardoor hij steeds werd aangetast. Met zijn ondergeschikte ambtenaren spaarde hij geen middelen, om de bevolking van Mandhelling en de Batta-landen zich meer en meer op de landbouw te doen toeleggen en haar in beschaving te doen toenemen; de rijstbouw, het voornaamste middel van bestaan van de inlander, was een der eerste voorwerpen van zijn zorg; want lang niet overal was de productie van rijst voldoende, om in de behoefte te kunnen voorzien; hij beval het gebruik van de ploeg aan, die toen in die streken nog niet bekend was.

De pepercultuur, die vooral in eerdere jaren zulk een voornaam artikel van uitvoer en bestaan had opgeleverd, maar sinds lang achteruit was gegaan, wakkerde Van der Hart weer aan en bevorderde deze. De tuinen van Baros, Sorkum, Paboeijong, Tellokbaleb en Natal waren getuigen van de onvermoeide pogingen die hij aanwendde om hun productie te vermeerderen. De aanplanting van koffie, die in Mandheling niet onbekend was, werd thans ook in Ankolah en verder meer algemeen ingevoerd. Verder werd het aanleggen van geregelde tuinen aanbevolen. Daarnaast stimuleerde hij de handel in bensoïn en kamfer en stimuleerde hij verder door onderwijs, hulp en aanmoediging de economie. Als een eerste vereiste ter bevordering van beschaving en tot vooruitgang was hij er op bedacht, om niet alleen de hoofd- of militaire weg in een zeer goeden staat te brengen maar ook om door het aanleggen van gemakkelijke en doeltreffende binnenwegen het contact tussen de verschillende districten te bevorderen. Om de aanleg en het onderhoud der koffie- en pepertuinen minder moeilijk te maken werden gemakkelijke paden daarheen aangelegd, terwijl voor een minder moeilijk vervoer van het steeds vermeerderend product, van Loemoet naar Padang, Sideinpocong en verder waar dit geschikt geschieden kon, karrenwegen werden aangelegd. Intussen werd een deel der bevolking geoefend in het bestieren van pedatties (karren) en in het africhten van stieren en buffels, zowel tot lastdieren als om te trekken.

Expeditie naar Klein-Toba

De verstandige en voorzichtige leiding van Van der Hart werkte goed op de Battah-bevolking in het algemeen maar vooral op de oproerige van Klein Toba in het bijzonder. Zijn voortdurende aansporing tot werk gaf echter aan sommige kwaadwilligen stof tot ontevredenheid. Door aanhitsing kwam het op het einde van 1846 en het begin van 1847 tot verzet tegen het gouvernement; dit sloeg over en kenmerkte zich door het afbranden van een stationsgebouw, dat tot verzekering der contact aan de oever van de Batang-Taro was opgcricht en het vernielen van de over die stroom geslagen handbrug. In het begin was de vertoning van enige militaire macht en het gevangen nemen van de voornaamste raddraaiers voldoende om de geest van oproer in ieder geval schijnbaar te bedwingen. Maar in de maand mei 1847 ontvlamde die geest met verdubbelde woede. De posthouder aan de Batang-Taro, sergeant Luksenburg, die bij een eerdere aanval reeds ernstig gewond was geraakt, werd door de opstandelingen wreedaardig om het leven gebracht. De hangbrug werd andermaal vernield, de bijna voltooide gebouwen voor de tweede keer in de as gelegd en de oproervaan in de naburige omstreken ontrold. Er dienden nu maatregelen te worden genomen. Nauwelijks was Van der Hart van een expeditie naar het eiland Nias teruggekeerd, of al de daaropvolgende morgen was een gedeelte der troepen, die hem daarheen hadden vergezeld, met nog enige versterking van het garnizoen van Si-Boga, op mars om de opstandelingen te tuchtigen. Omdat de militaire macht echter niet toereikend en ook niet zo goed in staat was om de opstandelingen overal te vervolgen, had Van der Hart de Jang di Pertoewan van Mandheling uitgenodigd om zich met enige hoeloebalangs bij de troepen te voegen. Bij deze gelegenheid werden diegenen die bij Van der Hart schuld kwamen belijden, of als gevangenen of gekwetsten werden aangebracht, toegevend behandeld en kregen verzorging, daarnaast velen van hen vergeving. Toen de zaak zover afgelopen was dat Van der Hart de bestraffing voldoende beschouwde en de oproerige districten weer onderworpen waren en gehoorzaamheid beloofd hadden, keerden de hulptroepen en de militaire macht naar hun standplaatsen terug.

Expeditie naar Nias

Bestand:Radja uit Nias.jpg
Radja uit Nias

Van der Hart ging nu op expeditie naar het eiland Nias; deze onderneming geschiedde ten gevolge van een gepleegde aanranding van tweede luitenant Lodewijk Frederik Donleben, die een opmeting van dat eiland moest doen, in de baai van Lagoendie kwam en door een hoop gewapende inlanders werd verstoord. Hij zou zeker vermoord zijn indien hij niet door de bemanning der kruisboot waarmee hij was aangekomen bijtijds ontzet werd. Deze omstandigheid, gevoegd bij de verontrustende rapporten van de civiele gezaghebber te Goenongsi-Tolie omtrent de heersende onveiligheid der vaarwateren van Nias en het bestaan van vijandelijke voornemens tegen het gouvernement, gaf Van der Hart aanleiding tot het maken van een militaire vertoning langs de zuidkust van het eiland Nias. Dit geschiedde niet alleen om de hier nog zeer wilde bevolking, door vertoon van macht, te imponeren en meer ontzag voor het gouvernement in te boezemen maar ook om het herstellen en verder uitbreiden van de Nederlandse politiek gezag op Nias meer kracht en klem bij te zetten. Met een detachement troepen, aan boord van Z.M. brik Courier, de schoenerbrik Banka en een kruisprauw, verliet Van der Hart in de maand mei 1847 Si-Boga en kwam, na vooraf Baros, Singkel en Troemon aangedaan te hebben, de 19de van die maand te Goenongsi-Tolie aan. Hier werd het kleine eskader nog met de schoenerbrik Banda vermeerderd. Van der Hart ontving nu het bericht van de op nieuw aangevangen oproerige bewegingen in de binnenlanden van Tapanolie; desniettemin wilde hij zijn nu begonnen werk niet dadelijk laten varen. Daar was des te meer reden voor omdat hij reeds vóór zijn vertrek van Si-Boga de nodige maatregelen genomen had, opdat ook gedurende zijn afwezigheid voorlopig gehandeld zou kunnen worden. De tocht naar de zuidwestkust van Nias diende eerst volbracht te worden.

Zonder verder uitstel werden dan ook de ankers gelicht en kwam men de 23ste mei in de baai van Lagoendie aan. Te vergeefs werden pogingen aangewend om in vriendschappelijke onderhandeling te treden, en van de schepen kon men opmerken, dat een aanzienlijk aantal ten strijde uitgedoste inwoners zich in en om de kampong Hillidja Moffau verzamelden. Daarom werd, in de morgen van de 27ste, tot een ontscheping en tot het oprukken tegen de weerspannige kampong overgegaan. Toen de Nederlandse troepen bij de eerste versterkingen waren aangekomen werd opnieuw geprobeerd de bevolking door overreding tot inkeer te brengen en haar minzaam tot onderwerping over te halen. Niets mocht echter baten: terwijl de resident zich met die pogingen bezighield, werden zelfs troepen door een overgrote massa volk omsingeld en eindelijk de resident de bedreiging gezonden, dat wanneer hij niet spoedig met zijn troepen naar boord terugkeerde, hij daartoe gedwongen zou worden. Na een ferme en moeilijke tegenstand werd de vijand uit zijn posities verdreven en de oproerige kampong in de as gelegd. Nadat de civiele gezaghebber op het eiland Nias de nodige instructies had gekregen werd twee dagen later de baai verlaten en naar Si-Boga teruggekeerd. Als een blijk van goedkeuring en beloning voor zijn gehouden gedrag gedurende de laatstvermelde verrichtingen kreeg Van der Hart, bij Koninklijk Besluit van de eerste november 1850 nummer 39, een eervolle vermelding. In 1848 werd hem, bij besluit van de gouverneur-generaal van 11 maart nummer 13, de tijdelijke waarneming der betrekking van resident der Padangse Bovenlanden opgedragen en werd hij tevens met het militair commando in die afdeling belast. Hij was hier het meest gericht op de uitbreiding van de landbouw en veeteelt, de koffiecultuur kreeg vanaf 1848 een grote uitbreiding, er werden veel tuinen ontgonnen, de geregelde aanplanting van zeer veel bomen vond plaats alsmede de afschaffing van de zo gehate koeliediensten.

Sumatra's westkust

Toen generaal-majoor Michiels in 1849 naar Java vertrok, om de derde expeditie tegen Bali aan te voeren werd aan Van der Hart tijdelijk de waarneming van het civiel- en militair gezag aan Sumatra's Westkust opgedragen, en bleef hij door het ongelukkig sneuvelen van genoemde generaal daarmee bijna een jaar lang belast. Een kleine opschudding, die gedurende deze tijd in de afdeling Priaman plaatsvond, werd door de dadelijke en gepaste maatregelen die hij daartegen in het werk stelde, spoedig gestopt en de verdere uitbreiding daarvan voorgekomen. Bij besluit van de gouverneur-generaal, van 4 april 1853 nummer 1 werd Van der Hart belast met de waarneming der betrekking van gouverneur van Celebes en onderhorigheden en met die van militaire commandant aldaar, en tot kolonel bevorderd, onder bepaling dat hij in de gemelde betrekking van gouverneur bij het leger voor memorie gevoerd zou blijven, bij besluit van de gouverneur-generaal van 1 juli 1853 nummer 1. Een maritieme demonstratie tegen enige weerspannige vorsten, die in augustus 1853 op zijn uitnodiging plaatsvond, en een tocht naar Palos, die hij in 1854 in persoon bijwoonde, hadden goed gevolg en brachten veel tot vermeerdering en bevestiging van het Nederlandse gezag en invloed, en tot het sluiten van contracten met enige vorsten, waartoe al jaren lang vruchteloos pogingen waren aangewend. Door een juiste toepassing van met overleg beraamde maatregelen wist Van der Hart ook hier spoedig nut te stichten en de inkomsten van het gouvernement in korte tijd veel te doen toenemen.

Zijn dood

Lang mocht hij echter hier niet werkzaam zijn; in de nacht van de 25ste op de 26ste mei 1855 wist een van zijn bedienden, die zich 's avonds reeds in de woning van zijn meester ongemerkt verborgen had, de misdaad te volbrengen, waartoe hij reeds lang te voren het plan gekoesterd en beraamd had. Negen maanden eerder was die man, te zamen met een anderen bediende, wegens mishandeling van een vrouw, aan de magistratuur te Makassar overgegeven en door deze autoriteit gestraft. Nadat de bediende zich het hoofd had laten scheren, ten bewijze dat hij zich tot volbrenging van zijn gelofte tot wraak ter dood had gewijd, ging hij om twee uur in de morgen, toen Van der Hart met zijn vrouw en zijn dochtertje in diepe slaap lag, naar deze toe en bracht hem de eerste steek in zijn voet toe. Van der Hart sprong dadelijk op en ontmoette de dader vóór het bed en aldaar vond een worsteling plaats, waarbij Van der Hart de moordenaar met zijn eigen wapen een wond in de buik toebracht. Deze rukte zich echter los, vloog weer naar het bed, en verwondde de vrouw van Van der Hart. Daarna viel hij opnieuw Van der Hart aan, die zwaargewond de slag ontving die hem dood neer deed storten.

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties

Zoek op Wikidata

rel=nofollow
rel=nofollow