Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Jezus Christus
Jezus Christus is een persoon uit de Bijbel, de hoofdpersoon van het ’Nieuwe Testament’, en de stichter van het christendom. Over deze Jezus zijn verschillende visies.
De traditioneel-christelijke benadering
De traditioneel-christelijke benadering behandelt Jezus (Jesjoea in het Hebreeuws) zoals hij in de (orthodox-christelijke) traditie van het christendom wordt opgevat, namelijk dat hij de ’gezalfde’ van God is en zelf ook (onderdeel van) God is (de leer van de goddelijke drie-eenheid). In de traditioneel-christelijke benadering wordt Jezus daarom aangeduid als Jezus Christus; soms ook als Jezus de Messias.
Het (orthodoxe) christendom beschouwt Jezus als de Zoon van God.
Namen en titels van Jezus Christus |
Christelijke visie
Volgens de christelijke leer is Jezus de eniggeboren Zoon van God en de door God, in het Oude Testament (Tenach) bij monde van de profeten, beloofde messias, (o.a. Jesaja 53:3 en verder),[1] de gezalfde van God, die de mensen verlost van hun zonden en de harmonie tussen God en mensen herstelt die verbroken was als gevolg van de zondeval van de eerste mensen in het paradijs. Hij beloofde de mensen die geloven dat hij het plaatsvervangend zoenoffer voor God is en daarmee de straf op zich nemend voor de zonden van de mensheid, te 'behouden' en hen 'eeuwig leven' te geven.
Volgens de uitleg die diverse bijbelschrijvers gaven, maakte zijn dood aldus de verzoening met God de Vader mogelijk, doordat hij de straf op zich nam voor de zonden van de mensheid; Jezus is „het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt.” De opvatting dat Jezus met zijn kruisdood de mens verzoent met God, heet de verzoeningsleer. Daardoor trad het abrahamitische principe van de ’rechtvaardiging door geloof’ op een nieuwe manier in werking: ieder die in Jezus gelooft, zal voor God de Vader gerechtvaardigd (gerehabiliteerd) zijn.
Zijn in het Nieuwe Testament beschreven geboorte (Kerstmis), zijn dood aan het kruis (Goede Vrijdag), de opwekking uit de dood (Pasen), de Hemelvaart (Hemelvaartsdag), het neerdalen van de Heilige Geest op zijn discipelen (Pinksteren) en de terugkeer (de Wederkomst), staan centraal in de theologie van het traditionele christendom.
De opwekking uit de dood wordt door de meeste gelovigen binnen het traditionele christendom letterlijk genomen. De gebeurtenis neemt daar een cruciale plaats in, omdat het voor hen de uiteindelijke overwinning over de dood als ’laatste vijand’ tot uitdrukking brengt. Ook Paulus noemt in zijn eerste brief aan de christenen van Korinthie de letterlijk genomen opstanding van Jezus het centrale punt in het evangelie:
Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt — want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn. Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens.[2] Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. |
Met andere woorden: het hele christelijke geloof staat of valt met de opstanding. Het is daarmee een zeer belangrijk symbool van de hoop op ’nieuw leven’, ’leven na dit leven’ en ’eeuwigheid bij God’.
Levensloop van Jezus volgens de Bijbel
Om het levensverhaal van Jezus te reconstrueren gebruiken christenen de teksten die gaandeweg deel zijn gaan uitmaken van het Nieuwe Testament uit de Bijbel, en dan vooral de vier evangeliën. Hoewel een aantal verhalen op sommige plaatsen bijna letterlijk overeenkomt, vooral bij Matteüs en Marcus, komt een aantal gebeurtenissen slechts in één of twee van de evangeliën voor. Elk van de vier verslagen heeft een eigen karakter. Dat van Johannes wijkt het sterkst af.
De geboorte van Jezus
- Zie ook: Geboorte van Jezus volgens Lucas 2, de Heilige Familie.
Volgens de Bijbel werd Jezus geboren opdat hij de mensen zou en zal redden van hun zonden. De evangeliën volgens Lucas en Matteüs geven aan dat Jezus in de plaats Bethlehem, gelegen in de streek van Judea, werd geboren uit een maagdelijk meisje genaamd Maria, en dat hij in haar was verwekt door de Heilige Geest van God. Maria was verloofd met de timmerman Jozef, met wie ze toen nog niet was getrouwd. Toen hij hoorde dat ze zwanger was, wilde hij in het geheim de verloving verbreken, om haar niet in opspraak te brengen. Maar ’s nachts kreeg hij een droom waarin hem verteld werd wat er gebeurd was en met welk doel, en dat hij Maria bij zich in huis moest nemen. Jozef gehoorzaamde.
Volgens Lucas woonden Jozef en Maria in Nazareth in de streek Galilea gelegen in het noorden van Israël, maar werd Jezus in Bethlehem (’de stad van David’) geboren, omdat omstreeks die tijd (6 v. Chr.) een Romeinse volkstelling werd gehouden. Iedere inwoner van het gebied waar Herodes de Grote (37 - 4 v. Chr.), de Romeinse vazalkoning, regeerde moest zich laten inschrijven in de oorspronkelijke geboortestad van de vader. Jozef, de verloofde van Maria, was een Judeeër en kwam oorspronkelijk uit Bethlehem. Daarom moest Jozef, die van koning David afstamde, met Maria, die hoogzwanger was, naar Bethlehem reizen om zich te laten registreren. Ze probeerden daar onderdak te vinden in het overvolle stadje. De herberg was vol. Uiteindelijk werd Jezus geboren in een ruimte waar een voederbak (kribbe is een oude woord hiervoor) stond, wat volgens traditionele interpretaties betekent dat deze ruimte een veestal moet zijn geweest.
Jozef en Maria kregen vervolgens bezoek van plaatselijke herders, die door een menigte engelen van de geboorte van de Messias op de hoogte waren gesteld.
Volgens Matteüs werden zij bezocht door ’wijzen’ (Nieuwe Bijbelvertaling: ’magiërs’, wat juister vertaald is) uit het Oosten’, geleerden die een verre reis hadden ondernomen om de door een nieuw ontdekte ster beloofde geboorte van ’een koning’ te verifiëren. Het aantal wijzen wordt niet genoemd in de Bijbel, maar het aantal geschenken (goud, wierook en mirre) suggereert dat het er drie zouden zijn geweest). (Matteüs 2:1-12)
Herodes I, de koning van het Joodse land, aan wie de wijzen een bezoek ter nadere oriëntatie brachten omdat zij uit de stand van de ster begrepen dat er een koningszoon geboren moest zijn, ontbood een aantal Schriftgeleerden om nauwkeurig na te gaan in welke plaats deze koning kon zijn geboren. De Schriftgeleerden konden op grond van een passage uit het oudtestamentische boek Micha, de geleerden meedelen dat het om Bethlehem ging.[3]
Herodes liet de wijzen beloven hem te vertellen waar deze ’koning’ zich precies bevond, wanneer zij hem hadden gevonden. Herodes was namelijk direct beducht voor zijn troon toen hij vernam dat er een mogelijke concurrent was geboren en wilde dit ’gevaar’ in de kiem smoren. De wijzen werden echter in een droom gewaarschuwd dat Herodes kwaad in de zin had. Daarom gingen zij, nadat zij Jezus en zijn ouders hadden bezocht, via een omweg terug naar waar zij vandaan waren gekomen. Als ’voorzorgsmaatregel’ liet Herodes toen alle kinderen in Bethlehem van twee jaar en jonger vermoorden; deze gebeurtenis staat bekend als 'de kindermoord van Bethlehem'. Maar Jezus ontsnapte aan deze moordpartij, doordat zijn ouders tijdig met hem naar Egypte waren gevlucht, na in een droom te zijn gewaarschuwd. Na de dood van Herodes keerden zij naar Judea — en vervolgens naar Galilea — terug, en vestigden zich in de Galilese plaats Nazareth.
De jeugd van Jezus
Over de jeugd van Jezus staat weinig in de Bijbel. Het joodse gezin woonde in het dorp Nazareth in de provincie Galilea. De Bijbel verhaalt dat de jonge Jezus naar joods gebruik op de achtste dag werd besneden en dat zijn ouders hem presenteerden in de Tempel in Jeruzalem op twaalfjarige leeftijd. „Allen nu die hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden.” Verder is in het Evangelie volgens Lucas te lezen dat hij opgroeide, krachtig en wijs werd, en dat ’de genade Gods’ op hem was. Dezelfde evangelist vertelt dat hij ongeveer dertig jaar was toen hij met zijn openbare optreden begon.
Jezus groeide op met familie; in Marcus 6:3 wordt hij de timmerman genoemd en men somt zijn verwanten op: Jacob, Jozef, Simeon en Juda en niet met name genoemde vrouwen. Deze worden zijn „broers en zussen” genoemd. Er is echter een traditie die teruggaat tot de derde eeuw, dat Maria altijd maagd is gebleven; in dat geval zijn het òf kinderen uit een eerder huwelijk van Jozef geweest, òf verdere verwanten. De evangelieschrijvers vertellen dat Jezus’ broers pas na zijn opstanding in hem gingen geloven. Omdat Jozef in de evangeliën geheel buiten beeld blijft, neemt men aan dat hij overleden is voor Jezus zijn prediking begon. Het gebruikte woord voor timmerman, τέκτων (tektoon), kan ook een andere werker in de bouw betekenen, bijvoorbeeld aannemer.[4]
Joodse achtergrond
Hoewel Galilea een geseculariseerde streek was, vertellen de evangelisten ons (met een paar uitzonderingen) vooral over contacten van Jezus en zijn volgelingen met Joden. In de Bijbel worden allerlei dorpjes in Galilea genoemd, zoals Kana, Naïn, Bethsaïda, Magdala, Nazaret en Kafarnaüm. De grote verheidenste steden zoals Sepphoris, Tiberias, Caesarea en de steden van de Dekapolis worden niet genoemd. Als vrome jood droeg Jezus kwasten aan zijn kleed, mogelijk had hij voortdurend een klein gebedskleed, talliet onder zijn mantel.[5] De geleerden in Jeruzalem hadden weinig op met de volksvroomheid uit Galilea. Het was juist de tijd dat de mondelinge wet, de misjna, zijn vorm kreeg, en Jezus protesteerde er tegen dat sommigen de vorm belangrijker leken te vinden dan de inhoud. Hij legde vooral de nadruk op de ’binnenkant’. Jezus raakt melaatsen, doden en onbekenden aan en genas mensen op sjabbat. Jezus’ volgelingen herkenden en erkende zijn grootsheid en noemden hem Rabbi, meester.
Het openbare optreden van Jezus
Het openbare optreden van Jezus (daar zijn de vier evangelisten het over eens) begint met het optreden van Johannes de Doper. Hij verzamelt veel aanhang bij de Jordaan en roept de mensen op tot berouw voor hun zonden en bekering zodat Gods genade en vergeving mogelijk is. Kennelijk horen sommige latere discipelen van Jezus tot de volgelingen van Johannes de Doper;[6] ook Jezus laat zich door hem dopen. Bij deze gebeurtenis ontvangt Jezus de heilige Geest van God, die Johannes de Doper in de gedaante van een duif ziet neerdalen.
Als Johannes de Doper later gevangengenomen en onthoofd wordt door koning Herodes Antipas (zoon van Herodes I), neemt Jezus als het ware de oproep tot bekering over. De evangeliën verhalen over de tijd dat Jezus door Palestina reisde, waarbij hij, om te beginnen in Galilea, predikte in synagogen, huizen en op allerlei plaatsen in de buitenlucht. Hij discussieerde met joodse geleerden en deed een groot aantal wonderen: hij genas mensen van allerlei ziekten, wekte zelfs verschillende doden op; hij liep over het water; hij dreef bij een groot aantal mensen demonen uit en kalmeerde een storm; hij veranderde water in wijn en voedde vijfduizend hongerige toehoorders met vijf broden en twee vissen. Hij dreef geldwisselaars en kooplieden van het tempelplein en ging om met algemeen geminachte mensen, zoals prostituees en ’tollenaars’ (belastinginners). Regelmatig zocht hij de eenzaamheid op om te bidden.
Hij reisde niet alleen, want hij koos twaalf mannen uit die zijn ’discipelen’ (volgelingen, later als ’apostelen’ bestempeld) werden genoemd. De meesten van hen waren vissers uit Galilea, die hem drie jaar vergezelden en die hij onderwees in zijn leer. Drie van hen, Petrus, Johannes en Jakobus, stonden naar het lijkt dichter bij Jezus dan de anderen. Aanwijzing hiervoor is het feit dat deze drie de enige getuigen waren van enkele bijzondere gebeurtenissen. Voorbeeld is een gedaanteverandering van Jezus (’de verheerlijking op de berg’), waarbij Mozes en Elia aan hen verschenen en een stem uit een stralende wolk hen opriep om naar Jezus te luisteren: (Matteüs 17:5) „Dit is Mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem.” Eveneens mochten van de twaalf discipelen alleen Petrus, Johannes en Jakobus aanwezig zijn bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus uit de dood. Naast de apostelen discipelen volgde een groot aantal andere mannen en vrouwen Jezus op zijn voettochten door het land. De apostel Judas Iskariot bleef hem echter niet trouw.
Arrestatie van Jezus en terechtstelling
In Jeruzalem, vlak voor Pesach (joods paasfeest), heeft Judas Iskariot, een van de discipelen, tegen betaling van dertig zilverlingen, Jezus uitgeleverd aan de joodse hogepriesters. De arrestatie vond plaats vlak na het Laatste Avondmaal dat Jezus met zijn discipelen gevierd had en waarbij hij hun voeten had gewassen. Een in hun ogen uitzonderlijke daad van nederigheid.
Jezus werd midden in de nacht gearresteerd in de Hof van Getsemane, een olijfboomgaard vlak buiten de muren van Jeruzalem. Hij werd verhoord door het Sanhedrin, de joodse Raad van oudsten, de overpriesters en Schriftgeleerden, vervolgens door de Romeinse praefectus Pontius Pilatus, Herodes Antipas en opnieuw Pilatus, waarbij hij beschuldigd werd van godslasterlijke uitspraken. Ten slotte werd hij veroordeeld tot de dood aan een houten kruis, een in die tijd gebruikelijke, maar bijzonder wrede vorm van doodstraf voor oproerkraaiers. Het vonnis werd voltrokken op een heuvel die Golgotha (Aramees voor ’Schedelplaats’) heette. Met Jezus werden ook twee misdadigers gekruisigd. Boven zijn hoofd bevestigde men een bord waarop in Latijn, Grieks en Hebreeuws stond aangegeven (Jezus van Nazareth, koning der joden). Op schilderijen wordt dit dikwijls weergegeven als ’INRI’, als afkorting van ’Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum’.
Zijn doodsstrijd duurde zes uur, van ’s ochtends negen tot ’s middags drie uur (in die tijd heette dat het derde tot het negende uur van de dag). Jezus uitte tijdens die zes uren verschillende zogenaamde kruiswoorden. Omstreeks het middaguur ’viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield’[7] (Matteüs 27:54) Toen Jezus na het uiten van de woorden „Het is volbracht” stierf en de geest gaf, vond een aardbeving plaats, die alleen door de evangelist Matteüs vermeld wordt, waarbij ’de graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen tot leven werden gewekt’. (Matteüs 27:52) Ook scheurde het ’voorhangsel’, het afscheidingsgordijn tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen in de tempel, middendoor, van boven naar beneden. Het van windsels en kruiden voorziene, maar nog niet gebalsemde lichaam van Jezus, werd begraven in een ongebruikt privégraf van de rijke Jozef van Arimathea. Een zware grafsteen werd ervoor gerold en de steen werd verzegeld. De joodse Raad vroeg aan de Romeinse gezaghebber een wacht om bij het graf alles in het oog te houden, omdat men vreesde dat de volgelingen van Jezus zijn lichaam zouden stelen om te kunnen beweren dat hij was opgestaan uit de dood. Het was bij velen bekend dat Jezus bij zijn leven al voorspelde dat hij gedood zou worden maar op de derde dag daarna zou herrijzen uit de dood. Pilatus gaf dan ook toestemming om enige Romeinse soldaten ’uit te lenen’ om het graf te bewaken.
Opstanding van Jezus en hemelvaart
De derde dag na zijn dood ontdekten enkele voorzichtig teruggekeerde discipelen, onder wie een paar vrouwen (onder wie Maria Magdalena en nog een andere Maria) die wilden kijken of ze hem mochten balsemen, dat de grote steen was weggerold, de wachten verdwenen en het lichaam, met achterlating van de keurig opgerolde linnen lijkwindsels, onvindbaar. Zowel in de evangeliën als in enkele van de brieven in het Nieuwe Testament wordt gewag gemaakt van verschijningen van Jezus aan een groot aantal (ten minste vijfhonderd) volgelingen, en van gesprekken en een laatste maaltijd met zijn discipelen.
Bij die laatste maaltijd, aan de oever van het Meer van Galilea, rehabiliteerde hij Petrus, die tijdens de rechtszaak, uit angst, tot driemaal toe omstanders had verzekerd Jezus niet te kennen. Daarna nam hij afscheid. Jezus gaf zijn discipelen de opdracht zijn blijde boodschap van vergeving van zonden door zijn dood en opstanding, waarmee een nieuw verbond tussen God en mens tot stand was gekomen, over de gehele wereld te verspreiden; en hij beloofde hen dat hij terug zou komen (de ’Wederkomst’). Vervolgens voer hij op naar de hemel (de ’Hemelvaart’). Jezus heeft zijn dood en opstanding zelf meerdere malen voorzegd en het is gebeurd, precies zoals hij gezegd heeft (Lucas 18:31-33).
Namen en titels voor Jezus in de Bijbel
Een naam waarmee Jezus in de Bijbel wordt aangeduid is Immanuël (Hebreeuws voor God met ons). In de proloog van het evangelie volgens Johannes, wordt hij metaforisch voorgesteld als de Logos, het Woord, waarmee tevens de scheppingskracht van God wordt bedoeld: „In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. (...) Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond.”[8] Het Oude Testament, met name het boek Jesaja, bevat verschillende profetische gedeelten waarvan veel christenen menen dat ze op Jezus betrekking hebben. Daarin wordt hij onder meer ’de dienaar van de HEER’ genoemd. Ook worden in het Oude Testament de geboorte, geboorteplaats (Bethlehem), en afkomst (stam van Juda, Davidische lijn) van de messias voorspeld. Christenen betrekken de beschreven titel ’Leeuw van Juda’ op Jezus. Voorts wordt Jezus de Zoon van God genoemd en dikwijls ook aangeduid als Mensenzoon.
Wat van het allergrootste belang is, is de benaming dat Jezus het Lam Gods is, dat de zonden van de wereld wegneemt. Zelf heeft Jezus hier verscheidene malen op gewezen, en vlak voor zijn hemelvaart heeft Jezus zijn discipelen op het hart gedrukt dat in zijn naam aan de gehele wereld vergeving van zonden gepredikt moest worden. Het was de reden waarom hij zich liet kruisigen en eveneens waarom hij verrees uit de dood. Met deze titel Lam van God wordt in wezen gerefereerd aan het Pesach-lam.
Wat Jezus zelf zei over wie hij is en wat zijn opdracht was
In het Nieuwe Testament laat Jezus zich nadrukkelijk ’de Zoon’ (van de Vader) noemen, en ook vaak ’de Mensenzoon’ (NBG-vertaling: ’Zoon des Mensen’).[9] Volgens Matteüs zei hij dat hij door ’de Vader’ gezonden was: ’Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader’ Matteüs 11:27 Dit wordt in het orthodoxe christendom geïnterpreteerd als dat hij bij God vandaan naar de mensen was gekomen, ten tweede dat hij God de Vader goed kende en ten derde dat hij zijn missie niet op eigen initiatief was begonnen, maar dat hij gehoorzaam de taak uitvoerde die de Vader hem gegeven had. Ook zegt Jezus van zichzelf dat hij er was ’van voordat Abraham er was’ (Johannes 8:58).
In het laatste Bijbelboek, de Openbaring, wordt een verschijning van Jezus beschreven, waarin hij zegt: 'Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde'. De vier evangeliën geven onder meer parabels weer, waarin Jezus nog veel meer „Ik ben”-functies op zichzelf betrekt, zoals: „Ik ben de ware wijnstok”; „Ik ben de deur”; „Ik ben de goede herder”; „Ik ben het licht voor de wereld”; „Ik ben het brood dat leven geeft”. Deze claims liet hij overigens nooit op zichzelf staan, maar hij koppelde er steevast een belofte aan vast. Bijvoorbeeld: „Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft.” Zijn missie vatte hij verder samen met de uitspraak: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door mij” en: „Ik en de Vader zijn een”. Maar Jezus nam ook afstand tot God in Marcus 10:18: „Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed, behalve God”.
Toen hij gevangen was genomen, en door de joodse Hoge Raad, het Sanhedrin, werd ondervraagd, antwoordde hij volgens Mattheus op de vraag van de hogepriester of hij de Messias, de Zoon van God was: „’U zegt het. Maar ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.’” (Matteüs 26:64). Deze woorden waren voor de hogepriester en de andere aanwezige leden van het Sanhedrin voldoende om hem te beschuldigen van godslastering en hem ter dood te veroordelen. Voor een jood was namelijk het zichzelf gelijkstellen aan God de grootst mogelijke zonde en hierop stond de doodstraf.
In de drie jaar van zijn publieke optreden in Galilea en Judea, waarschuwde hij zijn vaste kern volgelingen regelmatig voor de naderende apotheose, en het onvermijdelijke afscheid. Meermalen voorspelde hij zijn eigen lijden, dood en opstanding. Hiermee gaf hij aan vrijwillig te kiezen voor het gehoorzamen van de opdracht van de Vader om deze verloren wereld te redden. Dit komt dramatisch tot uiting in de hof van Getsemane, waar Jezus in doodsangst zichzelf vrijwillig overgeeft: „Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.” Even later blijkt dat Jezus inderdaad zijn hele bediening op Aarde vrijwillig is begonnen en volbrengt zoals God verlangt. Bij zijn gevangenneming verzette met name Petrus zich maar Jezus belette dit met de woorden:
{{Cquote|„Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?” Toen zei Jezus tegen de omstanders: „Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger ben! Dagelijks was ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me niet gevangengenomen. Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.” Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en vluchtten weg. (Matteüs 26:53-56)
Dit geeft aan dat Jezus doelbewust op zijn dood aanwerkte om Gods verzoeningsplan ten uitvoer te brengen. Hij had, als hij dat gewild had, nooit in handen kunnen komen van de wereldlijke autoriteiten zoals het Sanhedrin of de Romeinse en Herodiaanse heersers. Bij verschillende gelegenheden, verhaald in het evangelie, toonde Jezus een bovennatuurlijke autoriteit die het de omstanders onmogelijk maakte hem iets aan te doen. Alleen bij de gevangenneming en het daaropvolgende ’proces’ maakte Jezus geen gebruik van zijn goddelijke autoriteit meer en liet hij zich ’als een onschuldig lam naar de slachtbank leiden’ zoals voorspeld door de profeten van het Oude Testament en ook door Jezus zelf tijdens zijn openbaar optreden. Jezus dood was dus geen onvrijwillig en tragisch eind van een Joodse rabbi maar de door God, al eeuwen van te voren aangekondigde, volvoering van het ’reddingsplan’ voor de in het paradijs gevallen mens.
Na zijn opstanding vertelde Jezus wat er verder nog zal gebeuren. Hij zei terug te zullen keren naar ’de Vader’, vanwaar hij de gelovigen zou blijven bijstaan. Hij beloofde daarbij dat zijn volgelingen de ’heilige Geest’ zouden ontvangen om hen verder te leiden op 'de weg'. Ook beloofde hij zijn terugkeer naar de aarde, op een tijdstip dat 'de Vader' zou bepalen, al gaf hij wel duidelijke kenmerken van de tijd voor zijn terugkomst: geloofsafval, liefde die verkilt, veel oorlogen en burgeroorlogen, veel epidemieën en hongersnoden en aardbevingen enzovoorts. Vlak voor zijn hemelvaart benadrukte Jezus bij zijn discipelen het belang dat zijn boodschap van verlossing en bevrijding door vergeving van zonden, aan de gehele wereld bekend zou worden gemaakt.
Het uiterlijk van Jezus
In het Nieuwe Testament wordt nergens gesproken over het uiterlijk van Jezus. Alleen dat hij opgroeide tot een krachtige jongeman.[10] Hij was dus zeker goed gezond van lijf en leden. Onder de joden is het verboden om portretten te maken en zo zijn er ook onder de eerste christenen, die veelal nog bekeerde joden waren, geen overgeleverd. In de vroege christelijke kunst, in de catacomben e.d., wordt hij vaak afgebeeld als ’de goede herder’ met een gladgeschoren gezicht. Dit was echter niet gebruikelijk onder joodse mannen rond de eerste eeuw. Ook andere variaties van Jezus’ uiterlijk uit die eerste eeuwen zijn bekend. Vanaf ongeveer de 6e eeuw komt er een soort standaardisatie van de portrettering van Jezus tot stand en verschijnt de Jezus die tegenwoordig nog meestal wordt afgebeeld: een Europees uitziende man met volle baard en snor met halflange haren. Naar de huidige inzichten van historici droegen joodse mannen rond de eerste eeuw zo inderdaad vaak hun haar en baard. Voor degenen die de lijkwade van Turijn als authentiek beschouwen, geeft de daarop aanwezige afbeelding een Jezus weer die tamelijk lang was voor die tijd (tussen 180 en 190 cm) en krachtig gebouwd. Het gezicht lijkt veel op het traditionele Jezusportret. Of Jezus er werkelijk zo heeft uitgezien is onmogelijk na te gaan. Een recente poging tot reconstructie van Jezus’ uiterlijk is in 2010 gemaakt in opdracht van History Channel waarbij van de laatste grafische softwaretechnieken gebruikt werd gemaakt. De afbeelding op de lijkwade van Turijn werd als informatiebron gebruikt.[11]
De historisch-kritische benadering
De historisch-kritische benadering van Jezus probeert op een wetenschappelijke wijze vanuit rationeel-naturalistische kaders te achterhalen wat over het bestaan van Jezus van Nazareth bekend is, wat hij kan hebben gezegd en kan hebben gedaan. Daarbij tracht men aan te geven en te beargumenteren wat historisch is, en dit te scheiden van fictie, legende of mythe.
De historische Jezus
Wetenschappers hebben lang geen heil gezien in onderzoek naar Aramese of Hebreeuwse versies van de vroeg-christelijke teksten over Jezus; de oudste christelijke kerken bedienden zich immers van de Griekse taal. Het zou de joodse afkomst van Jezus teveel onderstrepen. Zo ontstond een ’historische Jezus’ met vele verschillende, elkaar vaak tegensprekende gezichten, afhankelijk van de overtuiging van de wetenschapper en de feiten die hij of zij selecteerde. In de meeste gevallen interpreteerde men Jezus vanuit het Griekse of hellinistische wereldbeeld van die tijd en niet vanuit Midden-Oosters perspectief.[12]
Wetenschappers hebben aan het einde van de twintigste eeuw ingezien dat de vroege christelijke wortels niet alleen teruggaan tot het jodendom, maar hebben ook hun vertakkingen naar de islam naar voren gehaald. Volgens onder andere de christelijke geleerde Hans Küng bewaart de islam enkele van de oudste beelden van Jezus, zoals Jezus als geadopteerde en niet als de exclusieve zoon van God. Vanuit dat perspectief kan Jezus niet als orthodoxe christen of jood worden gezien, maar als een door spiritualiteit van het Midden-Oosten geïnspireerde leraar.[12]
Bronnen
Bijbelse bronnen
Voor de kennis van Jezus is men voor meer dan 90 % aangewezen op de vier canonieke evangeliën (Matteüs, Marcus, Lucas, Johannes). Verder zijn er nog enkele andere gegevens in de andere geschriften van het Nieuwe Testament: vooral in de Handelingen der Apostelen, maar ook nog in de brieven. Deze teksten worden echter niet door iedereen als historisch betrouwbaar beschouwd en betreffen hoofdzakelijk de interpretatie van de dood van Jezus en de zogeheten ’paaservaringen’, die in het Nieuwe Testament zelf als verschijningen beschreven worden.
Irenaeus van Lyon schrijft eind tweede eeuw over vier evangeliën. De onderlinge verhouding tussen deze vier en met name de eerste drie heeft veel theorieën opgeleverd. Tegenwoordig gaan vele schrijvers er van uit, dat het evangelie volgens Marcus rond het jaar 70 ontstond en door de schrijvers van de evangeliën volgens Lucas en volgens Matteüs werden gebruikt die dan rond het jaar 80 zouden zijn ontstaan. Matteüs en Lucas hebben nog ander materiaal gezamenlijk, met name uitspraken van Jezus. Het is niet zeker of hiervoor gebruik gemaakt is van een schriftelijke bron Q of van een mondelinge traditie. Los hiervan is er veel aandacht voor de lotgevallen van de mondeling overgeleverde tekst (Formgeschichte), voordat ze werd opgeschreven en voor de theologische ideeën die de schrijvers van de Evangeliën wilden overbrengen (Redaktionsgeschichte). In de negentiende eeuw werd het Evangelie volgens Johannes steeds later in de tweede eeuw gedateerd. Papyrus 52, een fragment van Johannes maakte echter duidelijk dat het Evangelie rond 125-150 al in Egypte bekend was, de eveneens oude Papyrus 66 en 75 geven bijna de gehele tekst. Tegenwoordig dateert men het in 90-110 en noemt men niet Johannes als schrijver, maar de Johanneïsche school. Johannes heeft meer het karakter van een theologisch geschrift dan de andere drie.[13]
De genealogieën van Jezus in Matteüs en Lucas komen onderling niet overeen, maar wijzen beide naar de lijn van Jezus naar David. Slechts twee van de vier evangeliën, Lukas en Matteüs, vertellen elk hun eigen verhaal over de geboorte van Jezus. De verslagen van Jezus’ kruisdood verschillen in kleine details. Ook worden in de Evangeliën de twaalven genoemd, de discipelen van Jezus, waarover nauwelijks historisch-biografische gegevens te vinden zijn.[14]
De verslagen van de opstanding hebben twee onderwerpen:
- De ontdekking dat het graf leeg is (alle vier de Evangeliën),
- Ontmoetingen met de opgestane Jezus (Matteüs, Lukas, Johannes, 1 Korintiërs 15). (Deze laatste brief dateert van het jaar 56 (n. Chr.) en is waarschijnlijk het oudste geschreven bericht van de opstanding).
Het Evangelie volgens Marcus eindigt abrupt in Marcus 16:8, bij de ontdekking van het lege graf. In tweede instantie zijn er twee eindes aan geschreven, een kort en een lang. Beide ontbreken in de oudste handschriften. Het langste slot doet verslag van een onmoeting met de opgestane Jezus.[15] Zie voor de echtheid of onechtheid van dit slot Marcus 16.
Buiten-bijbelse bronnen
Buiten het Nieuwe Testament zijn de gegevens uiterst schaars. Een onafhankelijk bericht over Jezus vinden we misschien bij de belangrijkste joodse historicus van die tijd, Flavius Josephus, maar zijn geschriften werden later mogelijk door christelijke kopiisten bijgewerkt. De korte vermeldingen van Tacitus, Suetonius, Plinius de Jongere en Lucianus van Samosata kunnen onafhankelijk zijn, maar bieden over Jezus eigenlijk niets wezenlijks. Noch bij Philo van Alexandrië, noch in de zogenaamde Tussentestamentaire literatuur (joodse niet-bijbelse apocalyptische geschriften), noch in de rollen van de Dode Zee vindt men enig spoor van Jezus. Hetzelfde geldt voor de (veel latere) Talmoed. Al deze literatuur kan echter wel helpen om het politieke, sociale en religieuze klimaat van de eerste eeuw beter te begrijpen.
Apocriefen
De zogeheten apocriefe evangeliën —er zijn er 68 bekend— worden, evenals de evangeliën uit de Bijbel, niet als (betrouwbare) historische informatie beschouwd. De meeste van deze teksten zijn grotendeels verloren gegaan, maar uit de overgebleven fragmenten wordt duidelijk dat zij doorgaans met veel zin voor mythologie, magie en fantasie de onbekende aspecten van Jezus’ leven invullen (vooral uit zijn kinderjaren). De bewaard gebleven teksten dateren alle van na de canonieke evangeliën. Sommige ervan hebben grote invloed gehad op de volkse overleveringen. Zo stammen bijvoorbeeld de geboortegrot van Betlehem (waarboven de huidige Geboortekerk gebouwd werd) en de namen van Maria’s ouders, Joachim en Anna, uit het 2e-eeuwse apocriefe proto-evangelie van Jacobus. De os en de ezel in de stal komen uit het 5e-eeuwse Evangelie van pseudo-Matteüs (door de schrijver zelf de Geboorte van Maria en Kindertijd van de Verlosser genoemd). Mogelijk zijn er enkele minieme historische herinneringen aan Jezus in een fragment van het evangelie van Petrus, en aan Jezus’ woorden in het bekendste van alle apocriefe evangeliën: het Koptische evangelie van Thomas. Dit laatste werd in 1945 bij het Egyptische dorp Nag-Hammadi ontdekt en is een gnostisch geschrift dat de vertaling is van een 2e-eeuws Grieks origineel. Sommigen veronderstellen dat het evangelie van Thomas wellicht oorspronkelijke uitspraken van Jezus bevat. Het Thomasevangelie bevat echter geen enkel verhaal over Jezus; biografische bijzonderheden kan men er dus niet in vinden.
De apocriefen geven weliswaar een beeld van de evolutie van de verschillende Jezustradities uit de eerste eeuwen, maar verschaffen geen betrouwbare informatie over de historische Jezus.
Koran
De Koran verschaft weinig informatie over Jezus, hoewel hij meer dan welke andere profeet genoemd wordt. De feitelijke boodschap herhaalt de Koran niet; de lezer wordt geacht deze zelf op te zoeken in de joodse en christelijke Bijbel.[16]
Volgens de Koran (7e eeuw) werd Jezus niet gekruisigd: iemand anders stierf in zijn plaats.[17] De interpretatie is dat God hem gered heeft van de kruisiging en hij levend naar de hemel is opgestegen (soera De Vrouwen 157).[18]
De persoon Jezus
Hoewel onder onderzoekers algemeen erkend wordt dat er geen fysiek bewijs is dat Jezus heeft bestaan, gaan vrijwel alle historici ervan uit dat Jezus wel degelijk een historische figuur is. Zij doen dit op grond van de vele sporen die Jezus heeft nagelaten in de godsdiensten van het Midden-Oosten en de tekstkritiek van de bestaande bronnen (isolering van het kerygma).
In de boeken van de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus wordt Jezus vermeld. Het gaat om de woorden de broer van Jezus die Christus wordt genoemd, genaamd Jacob. De historicus heeft het over een broer van Jezus, die Jacob heet, en in het jaar 62 met enkele anderen tot de dood door steniging was veroordeeld. Als argument om deze woorden als betrouwbaar te beschouwen, wordt wel aangevoerd dat christelijke kopiisten nooit de uitdrukking „…Jezus die Christus genoemd wordt…” zouden hebben gebruikt. Jacobus is volgens het Nieuwe Testament een broer van Jezus die na de dood van Jezus leider werd van de gemeente in Jeruzalem. De steniging van deze Jacobus wordt niet vermeld in het Nieuwe Testament.
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus spreekt in zijn Historiae over de christenen met betrekking tot de brand van Rome onder het bewind van Nero: „Hun naam komt van Christus, die tijdens het bewind van Tiberius terechtgesteld werd door de procurator Pontius Pilatus”. Tacitus maakt geen melding van de naam „Jezus”, en geeft Pilatus de verkeerde titel „Procurator” in plaats van „Praefectus”.
Ook Suetonius, Plinius de Jongere en Lucianus doen in hun geschriften melding van de vroege christenen, maar spreken niet over Jezus.
Volgens de historisch-kritische exegeten was Jezus in de ogen van zijn tijdgenoten geen belangrijke historische figuur. Dit leiden zij af van het feit dat er slechts een beperkte aantal historische gegevens over Jezus gevonden wordt in andere bronnen dan de Bijbel. Dat in de Bijbelse evangeliën diverse personen figureren van wie de historiciteit algemeen aanvaard is, wordt als een argument gebruikt dat de evangeliën een basis aan historische betrouwbaarheid hebben. Dit impliceert echter niet dat bijvoorbeeld de wonderen waarvan in de evangeliën sprake is werkelijk zijn gebeurd. Vanuit kritisch geschiedkundig opzicht zijn de evangeliën geen betrouwbare historische bron, aangezien er geen verdere directe historische bronnen of ooggetuigen uit het leven van Jezus zijn. Wanneer men beweert dat de verhalen over Jezus in de Bijbel helemaal verzonnen zijn, komt men in moeilijkheden wanneer men latere, wèl historische gebeurtenissen wil verklaren. En dat is dus een tweede argument, ’uit het ongerijmde’, om te veronderstellen dat er wèl een historische kern zal hebben bestaan voor de evangeliën (bijvoorbeeld de kruisdood). Toch ligt de graad van mytho-poëtisering en legendevorming in de evangeliën hoger dan het aantal factische gegevens, zeker naarmate de bronnen jonger zijn, dat wil zeggen later geschreven werden. Precies daarin tracht de exegeet, in de mate van het mogelijke, het onderscheid te maken tussen fictie en werkelijkheid.
Door de verhalen van de evangelisten te combineren met kennis over het leven in Palestina in Jezus’ tijd, zijn diverse onderzoekers tot hun eigen beeld van Jezus gekomen. Afhankelijk van de keuzes die hierbij zijn gemaakt wordt Jezus neergezet als vrome jood, als anti-Romeinse rebel, als radicale godsdienstvernieuwer, als Esseen, als hippie enzovoort. Dit geeft ook duidelijk aan, hoe moeilijk het is om een objectief beeld van Jezus te krijgen, zonder inkleuring met eigen levensvisie.
Moedertaal
Niet iedereen is het er over eens, wat Jezus’ moedertaal was. In het Nieuwe Testament worden meerdere instanties genoemd waarin hij Hebreeuws sprak, maar geen enkele waarin hij Aramees sprak. Uit het feit dat bepaalde citaten van hem in de Griekse manuscripten in het Aramees zijn, wordt wel eens geconcludeerd dat zijn moedertaal het Aramees moet zijn geweest, maar het is ook mogelijk, dat Aramese originelen ten grondslag liggen aan die Griekse manuscripten. Wel blijken enkele Aramese citaten van Jezus zinloos te worden zonder historisch fundament. Hetzelfde geldt voor enkele Griekse citaten. In de tijd van Jezus van Nazareth was Grieks de universele taal van het oostelijke Middellandse Zeegebied en eveneens lingua franca in de westelijke grote steden van het Romeinse Rijk. Het is zeer waarschijnlijk dat Jezus hiervan minstens een basiskennis gehad heeft. Niets wijst er op dat Jezus een hoge opleiding gehad heeft. Maar algemeen wordt vandaag aangenomen dat Aramees de moedertaal van Jezus is geweest, dat hij Hebreeuws kon lezen, en dat hij zeker een basiskennis van Grieks gehad moet hebben. Uit de historische context kan wellicht ook afgeleid worden, dat Jezus met Pontius Pilatus het Latijn gesproken moet hebben, daar dit nog altijd de juridische en ambtstaal was voor de Romeinse provinciën.
Een religieuze Jood
Jezus was een religieuze, in een geseculariseerd deel van Palestina opgegroeide jood. Hij wordt door zijn volgelingen rabbi, leraar, genoemd en gedraagt zich als leraar. Veel van zijn uitspraken doen vermoeden dat hij het grotendeels eens was met de milde Hillel, alleen op het punt van echtscheiding is hij net zo streng als Sjammai. Vermeld wordt dat mensen de kwast van zijn kleed willen aanraken. Volgens de evangeliën had Jezus er geen problemen mee, om doden, melaatsen, vrouwen met een vloeiing aan te raken, waarmee hij zich ritueel verontreinigde. Uit de evangeliën komt naar voren dat hij alleen innerlijke reinheid belangrijk vond. Enkele decennia na Jezus’ optreden werd de Misjna op papier gezet, die uit zou groeien tot de Talmoed. Vanuit de nadruk die hij op het innerlijke legt, lijkt Jezus kritiek te hebben op de groeiende invloed van de mondelinge overlevering. Anderzijds zou het conflict dat hij dikwijls aanging, namelijk of men op de Sabbat zieken mag genezen, hem nu niet meer in conflict brengen met de Joodse orthodoxie; de eerbied voor het leven staat daar bovenaan.
Jezus en de discipelen gaan er van uit dat het koningschap van God aanstaande is; uit de Dode Zee-rollen is bekend dat deze verwachting breed leefde, wat de reactie van het onder Romeinse bezetting levende publiek, van de discipelen, maar ook van de Joodse elite verklaart.[19][20]
Levensloop
Onderstaande levensloop laat ongeveer het beeld zien dat uit het historisch-kritisch onderzoek naar voren komt. De beschreven gebeurtenissen staan vermeld in de Bijbelse Evangeliën en worden van historische kanttekeningen voorzien.
Levensloop volgens de historisch-kritische methode
Oorsprong van de naam
De naam Jezus is via het Grieks afgeleid van het Hebreeuwse Jehosjoea of het Hebreeuws-Aramese Jesjoea. De betekenis is ’JHWH is redding’.
Deze namen en-/of benamingen zijn in omloop voor Jezus:
- In de Bijbel
- Jezus
- Jezus van Nazareth — volgens sommigen naar aanleiding van het dorp in Galilea waar hij vandaan zou komen
- Jezus de Nazarener
- Jezus, zoon van Jozef — gereconstrueerde naam volgens joodse conventies van toentertijd en dus wellicht zijn originele aanspreeknaam: Jesjoea ben Josef (Hebreeuws)
- Jezus, zoon van Maria
- Jezus, heiland — Jezus als redder van de mensheid (18e-eeuwse Moravische aanduiding)
- (de) Christus — uit het Grieks: Gezalfde, waarbij men zijn betekenis volgens de christelijke visie op het oog heeft
- Messias — van het Hebreeuwse woord masjiach, Gezalfde, het waarbij men zijn betekenis volgens de christelijke visie op de verzoeningsleer op het oog heeft
- Het Woord, (De Logos) — (uit de woorden van Johannes 1:1
De titel Christus is de vernederlandste weergave van het Griekse woord Χριστός (Christos), dat de Griekse vertaling van het Hebreeuwse masjie’ach (gezalfde) is. In het Nederlands wordt ook vaak de Griekse verbastering Messias gebruikt. Het woord gezalfde wordt in de joodse traditie gebruikt voor koningen, priesters en profeten, en er was de verwachting van de komst van „Gods gezalfde”, die het joodse volk verlossen zou van de Romeinse overheersing. Volgens christenen heeft Jezus zelf verklaard de Messias te zijn toen hij na zijn arrestatie werd voorgeleid voor het joods hooggerechtshof, het Sanhedrin. Ze beroepen zich daarbij op Marcus, hoofdstuk 14. Jezus staat daarom onder christenen bekend als Jezus Christus of Jezus Messias, daarmee aanduidend dat hij de gezalfde van God zou zijn. Volgens bepaalde historici is de messiasgedachte vooral een constructie van na zijn dood die door zijn volgelingen is opgesteld. Volgens de moderne exegese is er zelfs geen aanleiding om aan te nemen dat hij ooit heeft beweerd Zoon van God te zijn.[21]
Jezus (’God zal redden’) was een veel voorkomende naam, denk aan de vele bezettingen die het Joodse volk te verduren had in die tijd. Sommige critici menen dat de bijbelse Jezus een verzameling bevat van diverse Jezussen, die allen vrijheidsstrijder waren, elk op een verschillende manier. Zo zou Jezus bijvoorbeeld zijn verward met Jesjoe ben Pandira, die ongeveer honderd jaar eerder leefde en op de vooravond van Pesach zou zijn gestenigd en opgehangen. Dit verschijnsel van het toeschrijven van gebeurtenissen of avonturen van vele personen aan één persoon of held heet in de literatuurwetenschap epische verdichting. Wel is zeker dat Jezus een veel voorkomende naam was in die tijd.
- In de Koran
- Isa — Arabische naam, zoals deze voorkomt in de Koran
- Isa, de zoon van Maryam — gangbare aanduiding in de Koran
- Zijn Woord — volgens de Koran wierp God Zijn Woord op Maryam (soera De Vrouwen 171)
- Masih — titel in de Koran voor Jezus, afgeleid van Messias
- (een) Geest van Hem — aanduiding in de Koran (soera De Vrouwen 171)
Geboorte en jeugd
Geen enkele historicus durft definitieve uitspraken te doen over de eerste dertig jaar van Jezus' leven. Zeker de bepaling van zijn geboorte blijft speculatief.
Door onjuiste berekeningen, gebaseerd op de Romeinse kalender van Dionysius Exiguus rond 525, werd steeds aangenomen dat Jezus geboren was in het jaar 1.
In de evangeliën worden echter gebeurtenissen vermeld die historisch niet lijken te kloppen. Matteüs stelt dat Jezus werd geboren toen Herodes I nog leefde en de dood beval van alle kinderen onder de twee jaar (Matteüs 2:16). Volgens de kalender van Dionysius Exiguus stierf Herodes echter in het jaar 4 v.Chr.[22] Veel historici hebben geconcludeerd dat het jaar 6 à 7 v. Chr. het meest waarschijnlijke jaar van Jezus’ geboorte was.[23]
De geboortedatum van Jezus is niet bekend, de datum 25 december steunt niet op bijbelse of historische bronnen. De datum lijkt eerder ingegeven door de dag van Mithras, de Zonnewende en de Romeinse Sol Invictus-feesten op 25 december.[24] Als geboortedatum komt eerder oktober in aanmerking.[25]
Binnen de christelijke traditie wordt Bethlehem als geboorteplaats van Jezus beschouwd. De profeet Micha voorspelde dat het koningshuis van David hernieuwd zou worden met een persoon uit Bethlehem-Efrata in de bergen van Judea, al dan niet als voorbeeld voor een onbelangrijke plaats.[26] Hierin zien veel christenen een teken dat Jezus de Messias zou zijn.
Sommige kritische historici stellen dat de geboorte van Jezus in Bethlehem kan zijn geplaatst om hem als Zoon van David te kunnen beschouwen en om de voorspelling uit te laten komen (middel-doel-verfraaiing). Zij wijzen daarbij op een opvallend verschil in de versies van Lucas en Matthëus: volgens Lucas woonden de ouders van Jezus, Jozef en Maria, aanvankelijk in Nazareth en gingen zij - kort vóór de geboorte van Jezus - naar Bethlehem wegens een volkstelling.[27] Maar volgens Mattheüs vestigden zij zich pas in Nazareth na de dood van Herodes I en hun terugkeer uit Egypte, uit vrees voor de nieuwe koning van Judea, Archelaus, de zoon van Herodes, waarmee hij dus lijkt te zeggen dat de eerdere woonplaats Bethlehem was of in elk geval in Judea lag.
Bij archeologische opgravingen in de oude stad Betlehem in Judea werd geen enkel bewijs gevonden dat daar rond de tijd van Jezus mensen leefden. Wel zijn er veel oudere voorwerpen gevonden die onder meer uit de IJzertijd stammen. De archeoloog Awieram Oshri van het Israëlisch Archeologisch Instituut stelt dan ook dat Jezus niet in Betlehem geboren kan zijn.[28]
Johannes de Doper
De doop door Johannes de Doper, omstreeks het jaar 26, is het moment waarop de gezamenlijke evangeliën een consistenter beeld over Jezus’ leven bieden. Het is het moment waarop Jezus in de openbaarheid trad.
Johannes de Doper was een populaire religieuze leraar uit die tijd. Volgens de evangeliën was hij een neef van Jezus. Johannes doopte talrijke mensen in de Jordaan als symbool van de verlossing van hun zonden. Een dergelijk ritueel is bij de mandaeërs nog steeds in zwang. Zij beschouwen Johannes als de belangrijkste leraar uit hun traditie en Jezus als iemand die uit hun kring voortkwam maar zich ontpopte als een verrader.
Prediking
Na de doop door Johannes de Doper hield Jezus zich bezig met het prediken van zijn boodschap in de provincie Galilea. Hij predikte in synagogen, bij mensen thuis en in de open lucht. De evangeliën spreken ook van discussies tussen Jezus en diverse Schriftgeleerden. Men gaat er van uit dat de totale tijd van Jezus’ prediking ongeveer drie jaar in beslag heeft genomen.
De Bijbel spreekt van de omgang van Jezus met destijds in het algemeen geminachte mensen, zoals prostituees en tollenaars. Een centrale rol in de prediking van Jezus was het nabije Koninkrijk van God, een profetische traditie die al in de dagen van Jezus enkele eeuwen oud was (vgl. Amos). In zijn prediking betrok Jezus de joodse verwachting van Gods Koninkrijk op zichzelf. Uitgestotenen en armen waren blijkbaar een belangrijke of zelfs belangrijkste groep, die door Jezus werd aangesproken.
Jezus stond in zijn prediking niet alleen. Een groep van mensen reisde met hem mee op zijn voettochten door het land. Hierbij hadden volgens de Bijbel twaalf discipelen een speciale plaats. De meesten van hen waren vissers uit Galilea. Zij ontvingen onderricht van Jezus.
Naar Jeruzalem
Uiteindelijk reist Jezus naar Jeruzalem, waar hij niet onopgemerkt verblijft. Volgens de verslagen van de evangelisten maakt hij zijn entree zoals het een messias betaamt: hij rijdt de stad binnen op een ezel en wordt door het volk toegejuicht. Vervolgens raakt hij in het zoveelste debat met de religieuze leiders verzeild. Deze Joodse religieuze macht, in de vorm van het Sanhedrin, neemt Jezus uiteindelijk gevangen omdat hun volgelingen in groten getale achter hem aangaan. Omdat het Sanhedrin de doodstraf niet mocht uitvoeren, die wel werd geëist, wordt Jezus overgeleverd aan de Romeinen. Volgens de Bijbel wordt Jezus onschuldig verklaard, maar uiteindelijk toch ter dood gebracht door middel van kruisiging, uit angst voor een opstand van het Joodse volk.
Sterfdatum
Evenals Jezus’ geboortedatum, is men het over zijn sterfdatum niet eens. Uit de evangelieën is af te leiden dat Jezus is gekruisigd op vrijdag, op de veertiende dag van de joodse maand nisan, tijdens het bewind van Pontius Pilatus. Marcus 15:1 Pontius Pilatus was praefectus van Judea van 26-36 en de enige jaren waarop de veertiende dag van Nisan op een vrijdag viel, waren 27, 33, en 36 en wellicht 30, afhankelijk van wanneer de volle maan zichtbaar was boven Jeruzalem. Een andere aanwijzing is dat het Pasen (Pesach) was na de kruisiging. Het jaar dat Pasen op zaterdag (Sabbath) begon was 30 na Chr.[29]
Volgens de Bijbel zou er die dag tevens een aardbeving en een (zons)verduistering hebben plaatsgevonden, en duurde zijn doodsstrijd van ’s ochtends negen tot ’s middags drie uur. Van een zonsverduistering kan op grond van de huidige astronomische berekeningen geen sprake zijn geweest, enerzijds vanwege de vermelde tijdsduur (enkele uren), anderzijds vanwege de traditie dat het paasfeest samenvalt met volle maan.[30] De zonsverduistering (en ook de aardbeving) wordt heden door historici beschouwd als legendarisch: het was gebruikelijk post factum zulke natuurfenomenen toe te schrijven aan historische figuren.
De vergoddelijking van Jezus
Tot het bereik van het historisch onderzoek behoort ook de ontwikkeling van „de historische Jezus” (de persoon Jezus) naar de „Christus” (de vergoddelijkte constructie na zijn dood door zijn volgelingen). Wetenschappelijke verklaringen voor deze overgang vindt men bijvoorbeeld met behulp van de huidige kennis binnen de psychologie en de sociologie.
De godsdienstsocioloog John G. Gager paste voor het eerst de theorie van de cognitieve dissonantie (Festinger, 1957) toe op de kwestie Jezus.[31] De kern van deze theorie zegt dat wanneer een voorspelling niet uitkomt, het geloof in de voorspelling toeneemt, afhankelijk van het commitment van de gelovigen. Deze toename gebeurt via een herinterpretatie van de boodschap (bijvoorbeeld het opschorten van de voorspelling). Het uitblijven van de voorspelling geeft immers cognitieve dissonantie, en dissonantie moet worden gereduceerd ter immunisering van het geloof. Festinger zelf dacht dat zijn theorie niet kon toegepast worden op het vroege christendom.[32]
Die toepassingen kwamen er toch naarmate door latere deskundigen meer kennis verworven werd over deze periode. Toegepast op Jezus beargumenteert John G. Gager dat het vroege christendom een kleine millenaristische groepering was die het einde van de wereld verwachtte (’Het Rijk Gods is nabij’). Die eindtijd kwam echter niet uit, en werd daarop wegverklaard met ’de noodzaak van een wereldwijde prediking en proselytisme’. Bij Paulus (ca. 50-56) is er al een bezorgdheid voor het uitblijven van het Rijk Gods merkbaar; bij Marcus 13:10 (ca. 70) moet „het Evangelie eerst gepredikt worden onder al de volkeren”.
Meer concreet voltrok dit proces zich volgens Gager in twee fasen: eerst is er een mutatie van de messias-verwachting: men verwachtte in het jodendom van die tijd altijd een succesvolle messias, maar er gebeurde niets, dus is men de kruisdood als het doel gaan voorstellen. Men verwachtte wel nog het directe einde van de wereld bij de naderende wederkomst van Jezus; toen ook die wederkomst uitbleef, is men de boodschap gaan veranderen tot „eerst moet de hele wereld geëvangeliseerd worden” en dan zal de wereld ten einde lopen.[32]
Godsdienstwetenschappers zoals Etienne Vermeersch (gewezen vice-rector van de Universiteit Gent) formuleerde in de jaren 70 onafhankelijk van Gager een vergelijkbare verklaring. Deze verklaring stelt dat de volgelingen van Jezus zijn dood — het feit dat ’God’ of ’de messias’ sterft op het kruis — psychologisch en emotioneel niet konden verteren, waardoor er een middel-doel-omkering plaatsvond in de perceptie van die volgelingen: „Voor de kruisdood is hij precies gekomen, om de zonden van ons op zich te nemen door voor ons te sterven”. In het spoor daarvan voltrekt zich een meer uitgebreid proces van legende- en mythevorming waarvan men een neerslag ziet in de evangeliën en latere geschriften.
Historisch-kritische conclusies
Volgens professor Peter Schmidt van de faculteit Godgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Leuven heeft de Nieuwtestamentische exegese gedurende de laatste twee eeuwen de volgende inzichten bereikt:[21]
- Alle evangeliën werden in het Grieks geschreven, tussen ca. 70 en ca. 100.
- Geen van de vier canonieke evangelisten was een ooggetuige van de feiten.
- De evangeliën bevatten een zekere hoeveelheid aan biografisch en historisch materiaal, maar kunnen niet beschouwd worden als verslaggeving, biografie of memoires.
- Evangeliën zijn boeken van geloofsverkondiging. Zij vormen een apart literair genre, een complexe mengeling van overgeleverde herinneringen, symbolisch-religieuze interpretatie en literair-theologische constructie.
Historische gegevens over Jezus waarover volgens Schmidt voldoende zekerheid bestaat zijn:
- Jezus is geboren ca. 7 à 4 v.Chr., rond de tijd dat Herodes de Grote stierf.
- Hij bracht zijn kinder- en jeugdjaren door in Nazareth in Galilea.
- Hij werd gedoopt door Johannes de Doper.
- Hij verzamelde leerlingen om zich heen.
- Hij onderwees in kleine steden en dorpen en op het platteland.
- Hij predikte de komst van het Rijk Gods.
- Rond het jaar 30 ging hij naar Jeruzalem voor het joodse paasfeest.
- Hij verwekte opschudding in de tempel.
- Hij hield een laatste maaltijd met zijn leerlingen.
- Hij werd gevangengenomen en ondervraagd door joodse gezagdragers in Jeruzalem.
- Hij werd terechtgesteld op bevel van de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus.
Volgens Schmidt kunnen deze gegevens bogen op een grote consensus onder ’de auteurs van de hedendaagse queeste’.
Literatuur
- David Strauß (1835), Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet
- Ernest Renan (1863), La vie de Jésus
- Albert Schweitzer (1905, 1906), Geschichte der Leben-Jesu-Forschung
- Romano Guardini (1937), Der Herr: über Leben und Person Jesu Christi, ISBN 3-451-07813-9
- en:Géza Vermès (1973), Jesus the Jew: a historian’s reading of the Gospels, Fortress Press - Philadelphia , ISBN 0-8006-1443-7
- Edward Schillebeeckx (1974), Jezus, het verhaal van een levende, Nelissen, Bloemendaal, ISBN 90-244-1509-8
- Alister McGrath (1997), Christelijke theologie: een introductie, hoofdstuk 10, Kok, Kampen, ISBN 978-90-242-7803-9
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Jesus Christ op Wikimedia Commons.
Bronnen
Noten
|