Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Toeankoe Mohammed Daoed

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Toeankoe Mohammed Daoed (huidige Indonesische spelling: Tuanku Muhammad Daud Syah; AtjehMeester Cornelis, 6 januari 1939) (ook bekend als Alladen Moehamed Dawat Sjah) was een bekende aanvoerder in de Atjehoorlog en pretendent sultan van Atjeh. Naast Panglima Polèm II, Teukoe Oemar en Tjoet Nja Dinh speelde hij een belangrijke rol in de guerrilla tegen de Nederlanders. Pretendent sultan van Atjeh betekent de aanspraakmakend sultan van Atjeh, hij was daarmee feitelijk de hoogste en een van de meest gezochte Atjehse verzetsleiders.

Opgejaagd

Op 24 januari 1874 wordt de dalam van de sultan van Atjeh, Mahmud II Syah, zonder veel tegenstand door de Nederlanders veroverd. Van Swieten was opgelucht en riep de beroemde woorden "De kraton is ons". In Nederland gingen de vlaggen uit, want volgens het koloniale recht was Atjeh nu onderworpen. De dalam, volgens de Nederlanders het centrum van de macht, was bezet en niet eens verwoest, want de tegenstand was te verwaarlozen geweest. Wat Van Swieten niet wist was dat de dalam de nacht ervoor was verlaten. De jonge sultan was al veel eerder vertrokken en had zijn driejarige zoon, Mohammed Daoed, meegenomen. Van de Nederlandse troepen waren al zestig man gestorven aan cholera, de sultan was bang dat ook hij besmet zou worden en was daarom weggetrokken. De sultan bleek echter ook al besmet en stierf hieraan op 29 januari 1874. De Nederlanders kwamen pas veel later te weten dat de sultan overleden was. Zij onderschatten bovendien zijn rol en gezag. De werkelijke macht lag in deze tijd in handen van andere leiders, de oeléëbalangs en oelama's. De driejarige opvolger van de sultan, die door de Nederlanders de Pretendent-Sultan werd genoemd, begon een zwerftocht die dertig jaar zou duren. Van 6 november 1899 t/m 22 februari 1900 maakte een colonne onder leiding van Peter Hermanus van der Wedden langs de noord- en oostkust van Atjeh jacht op Panglima Polèm II en de pretendent sultan. Nadat hij naar de binnenlanden was verdreven, werd daar middels de vliegende colonnes van het Korps Marechaussee actief jacht op hem gemaakt. Diverse keren had hij een "narrow escape". Op 26 november 1902 werd echter zijn echtgenote, Tengkoe Poetroeë gevangengenomen en in hetzelfde jaar werden op 25 december de sultan Potjoet Tjot Moerong en zijn zoon Toeankoe Ibrahim gearresteerd. Tengkoe Poetroeë was de zuster van Toeankoe Noerradin, een van de Sultanstelgen en zoon van de Atjehse zeerover Toeankoe Abdbmadjit. Op 18 februari 1905 werd Toeankoe Noerradin gevangen door een patrouille onder leiding van J. J. Boreel.

Zijn onderwerping, 5 januari 1903

Mede door de arrestaties van zijn naaste familieleden bood Toeankoe Mohammad Daoed uiteindelijk op 5 januari 1903 te Sigli (noordkust Atjeh) zijn onderwerping aan. In de onderhandelingen vroeg de pretendent sultan de garantie dat hij niet zou worden verbannen. Van Heutsz sprak toen de historische woorden: Ja, godverdomme, wat moet ik daarop nou antwoorden?. De pretendent sultan kreeg van Van Heutsz de gevraagde garantie, een maandtoelage en een nieuw huis in Koeta Radja. Tussen Snouck Hurgronje en Van Heutsz ontstond hierover onenigheid, aangezien Snouck Hurgronje het niet eens was met de aanpak van Van Heutsz. Op 13 januari 1903 kwam de pretendent sultan in het Gouverneurs Hotel zijn onderwerping aanbieden aan van Heutsz en verklaren, dat het rijk van Atjeh deel uitmaakte van Nederlandsch-Indie en dus onder het gezag van de koningin stond, aan wie hij voor altijd trouw beloofde. In september 1903 gooide ook zijn belangrijkste legeraanvoerder Panglima Polèm II de handdoek in de ring en kwam zijn onderwerping aanbieden bij Colijn.

Verbannen uit Atjeh

Snouck Hurgronje kreeg gelijk, want nadat de pretendent sultan in 1903 vergund was om in Atjeh te blijven, was hij in 1907 medeverantwoordelijk voor de opleving van het verzet tegen het Nederlandse gezag. Een georganiseerde aanval werd op touw gezet met beschietingen op buitenwijken van Koeta Radja op 6 maart 1907, gevolgd door twee aanvallen op het bivak te Sedoe (resp. 7 juni en 5 september 1907). Toen gouverneur Gotfried van Daalen te weten kwam dat de pretendent contact had gezocht met de consul-generaal van Japan te Singapore om tot een gemeenschappelijke actie te komen, liet hij hem arresteren. Het gerucht bevestigd door de brieven die bij zijn arrestatie gevonden werden. De pretendent werd uit Atjeh verbannen en kreeg Amboina als woonplaats aangewezen. Op zijn verzoek kreeg hij in 1917 de vergunning om zich elders te vestigen, met uitzondering van Sumatra. Hij koos Meester Cornelis op Java als woonplaats waar hij op 6 januari 1939 overleed.

Foto’s

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  • Marechaussee van Atjeh, Du Croo.
  • Gedenkboek 50 jarig bestaan Korps Marechaussee, blz 181.
  • Wapenfeiten van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, Couvee.
  • De Atjeh Oorlog, van 't Veer.
  • Atjeh, Jongejans.
rel=nofollow
rel=nofollow