Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Marktwerking
Marktwerking is in de economie het (automatisch) tot stand komen van een evenwichtprijs voor een goed of voor een dienst wanneer er evenwicht ontstaat tussen vraag en aanbod.
Vraag en aanbod
De wet van vraag en aanbod houdt in dat op een competitieve markt de prijs van een product tot stand komt onder invloed van het handelen van kopers (vragers, consumenten) en verkopers (aanbieders, producenten). De prijs evolueert hierbij naar dat niveau waar gevraagde en aangeboden hoeveelheden aan elkaar gelijk zijn. Als het aanbod groter is dan de vraag, dan blijven de producenten met een overaanbod zitten, dat zij enkel zullen kunnen verkopen indien zij bereid zijn hiervoor een lagere prijs te vragen. Er is in dat geval dus een neerwaartse druk op de prijs. Als de vraag groter is dan het aanbod, dan blijven er nog consumenten vragen naar het product als de totale productie is verkocht. Als zij het product nog willen hebben zullen zij dan bereid moeten zijn een hogere prijs te betalen, wat wijst op een opwaartse druk op de prijs.
De vraag naar en het aanbod van economische goederen hangen ceteris paribus af van de prijs die ervoor wordt gevraagd. Bij een hogere prijs zal het over het algemeen zo zijn dat er (c.p.) minder vraag naar een artikel is en meer aanbod. Andersom zal bij een lagere prijs de vraag toenemen en het aanbod afnemen. Door dit effect zal er bij de evenwichtsprijs vanzelf evenwicht komen tussen vraag en aanbod.
Een voorbeeld: wanneer we ons een economie voorstellen waarbij papier 10 keer zo duur is dan we kennen dan zal daarin de vraag naar papier gering zijn. Maar in zo'n situatie is het, aangenomen dat alle andere omstandigheden in de economie gelijk blijven, erg lucratief om een nieuwe papierfabriek te starten om papier te verkopen. De vraag is dan kleiner dan het aanbod. In die situatie blijft er erg veel papier onverkocht. Om het papier toch te kunnen verkopen zullen de papierfabrikanten de prijs verlagen. Andersom: als papier erg goedkoop is, zal de vraag toenemen maar gaan er papierfabrieken, de aanbieders, failliet. De vraag is groter dan het aanbod en er ontstaat een tekort aan papier waardoor de prijs zal stijgen. Als bij het stijgen van de prijs er weer nieuwe fabrikanten bijkomen kunnen de gebeurtenissen zich herhalen kan dit leiden tot een varkenscyclus.
Marktevenwicht
Zie markt (economie) voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In de figuur hiernaast zijn vraag en aanbod schematisch weergegeven. Wanneer de prijs van een product stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid van dit product dalen, omdat minder mensen deze hogere prijs voor het product overhebben. Het aanbod zal echter stijgen, omdat het bij een hogere prijs voor meer producenten rendabel is om het product te gaan produceren. Bij lineaire vraag- en aanbodfuncties is er slechts één punt waarbij ze elkaar snijden. Dit is het marktevenwicht (marktequilibrium): de prijs en de hoeveelheid die op een vrije markt tot stand komen. Men leest deze prijzen af door vanuit het snijpunt (via de streepjeslijn) naar de positie op de prijs- en hoeveelheidsas te kijken.
Als de aanbodcurve evenwijdig naar rechts verschuift, dan worden er bij dezelfde prijs meer producten aangeboden. Als de aanbodcurve evenwijdig naar links verschuift, dan worden er bij dezelfde prijs minder producten aangeboden.
Elasticiteit
De curve die de vraag en het aanbod als functie van de prijs van een bepaald goed laat zien wordt de prijselasticiteit genoemd.
Elasticiteit is de verhouding van een procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid en de procentuele verandering van de prijs.
Van een elastische vraag is er sprake als bij een kleine relatieve prijsverandering een grote relatieve verandering in de gevraagde hoeveelheid hoort.
We zeggen dat een vraag inelastisch is, als de prijsverandering weinig invloed heeft op de vraag. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld brood. We mogen verwachten dat bij een hogere broodprijs de consumenten toch ongeveer dezelfde hoeveelheid brood blijven kopen. Hetzelfde geld voor olie. De vraag naar benzine blijkt eveneens betrekkelijk ongevoelig te zijn bij een verandering van prijs. Een elastische vraag heeft een elasticiteit die kleiner is dan -1; een inelastische vraag heeft een elasticiteit tussen 0 en -1.
Als bij een prijsverandering van 1% een verandering in de gevraagde hoeveelheid hoort van 3%, is de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid -3. Bij een vraagfunctie geeft het minteken weer dat een prijsdaling (-) een hoeveelheidsstijging (+) tot gevolg heeft. Bij een aanbodfunctie hoort ook een elasticiteitcoeficient, maar deze is posititef, omdat bij een hogere (+) prijs een hogere aangeboden (+) hoeveelheid hoort.
Elasticiteiten kunnen altijd worden uitgerekend als er een verband bestaat tussen twee economische grootheden. Dus als de totale kosten toenemen naarmate de geproduceerde hoeveelheid toeneemt en we kennen het verband, kunnen we ook de kostenelasticiteit van de geproduceerde hoeveelheid vaststellen. Het gaat immers om de verhouding van een kleine procentuele verandering van de geproduceerde hoeveelheid.
Elasticiteit berekenen:
Om de elasticiteit te berekenen moet je de procentuele hoeveelheids verandering delen door de procentuele prijsverandering. De procentuele hoeveelheids en prijsverandering kun je berekenen met de volgende berkening: nieuw - oud : oud x 100. Voorbeeld:
De vraag is om voor de prijsverandering van (bijvoorbeeld) 2,00 euro naar 1,80 de elasticiteit te berekenen. De gevraagde hoeveelheid (x1000) is veranderd van 8 naar 10. Dat doe je als volgt:
Eerst bereken je de prijsverandering: (1,80 - 2,00) : 2 x 100. Daar komt uit: -10%
Vervolgens de hoeveelheidsverandering: (10 - 8) : 8 x 100. Daar komt uit: 25%
Vervolgens deel je de procentuele hoeveelheidsverandering door de procentuele prijsverandering:
25 : -10. En daar komt uit: -2,5.
De elasticiteit is dus -2,5. -2,5 is kleiner dan -1, dus dat betekent dat de vraag elastisch is.
Op deze manier kun je dus ook de elasticiteit van de andere prijsveranderingen berekenen.
Varkenscyclus
Het ontstaan van het evenwicht kan lang duren; dit kan leiden tot een situatie die in de economie de varkenscyclus wordt genoemd. Als we ons een situatie indenken waarbij de vraag naar varkensvlees plots sterk afneemt, dan zal daardoor een overschot op de markt ontstaan. De prijs zal gaan dalen. Maar het aanbod neemt niet meteen af: er is een groot aantal varkensboeren met dieren, en hun bedrijven zijn ingericht voor het fokken van een bepaald aantal dieren. Pas na langere tijd zullen er boeren met hun bedrijf stoppen. Tegen die tijd is het overschot op de markt erg groot, en de prijs erg laag. Er blijven dus bedrijven stoppen. Plotseling is het overschot op, en ontstaat er meteen daarna een tekort doordat een groot aantal bedrijven is gestopt. De prijs loopt dan snel op. Nu treedt het omgekeerde effect op: het duurt weer erg lang voordat de bedrijfstak de productiecapaciteit weer heeft aangepast aan de grotere vraag. Wanneer dit niet wordt gecoördineerd, bestaat het risico dat er opnieuw overcapaciteit komt, en de cyclus zich herhaalt.
Zie ook
- Markt (doorverwijzing).
Economie & economische wetenschap |
---|
aanbod · aandeel · balans · bank · bedrijf · bedrijfsvorm · belegging · beroep · centrale bank · deflatie · economisch model · economische groei · effectenbeurs · elasticiteit · geld · handel · handelsoorlog · handelsrecht · handelsregister · inflatie · kartel · kredietcrisis · Kamer van Koophandel · lening · marketing · markt · marktaandeel · marktfalen · marktwerking · mededinging · modaal inkomen · monopolie · monopolistische concurrentie · monopsonie · oligopolie · omzetbelasting · overheidsfalen · perfecte markt · prijs · prijsafspraak · solvabiliteit · staatsbankroet· staatsschuld · vraag · volkomen concurrentie |