Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

William Henry Conley

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 11 okt 2012 om 14:48 (Toevoegingen uit vorige bewerking waren uit http://en.wikipedia.org/w/index.php?title=William_Henry_Conley&oldid=511946288)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

William Henry Conley (Pittsburgh, Pennsylvania, 11 juni 1840 – Pittsburgh, 25 juli 1897) was een Pittsburghse filantroop en zakenman, en was vanaf 1881 de eerste president van Zion’s Watch Tower Tract Society.

Jeugd

Conley werd geboren in Pittsburgh op 11 juni 1840 als zoon van George Washington Conley en Matilda Balsley. Zijn vader overleed rond 1852, toen Conley twaalf jaar oud was. Conley ging aan het werk in een wolfabriek in Allegheny.[1] In 1855 werd hij leerjongen bij een oom, die drukker was in Blairsville, Ohio. In 1857 verhuisde hij met zijn oom naar Plymouth, Ohio. Daar ontmoette hij Sara Shaffer (soms gespeld als Shafer). Zij was twee jaar jonger dan hij en kwam oorspronkelijk uit Pennsylvania. Zij trouwden in 1860.[2]

Zakenleven

William Conley was (mede)eigenaar van Riter-Conley Company, Iron and Steel Construction, Pittsburgh, PA. Hij was boekhouder bij de oorspronkelijke firma die toen uitsluitend naar de eigenaar Riter heette. Riter had het bedrijf rond het midden van de jaren 1860 opgericht. Hij stierf in 1873, waarna zijn broer en William Conley een maatschap startten (Riter-Conley Company) om de zaak voort te zetten. Riter en Conley voerden gezamenlijk hun maatschap vanaf 1873 tot Conley’s overlijden in 1897. Riter richtte daarna een corporatie op om de zaak voort te zetten (Riter-Conley Mfg. Company). Conley was ook aandeelhouder en bestuurder van de Third National Bank of Allegheny en van het Home for Colored Children en St. John’s General Hospital.

Conley en het Wachttorengenootschap

William Conley was een millenaristische lutheraan.[2] Wegens zijn geloofsovertuigingen voelde hij zich comfortabel op de vergaderingen van Second Adventists, en kende hij een aantal ’oudgediende’ adventisten, zoals Jonas Wendell, George Stetson en George Storrs.

Via die connectie zouden William Conley en zijn echtgenote Sarah Shaffer (1841 – 1908) rond 1969 op vergaderingen kennis hebben gemaakt met Charles Taze Russell en diens echtgenote Maria Frances Ackely.

William H. Conley, Joseph L. Russell, George D. Clowes, A. D. Jones en Charles T. Russell vormden in de jaren 1870 een Bijbelstudiegroepje in Allegheny.[3]

De adventistische bedienaar George Stetson woonde gedurende een langere periode van ziekte tot aan zijn dood bij de Conleys.[4]

In 1873/4, de jaren waarin Jonas Wendell Armageddon verwachtte, bleef Conley echter druk bezig met nieuwe businessplannen, waarvan men zou kunnen afleiden dat hij de „time brethren” niet zomaar halsoverkop volgde. (Ook Nelson H. Barbour had deze verwachtingen over dezelfde jaren, maar Conley leerde hem pas later kennen.)

Toen men besloot een maatschappij op te richten voor de verspreiding van het goede nieuws, Zion’s Watch Tower Society, werd Conley hiervan op 16 februari 1881 president, met Charles Taze Russell als secretaris-penningmeester.[5]

Op 15 december 1884 werd het genootschap wettelijk geregistreerd met Charles Taze Russell als president. In 1896 werd de naam gewijzigd in Watch Tower Bible and Tract Society. Aangezien Russell de eerste president van het wettelijk geregistreerde genootschap was, wordt Conley soms niet meegeteld. Dit genootschap is de voorloper van het kerkgenootschap van Jehovah's Getuigen, dat in Nederland lang werkte onder de formele naam Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap, kort gezegd het Wachttorengenootschap.[6]

Volgens Zion’s Watch Tower werd de jaarlijkse herdenking van Christus’ dood in Conley’s huis gehouden, omdat dit hiertoe het meeste plaats bood.[7][8] Gedurende deze bestemming werd Conley’s huis als „Bethel” (letterlijk: „huis van God”) aangeduid. De eerste vastgelegde verwijzing van „Bethel” in relatie tot Conley verscheen in 1890, met een verwijzing naar het zendingshuis van juffrouw Lucy Dunne in Jeruzalem, gefinancierd door William en Sarah Conley.[9] Jehovah’s getuigen gebruiken de naam Bethel nog steeds voor hun bijkantoren.

Terwijl hij president was van de Watch Tower Bible Society gaf hij zijn medewerking aan de driedelige reeks Theocratic Kingdom door George N. H. Peters; Peters droeg het werk voor een deel op aan Conley, en schreef dat hij diepe dank verschuldigd was voor de sympathie en de waardevolle hulp in de uitvoering en publicatie van het werk.[10] Maar dit werk kreeg een kritische boekbespreking in de uitgave van mei 1883 van het tijdschrift Zion’s Watch Tower en werd niet aan de lezers aanbevolen.[11]

Misschien had Conley ook verwacht dat met zijn aanzienlijke giften in 1881/1882 meer zou worden bereikt en dat door de grote verspreiding van Food For Thinking Christians meer gelovigen verzameld zouden werden. Er wordt ook geopperd dat hij misschien ontevreden was toen de verwachting onvervuld bleef dat de gemeente in 1881 (kort nadat Conley president werd) zou worden opgenomen in de hemel.

Ook de dood van zijn dochter Emma op tienjarige leeftijd in december 1881 kan een reden zijn waarom hij later minder op de voorgrond trad.[2]

De voorstelling dat William H. Conley zich verbitterd voelde tegen Charles T. Russell, is ongefundeerd. In een brief uit 1894 spreekt hij Russell nog steeds aan als „My Dear Bro. In Christ”.[2]

Russell drukte een brief af in 1894, en leidde deze zeer beknopt in door naar Conley te verwijzen als „een lid van de vroege Allegheny Bijbelklas”,[12] waaruit blijkt dat Conley toen niet meer zo bekend was bij de lezers van Zion’s Watch Tower. Na Conley’s overlijden in july 1897 verscheen er geen mededeling over zijn dood in Zion's Watch Tower.

Zijn overlijdensbericht verscheen wel in een aantal kranten. Daarin werd gezegd dat de Conleys regelmatig gebedsdiensten in hun huis hadden[13], en dat het huis van Conley soms weken opengesteld werd voor religieuze en charitatieve doeleinden.[14][15]

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  1. º Lemma: Conley, William Henry, in: The National Cyclopaedia of American Biography, Supplement 1, James T. White & Company, New York, 1910, p. 73.
  2. 2,0 2,1 2,2 2,3 Bruce Schulz en Rachael de Vienne
  3. º Publicaties van het Wachttorengenootschap van Jehovah's Getuigen verwijzen soms naar dit groepje „Allegheny Bible Students” van een vijftal personen. Zie bijvoorbeeld: De Wachttoren, 1 december 1974, Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap, New York, blz. 717
  4. º Allegheny City census results of 1879, gepubliceerd in 1880
  5. º In polemieken op het internet wordt gesteld dat Conley 3500 dollar (70%) van het startkapitaal van 5000 dollar stortte, Joseph L. Russell 1000 dollar (20%), en zijn zoon Charles Taze Russell 500 dollar (10%). Wegens gebrek aan onderzoek in het originele Watch Tower grootboek, kan hierover geen uitsluitsel worden gegeven. De bewering lijkt haar oorsprong te vinden bij een zekere Barbara Anderson, ooit werkzaam in het archief van het Wachttorengenootschap maar nu uit de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen uitgesloten. Zij zou het document ooit gezien hebben en vertelt uit haar herinnering: „De aanstelling was gebaseerd op aandelen die voor 10 dollar elk verkocht werden. Omdat ik het brondocument vrijwel dadelijk overhandigde, ben ik ben niet zeker van het exacte aantal aandelen dat Conley kocht, maar ik denk dat het er 350 waren voor 3500 dollar. Maar ik herinner me dat Joseph Lytel Russell 100 aandelen kocht voor 1000 dollar, en Charles Taze 50 aandelen kocht 500 dollar.”
    Welk document mevrouw Anderson onder ogen had, laat zich moeilijk zeggen. Een origineel document uit februari 1881 laat echter zien dat het bijgedragen startkapitaal 7000 dollar bedroeg van C. T. Russell, 4000 dollar van Conley, 2000 van Albert Jones en 1000 van J. L. Russell.
    Zion’s Watch Tower Tract Society document gedateerd februari 1881. Handgeschreven en ondertekend. Geciteerd door Bruce Schulz en Rachael deVienne.
  6. º Sinds 2011 draagt het kerkgenootschap in Nederland de naam Christelijke Gemeente van Jehovah’s Getuigen.
  7. º Zion’s Watch Tower, april 1880, R 94: blz. 8
  8. º Zion’s Watch Tower, april 1881, R. 207: blz. 2
  9. º The Story of The Christian and Missionary Alliance, 1900, blz 33.
  10. º The Theocratic Kingdom, volume 3, Funk & Wagnalls, 1884, p. 3, online, „This volume is respectfully dedicated to W. H. Conley, Esq., and Dr. J. T. McLaughlin, to whom the author is deeply indebted for sympathy and pecuniary aid in the prosecution and publication of the work.” [een voetnoot vermeldt bijkomende namen]
  11. º “The Theocratic Kingdom”, Zion’s Watch Tower, mei 1883, p. 2 (reprint), „Brother G. N. H. Peters of Springfield, Ohio, is an old acquaintance and friend. ... We regret to have it to state, however, that he is not free from Babylon’s shackles... hence has been hindered from a fuller development in grace and knowledge... While the author does not ignore the teachings of the Apostles, he lays greater stress and value on the opinions of the “Fathers” (the Christian teachers of the first five centuries) than we could acknowledge as proper. ... While we cannot recommend it ... you should address [book orders to] our brother and friend as above.”
  12. º Zion’s Watch Tower, "The Voice of the Church", June 11, 1894, p. 176 (reprint).
  13. º The Christian and Missionary Alliance, jaargang 19, editie 6, 4 augustus 1897, blz. 132
  14. º The Christian Alliance and Foreign Missionary Weekly — Pittsburgh presidency, 13 april 1894, Vol XII No. 15.
  15. º The World’s Hope, 1 augustus 1897, blz. 234-235
rel=nofollow
rel=nofollow
rel=nofollow