Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

West-Indische Compagnie

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
rel=nofollow

De Geoctroyeerde West-Indische Compagnie of West-Indische Compagnie meestal afgekort tot WIC was een bedrijf of "multinational" met een corporatieve structuur, dat in de 17e en 18e eeuw het monopolie bezat op de handel en scheepvaart op Afrika ten zuiden van de kreeftskeerkring, op Amerika alsmede op de eilanden in de Atlantische Oceaan, gelegen tussen de twee meridianen, getrokken over Kaap de Goede Hoop en het oostelijke uiteinde van Nieuw-Guinea, kortom ze dreef handel op West-Afrika en Noord- en Zuid-Amerika, zonder dat de leden afzonderlijk aansprakelijk waren voor de beslissingen van het bestuur. De achterliggende doelstelling was evenwel de positie van Spanje en Portugal aan te tasten in de niet-Europese wereld.[1] De WIC kreeg de gelegenheid de oorlog met Spanje uit te breiden naar zee, zodat in de Republiek een relatieve rust zou ontstaan.

Voorgeschiedenis

De scheepvaart en handel in het Atlantisch gebied was vanaf Verdrag van Tordesillas verdeeld tussen de twee katholieke landen, Spanje en Portugal, maar aan het eind van de zestiende eeuw ontstond weerstand en kwam er concurrentie. Het lukte de Engelsen en de Nederlanders steeds vaker om het monopolie van de Spanjaarden en Portugezen in Azië te breken. Nadat Spaanse en Portugese havens werden gesloten voor Nederlandse schepen begon de Republiek interesse te tonen deel voor de handel in het Atlantische gebied.

Toen in 1602 de Vereenigde Oostindische Compagnie was opgericht, bleken er in Amsterdam kooplieden rond te lopen die zich niet konden vinden in de monopolistische politiek. Zij zochten met behulp van Petrus Plancius, een Vlaamse predikant die zich bezighield met het maken van kaarten, globes en zeevaartkundige instrumenten, naar een noordoostelijke of noordwestelijke toegang tot Azië om het monopolie te omzeilen. In 1609 landde Henry Hudson op de kust van Nieuw-Engeland in zijn zoektocht naar de Noordwestelijke Doorvaart naar Azië, maar in opdracht van de VOC, die haar tegenstanders te slim af was geweest. Isaac le Maire en Samuel Blommaert bijgestaan door nog anderen richtten zich in 1615 op het vinden van een zuid-westelijke route om Vuurland om het monopolie van de VOC te omzeilen.

Adriaen Block voer tussen 1611 en 1613, drie keer op en neer naar de Hudsonrivier. Daar raakte hij in de problemen met de schipper/bonthandelaar Hans Hunthum, uitgezonden door een concurrent.[1] De fusie van de twee firma's, onder de naam Compagnie van Nieuw Nederland, ontving in 1614 octrooi voor vier jaren. Onder leiding van Gerrit Jacobsz. en Jonas Cornelisz. Witsen en Lambert van Tweehuysen zag het haar octrooi niet vernieuwd en leidde het een teringachtig bestaan tot haar opheffing in 1621.

Balthasar de Moucheron was een van de eersten, die zich richtte op handel met Afrika. De handel op Afrika bood mogelijkheden tot het oprichten van handelsposten of factorijen, een belangrijk uitgangspunt voor onderhandelingen. Het was Blommaert die verklaarde dat er aanvankelijk vijf, rond 1600 al acht compagnieën op de kust van Afrika voeren die elkaar beconcurreerden met de aanvoer van koper, mogelijk vanuit het koninkrijk Loanga.[feit?] Pieter van den Broecke was in dienst van een van deze compagnieën. In 1612 werd in Mouree aan de Goudkust een Nederlands fort gebouwd.

De handel met de Caraïben, waar zout, suiker en tabak vandaan werd gehaald, werd bemoeilijkt door Spanje en vertraagd door de vredesonderhandelingen. Spanje bood vrede aan onder voorwaarde dat de Republiek zich zou terugtrekken uit de vaart op Azië en Amerika.[1] Spanje weigerde het vredesverdrag te ondertekenen als er een West-Indische Compagnie zou worden opgericht. Raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt bood aan om enkel de handel met de West op te schorten in ruil voor het Twaalfjarig Bestand.[1] Het gevolg was dat er enkele jarenlang onder vreemde vlag op Zuid-Amerika werd gevaren. In 1616 vestigde de Vlissingse burgemeester Jan de Moor een factorij in Essequebo.

Stadhouder Maurits was voor het hernemen van de strijd met Spanje, maar ook voor het afleiden van de aandacht van Spanje op de Republiek. In 1619 werd zijn tegenstander Johan van Oldenbarnevelt onthoofd. Toen twee jaar later de wapenstilstand afliep, is nog in datzelfde jaar 1621 de WIC opgericht. Eén van de pleitbezorgers en oprichters van de WIC was Willem Usselincx. Omdat hij over de inhoud van het octrooi ontevreden was, wendde hij zich af van de compagnie.[2]

Oprichting van de eerste WIC

Dat oorlogvoering in de eerste jaren van de WIC een belangrijke activiteit was blijkt uit het volgende citaat uit een commissie van de Heren XIX aan Piet Hein:

"Alsoo ons bij die van de West-Indische Compagnie te kennen gegeven is, dat sij inde laestgehoudene Vergaederinge van de Negenthien, beslooten hadden, omme wederom de Compagnie ten besten, ende tot afbreuck der Spaignaerden, in zee te brengen een groot aental van Schepen, ende die aen verscheiden oorden ende gewesten in haere Limiten te gebruijcken, op onse Commissie onder het beleit van een ervaren Admirael ende Capitein Generael, versien met sodanige macht ende Instructie, dat alle andere Admiralen, Commandeurs, Capiteinen en andere Officieren, het sij te land ofte te water met haere onderhebbende Schepen, besette plaetsen, Boots- en Crijchs-volck ter sijner aencomste sich datelick sullen begeven onder sijn commandement ende gebiet, denzelven obedieren."[3]

De WIC werd georganiseerd naar het model van de VOC en bestond uit vijf kamers: Amsterdam, Zeeland, Maze, Stad en Lande en Noorderkwartier. De geldigheidsduur van het octrooi werd vastgesteld op 24 jaar. Het bestuur bestond uit de Heren XIX. Pas in 1623 was de financiering rond nadat diverse inschrijvers onder druk waren gezet. De Staten-Generaal en de VOC zegden een miljoen gulden in de vorm van kapitaal en subsidie toe. Anders dan de VOC had de WIC niet het recht om militairen in te zetten. Daarvoor was toestemming van de Staten-Generaal der Nederlanden nodig. Toen het Twaalfjarig Bestand in 1621 was afgelopen, hadden de "haviken" in de Republiek vrij spel om opnieuw oorlog te voeren met Spanje. De kaapvaart werd een van de belangrijke doelstellingen van de WIC. Het bewapenen van de handelsschepen met kanonnen en soldaten om zich te verdedigen tegenover Spaanse schepen was daarbij van groot belang. Op bijna alle schepen in 1623 gingen 40 à 50 soldaten mee, voor een niet nader genoemde bestemming, mogelijk ter assistentie bij kapen van vijandelijke schepen.[4] Het is onduidelijk of dit om de expeditie naar de kust van Chili, Peru en Bolivia ging van Jacques l'Hermite ging, opgezet door stadhouder Maurits met steun van de Staten-Generaal en de VOC. Een poging door Jacob Willekens in 1624 om San Salvador in de Allerheiligenbaai te veroveren, liep op een mislukking uit. De verovering van de Zilvervloot in 1628 door Piet Hein spreekt tot op de dag van vandaag tot de verbeelding.

In 1629 gaf de WIC toestemming aan een aantal investeerders in Nieuw-Nederland patroonschappen te stichten. Het was een neo-feodaal systeem, waarbij de patroons veel bevoegdheden kregen de overzeese kolonie te besturen. Albert Burgh, Samuel Blommaert, Samuel Godijn, Johannes de Laet [5] hadden weinig succes met het bevolken van de kolonie en het zich verdedigen tegen de plaatselijke indianen. Alleen Kiliaen van Rensselaer wist zich in het noorden te handhaven langs de Hudson. De sluwe Blommaert probeerde in het geheim met het stichten van de kolonie Nieuw-Zweden zijn zaken aan de Delaware in het zuiden te redden. De meeste aandacht van de WIC ging inmiddels naar Nederlands-Brazilië. Pas in 1630 was de West-Indische Compagnie erin geslaagd een deel van Brazilië te veroveren. De strijd had intussen zoveel van haar krachten gevergd, dat de Compagnie daarna onder een permanente dreiging van faillissement moest opereren.[6] In feite was de WIC in 1636 bankroet en alle pogingen tot sanering waren tot mislukking gedoemd.[7]

Vanwege het toenemende oorlogsgeweld in Brazilië stond de WIC er in 1645, aan het einde van het octrooi, slecht voor. Een poging om de winsten van de VOC en de verliezen van de WIC tegen elkaar weg te strepen is door de bewindhebbers van de VOC afgeketst.[8] Een samenvoeging van de beide compagnieën was niet haalbaar. Amsterdam was niet bereid de Compagnie uit het moeras te helpen en had teveel belang bij vrede en goede handelsbetrekkingen met Portugal. Deze ongeïnteresseerde houding van Amsterdam was de hoofdoorzaak van het trage, halfslachtige beleid, dat tot het uiteindelijk verlies van de kolonie zou leiden.[9] In 1647 maakte de Compagnie toch een doorstart met behulp van 1,5 miljoen gulden, kapitaal uit de VOC. De Staten Generaal nam in feite de verantwoordelijkheid voor de oorlogvoering in Brazilië op zich.

Vanwege de vrede van Münster was het kapen van Spaanse schepen niet langer meer mogelijk. Tal van kooplieden uit Amsterdam en uit Zeeland hun kans schoon om samen met zee- en kooplieden uit Hamburg, Glückstadt (toen Deens), Engeland en andere landen de Compagnie naar hartenlust te benadelen.

  • Rond 1645 waren leden van de familie Trip sterk vertegenwoordigd: Jacob, (Maria), Louis en Hendrik Trip waren hoofdparticipanten van de WIC.[feit?]
  • In 1649 wist de WIC in het koninkrijk Accra het monopolie op de inkoop van goud en slaven te verkrijgen
  • Dat de WIC zich nog twintig jaar kon voortslepen had zij te danken aan haar West-Afrikaanse bezittingen.
  • Jan Valkenburg gaat op 5 september 1662 voor een tweede termijn als directeur-generaal naar Elmina op het schip de Amsterdam.
  • In 1662 worden er contacten gelegd met de bezitters van het Asiento, die zich verplicht hadden 24.000 slaven te leveren. Domingo Grillo & Ambrosio Lomelinni, hebben het asiento naar het zich laat aanzien als eerste aan Francesco Feroni, vervolgens aan de Royal African Company, de neven Coymans, en de West-Indische Compagnie uitbesteed [10]. In 1663 en 1664 verkocht de WIC meer slaven dan de Portugezen en de Engelsen samen.[11]
  • In 1667 en 1668 zijn er nieuwe contacten tussen het Spaanse hof met de WIC over het Asiento. Balthasar Coymans, en Joseph Coijmans, beiden wonend te Haarlem ... sluiten zodanig contract ... ter somme van vijfhonderd­duizend guldens.[12]

De eerste West-Indische Compagnie voerde een lange doodstrijd; haar einde in 1674 was pijnloos.[13] De belangrijkste handelsproducten van de oude WIC waren zout, suiker, bevervellen, tabak, goud, koper en slaven.

Oprichting van de tweede WIC

Toen de WIC in 1674 door grote financiële problemen haar schulden niet meer kon aflossen, werd het bedrijf ontbonden. Maar vanwege grote vraag naar handel met het westen (voornamelijk handel in slaven), en het feit dat er nog veel koloniën aanwezig waren werd er besloten de Tweede Geoctroyeerde West-Indische compagnie (ook wel Nieuwe West-Indische compagnie genoemd) op te richten in 1675. Deze had hetzelfde handelsgebied als de eerste. Alle schepen, vestingen e.d. werden door het nieuwe bedrijf overgenomen. Het aantal directeuren werd van 19 teruggebracht op 10, het aantal bewindhebbers van 74 op 50.[14] De nieuwe WIC beschikte rond 1679 over een actiekapitaal dat iets meer dan 6 miljoen gulden bedroeg, en grotendeels geleverd werd door de Amsterdamse kamer. De bewindhebbers en directeuren kwamen bijeen in de Voetboogdoelen.

Slavenhandel

De Tweede WIC heeft zich vooral beziggehouden met de slavenhandel, al is het niet zo dat slavenhandel ook economisch gezien op de eerste plaats kwam. In geld uitgedrukt nam de goudhandel een veel belangrijker plaats in. Ruim 75% van de omzet werd door dit edelmetaal in beslag genomen, gevolgd door de slavenhandel, welke slechts een waarde van 13% vertegenwoordigde.[feit?] In februari 1685 verkreeg Balthasar Coymans het recht op Asiento en de koersen van de WIC stegen.[15] In 1688 nam Spanje het recht terug, maar deze periode bleek het hoogtepunt in de slavenhandel naar Curaçao.

Toch vormde de slavenvaart, waarin de bewindhebbers een zeer groot deel van het bedrijfskapitaal hadden geïnvesteerd, de omvangrijkste scheepvaartactiviteit van de WIC. In de periode 1674-1740 heeft de compagnie 383 schepen uitgereed. Van alle slavenreizen die zijn gemaakt, werden er 235 met eigen vaartuigen, 134 met gehuurde schepen en 14 met in beslag genomen smokkelschepen uitgevoerd.

Op hun jaarlijkse bijeenkomst in de herfst stelden de Heren X het aantal uit te reden schepen vast. De verdeling van de schepen over diverse kamers gebeurde aan de hand van de negensleutel. De kamer van Amsterdam nam 4/9 deel van het werk voor haar rekening. Dat hield in dat zij vier van de negen scheepsreizen organiseerde. Voorts werden de vertrekdata vastgesteld, en de plaatsen waar de slaven in Afrika gehaald en in Amerika afgeleverd moesten worden. In het bijzonder werd er op gelet dat de schepen niet te snel na elkaar werden uitgereed. Te veel schepen voor de kust van Afrika betekende lange wachttijden, waardoor het risico van sterfte van de reeds aan boord zijnde slaven aanzienlijk werd vergroot. Tenslotte stelde het college de waarde van de lading vast, waarbij tevens werd aangegeven hoeveel slaven ervoor ingekocht moesten worden.

De eigenlijke organisatie van de slavenreizen berustte bij de verschillende kamers, die daarvoor speciale commissies in het leven hadden geroepen. Zo telde de ‘’commissie tot de saaken van de slavenhandel’’ in de kamer Amsterdam vijf leden, waarmee zij de grootste commissie van deze kamer was.

De reis begon in één van de vele Nederlandse havens. Van daar voeren de Hollanders langs de Afrikaanse kust en stopten in een van de Nederlandse forten aan de Goudkust. De belangrijksten waren Elmina en Accra.

Aan de slaven werden nauwkeurige eisen gesteld. Voor leverbare slaven werden gehouden: degene die niet blind, lam nog gebroken sijn, ende ook dewelke geen besmettelijke siekte hebben. Verder werd bepaald welke leeftijd de slaven mochten hebben en wat hun marktwaarde was. Volwaardige slaven waren vijftien tot en met zesendertig jaar oud, slaven ouder dan zesendertig kwamen niet in aanmerking voor transport, slaven van zes tot vijftien jaar telden als drie voor de prijs van twee en van twee tot zes jaar twee voor de prijs van één. Voor een slaaf moest volgens het contract tweehonderd gulden worden betaald. Planters van suikerplantages kregen korting. De rekening moest voor een derde voldaan worden in suiker. De betaling diende te gebeuren veertien dagen na de ontvangst van de gekochte slaven, waarbij het deel suiker belangrijker was dan het geld, dat eventueel later voldaan mocht worden.

De grootste schepen die voor de slavenvaart werden uitgerust, waren fluiten, pinassen en fregatten. Dergelijke vaartuigen waren tussen de 100 en 120 voet lang en vervoerden gemiddeld zeshonderd slaven per reis. Bij het vaststellen van de ‘toerbeurten’ hanteerden de Heren Tien de standaard van vijfhonderd slaven voor grote schepen. In de praktijk viel het aantal vervoerde slaven altijd hoger uit dan de standaard aangaf.

Deze grote slavenschepen werden bewapend met vijftien tot twintig stukken geschut en hadden een bemanning van vijfenveertig tot zestig man. De gemiddelde reisduur van een slavenschip was 516 dagen, inclusief de wachttijd in Afrika en Amerika en de terugreis naar de Republiek.

De slaven werden voor 200 gulden (ongeveer een jaarloon voor een arbeider) verkocht aan tussenhandelaren en deze brachten ze onder andere naar Suriname, Berbice, Essequibo of Sint Maarten, waar ze aan plantage-eigenaren verkocht werden.

De WIC nam suiker mee terug naar Nederland, waarna ze weer naar West-Afrika gingen, daarom ook wel de driehoeksvaart genoemd.

Veroverde gebieden

Opheffing

In 1792 werd ook de tweede WIC als gevolg van teruglopende inkomsten opgeheven. Rond 1800 werd er zonder succes geprobeerd een Derde WIC op te richten.

Literatuur

  • Dantzig, A. van: Het Nederlandse aandeel in de slavenhandel, Bussum 1968, Van Dishoeck (Fibulareeks 27)
  • Emmer, P.C.: De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam en Antwerpen 2000, De Arbeiderspers. ISBN 9029515090
  • Heijer, Henk den: De geschiedenis van de WIC, Zutphen 1994, Walburg Pers. ISBN 906011-912-6

Zie ook

Externe links

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • Heijer, H. den, (1997) Goud, Ivoor en Slaven.
  • Dillen, J.G. van, (1970) Van Rijkdom tot Regenten.

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 De West-Indische Compagnie en haar belangen in Nieuw-Nederland. Een overzicht (1621-1664). Johan van Hartskamp
  2. º Dillen, J.G. (1970) p. 147.
  3. º Text of a Letter of Marque of the Dutch West India Company, 1626
  4. º Klein, P.W. (1965) De Trippen in de 17e eeuw, p. 150.
  5. º http://fabpedigree.com/s094/f756784.htm
  6. º Heijer, H. den (1994) De geschiedenis van de WIC, p. 97.
  7. º Dillen, J.G. van (1970), p. 169.
  8. º Dillen, J.G. (1970) p. 127.
  9. º (en) Boxer, C.R. (1957) The Dutch in Brazil 1624 - 1654. Oxford, Clarendon Press. ISBN
  10. º Postma, J.M. (2008) The Dutch in the Atlantic Slave Trade, 1600-1815 blz. 33, Cambridge University Press.
  11. º Binder, F. e.a. (1979) Dirck Dircksz. Wilre en Willem Godschalk van Focquenbroch(?) Geschilderd door Pieter de Wit te Elmina in 1669. Bulletin van het Rijksmuseum 27, p.7-29.
  12. º 4 nov. 1669 NA 3678A-172 en 176 not. F. Tixerandet. Informatie afkomstig van R. Koopman, Zaandam.
  13. º Klein, P.W. (1965) De Trippen in de 17e eeuw, p. 182.
  14. º Vanouds hadden ook steden als Leiden, Haarlem en Deventer, en de provincies Gelderland, Utrecht en Overijssel het recht bewindhebbers te benoemen.
  15. º De geoctrooieerde compagnie (2005) door Henk den Heijer, p. 104
rel=nofollow
rel=nofollow
Gebieden in handen van de WIC

Gouvernementen: Berbice* · Cayenne · Demerara* · Essequibo* · Goudkust* · Nederlands Brazilië · Nederlandse Antillen · Nieuw-Nederland · Pomeroon · Suriname*

Gebieden met een directeur: Maagdeneilanden

Gebieden met een baron: Tobago (geleend aan Cornelis Lampsins)

Factorijen / handelsposten: Arguin · Loango-Angola kust · Senegambia · Slavenkust

Gebieden in handen van de VOC

Gouvernementen: Ambon* · Banda* · Batavia* · Ceylon · Coromandelkust* · Formosa · Java's Noordoostkust* · Kaapkolonie* · Mauritius · Makkasar* · Malakka* · Molukken*

Directoraten: Vestingen in Bengalen · Vestingen in Perzië · Suratte

Commandementen: Bantam* · Malabar · Sumatra's Westkust*

Residenten: Bandjarmasin* · Cheribon* · Palembang* · Pontianak*

Gebieden met een opperhoofd: Birma · Deshima* · Vestingen in Siam · Timor · Tonquin

Factorijen: Vestingen in China

Gebieden in handen van de Noordsche Compagnie

Nederzettingen: Amsterdam eiland (incl. Smeerenburg) · Jan Mayen

Overige gebieden in handen van de Staat

Vestingen: Acadia · Zoutpannen in Venezuela · Fort Nassau

*: Gebieden ook in handen van de Bataafse Republiek geweest.