Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Vrijschepen
Een veemschepen of vrijschepen (niet te verwarren met de schepenen van een stadsbestuur) was een ingewijde (wetende) van het Veemgericht. Het gebruik van runen (herkenningstekens), brieven en gebruiken werden geheim gehouden voor de onwetenden. Op openbaring daarvan stond de doodstraf. Ook geheim bleef diegene die een vonnis moest uitvoeren, dat waren meestal de twee jongst ingewijde schepenen.
Geschiedenis
Veemgericht
In rechtszaken werd een verschil gemaakt of de gedaagde een wetende of nietwetende was (op de hoogte van de veemgebruiken). Als een wetende werd aangeklaagd vroeg de vrijgraaf middels een vroonbode de veemschepenen bijeen en vroeg dan of de zaak veemvroegig was. Indien dat het geval was werd een dagvaarding uitgevaardigd, om op een vastgestelde dag voor de vrijstoel te verschijnen. De termijn tussen dagvaarding en verschijnen bedroeg zes weken en drie dagen. In die tijd kon de aangeklaagde zich voorbereiden op zijn verdediging. In de dagvaarding stond de naam van de aangeklaagde, de namen van de aanklagers, de naam van de rechter en de plaats waar het gericht zou plaatsvinden. Twee veemschepenen brachten de dagvaarding naar de aangeklaagde.
Procedure
Het proces verliep volgens overleveringen om een vastgestelde procedure. Hij stak de dagvaarding met een speciale dolk in de deur van de aangeklaagde en riep met luide stem zijn boodschap, en sneed uit de deurpost drie kerven in de vorm van een wolfsangel-rune. De houtspanen nam hij mee als bewijs dat hij zijn plicht had uitgevoerd. Aan de aangeklaagde werden nog twee even lange termijnen gegund als de eerste termijn was verstreken. Bij een tweede dagvaarding werd deze procedure door vier veemschepenen gevolgd. Indien nodig werd een derde dagvaarding gedaan, door zes schepenen en de vrijgraaf. Als de aangeklaagde bij de derde termijn nog steeds niet was verschenen dan werd hij als ’wederspannig’ beschouwd. Verscheen de aangeklaagde in het geding, dan vroeg de vrijgraaf, die op een kleine hoogte zat met gezeten, met voor hem een zwaard, strop en kruis gelegen aan de vroonbode of het de tijd en de plaats was om de bank aan te spannen.
Aanklacht
Dan werd de aanklacht voorgebracht. De procedure was vrij eenvoudig. De aangeklaagde bezwoer zijn onschuld, de aanklager kon hem dan met twee eedshelpers, dus in totaal drie eden, overtuigen. De aangeklaagde kon dan zes eedshelpers aanstellen, de klager wederom dertien. Eindelijk kon de aangeklaagde zich dan met twintig eedshelpers zuiveren, want met eenentwintig eden kon men niet tot vervolging overgaan. Dan werd de aangeklaagde in een vonnis vrijgesproken. Werd hij overtuigd dan spraken zij een ban over hem uit en vervreemdden hem, dat werd gedaan door een stokje boven zijn hoofd te breken. Hij kon slechts onder de ban uitkomen door een aanklager voldoening te geven.
Uitspraak
Nadat een vrijgraaf een ban had uitgesproken in een openbaar dingspel, werd de zitting heimelijk voortgezet met acht aanwezigen. Iedere vrijschepen was verplicht hen te helpen, wie zij ook waren! Wanneer de brief van de vrijgraaf werd getoond, maar ook als minsten drie vrijschepenen verklaarden dat een zaak rechtsgeldig was. Als drie vrijschepenen samen waren, mochten zij de beschuldigde pakken, aan de dichtstbijzijnde boom hangen, en een mes in die boom steken als teken dat hier geen bijzondere wraakoefening had plaatsgevonden, maar de onverbiddelijke uitvoering van het veemgericht. Dezelfde procedure vond plaats wanneer een dader op heterdaad betrapt was (Duits: ’hebende Hand’, dat is: wanneer de misdadiger praktisch nog met ’opgeheven hand’ betrapt werd). Ook bij evidentia ocularis (Duits: ’blickender Schein’), dus: een met de ogen zichtbaar bewijs, wanneer er overduidelijk een teken aanwezig was voor de misdaad (bijvoorbeeld een bebloed zwaard), en bij (Duits:) gichtiger Mund, dat is: wanneer de misdadiger zijn daad bekende, kon hij door drie veemschepenen zonder verdere vorm van proces ter plekke worden opgehangen.
Anderzijds bestond er ook geen opsporingsplicht. Het oude Germaanse recht kende een eenvoudige vuistregel: „Waar geen klager is, daar is ook geen rechter”. Daarmee werd bewerkstelligd dat als een vrijschepen geen grieven van een verongenoegd persoon kon doorspelen naar de rechtbank, de vrijschepen zou in zo’n geval zelf als klager kunnen optreden, hetgeen niet de bedoeling was. Uiteindelijk was het hun voldoende dat wanneer een klager optrad zij hem zo goed mogelijk konden helpen.
Bronnen
- R. W. Tadama, Geschiedenis van het veemgerigt en van het latere duitsche rijks-kamergerigt, in hunne betrekking tot Nederland, Leiden, Brill, 1857.
- Van Es, Het Nederlandsch magazijn, Volume 1, 1836.
- Hendrik Peter Godfried Quack, Het staatswezen in de XIVde eeuw, historisch ontwikkeld, 1859.
- Petrus Paul Maria Alberdingk Thijm, Karel de Groote en zijne eeuw (741-814) voorgesteld in zonderheid met betrekking tot Nederland, Nijhof, 1867.
- Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 7, 1884, p. 265, op dbnl.org