Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Stadsweg
De Stadsweg is de oorspronkelijke weg tussen de stad Groningen en de stad Emden in Oost-Friesland.
De weg is nog grotendeels intact, hoewel de weg voor het grote verkeer van geen belang is. Een groot gedeelte, van Noorddijk naar Winneweer, is zelfs grotendeels onverhard.
De weg loopt van Groningen naar Noorddijk, vandaar via een oude binnendijk naar Ten Boer en Winneweer. Vlak voor dit dorp (op precies te zijn bij Kröddeburen) gaat de weg slingeren omdat hij daar de oever van de voormalige rivier de Fivel volgt. Bij Winneweer gaat de weg via een brug (de Muderdraai) over het Damsterdiep en loopt van daar over de zuidelijke dijk langs dit kanaal via Garrelsweer naar Appingedam. Dit gedeelte is sinds 1874 verhard. Vanaf Appingedam liep de Stadsweg naar Farmsum en vandaar naar Oterdum, later Termunterzijl, waar men in de Middeleeuwen kon worden overgezet naar Duitsland.
Als straatnaam komt de benaming Stadsweg nog voor in Groningen (Oosterhoogebrug/Ulgersmaborg en Lewenborg), Ten Boer, Ten Post, Winneweer, Garrelsweer en Appingedam. Andere Stadswegen bevinden zich te Onderdendam en Lauwerzijl.
Om aan te duiden dat iets lang bestaat, wordt in Groningen wel gezegd: zo old as Stadsweg (zo oud als de Stadsweg).
Middeleeuwen
Hoe oud de Stadsweg is, is niet bekend. Het oudste gedeelte bij de stad Groningen en het dorp Noorddijk vertoont een slingerend verloop. Mogelijk liep deze weg oorspronkelijk via Thesinge naar het noorden. Vondsten van geïmporteerd pingsdorfaardewerk op plaatsen langs de Stadsweg doen vermoeden dat deze handelsroute al in de elfde of twaalfde eeuw bestond. Sommige auteurs brengen de Stadsweg in verband met een oudere Koning Radbouds- of Konrebbersweg, die op sommige zeventiende-eeuwse kaarten is afgebeeld. Dit is echter niet gebaseerd op historische bronnen. Wel zijn er sagen, opgetekend in de negentiende eeuw, die beweren dat de Friese koning Radboud (ov. 719) ooit met zijn strijdros van De Knock naar Oterdum zou zijn gesprongen.
De huidige Stadsweg werd aangelegd in 1424 ter vervanging van een oudere binnendijk van Ruischerbrug tot Ten Boer, die ook wel bekend staat als de Grasdijk of Damsterwal. Deze dijk volgt in grote lijnen de verkavelingsgrens tussen de middeleeuwse veenontginningen rond Thesinge en Ten Boer en de veenontginningen van Duurswold. Het kerspel Heidenschap werd erdoor afgesneden. In de zestiende eeuw moest deze Damsterwal geregeld het zeewater uit de omgeving van Oterdum en Termunten keren.
De eerste bepalingen over het wegverkeer dateren uit de dertiende eeuw. In 1258 garandeerde de stad Groningen de veiligheid voor kooplieden in het gebied tussen twee wegen, die Firemere Sidwendene en Herebure Sidwendene werden genoemd. Een sidewende of zuidwending is een binnendijk. Volgens historicus Jan van den Broek werden hiermee de Oosterstadshamrik tussen de Vridema- en de Harbargeweg bedoeld: twee brede kleilanen in de omgeving van de Oosterhamrikkade en het Eemskanaal. De eerste laan stond in verbinding met het oudste stuk Stadsweg bij Noorddijk, de tweede met de handelsroute die vanaf Ruischerbrug of Hinkemahorn door Duurswold liep, en die bekend stond als Hinkemahornsterweg, Woldweg of Hoge Weg. De route via de Grasdijk - de Lage Weg - splitste zich hier bij Ruischerbrug van af.
In 1301 was sprake van het herstel van een andere binnendijk (de Borgwal) bij de Grasdijk, die hier de binnendijk van Ten Boer wordt genoemd (Sudewendena van Bure).[1] Een ander (overdwars gelegen) stuk van deze Suedwendijnge, dat bij Oosterdijkshorn aansluiting gaf op de voormalige Fiveldijk bij Ten Boer, wordt genoemd in 1465 en 1467.[2] De waterkering op den stadswech geleegen van Dijxhorne in to der Borch (Borgwal) streckende wordt nog in 1567 vermeld.[3] De landerijen van Duurswold hadden te lijden onder wateroverlast uit Thesinge en Ten Boer. Niet duidelijk is, of hiermee de oude of de nieuwe Stadsweg werd bedoeld. Rond 1630 maakte men nog onderscheid tussen landerijen die binnen en buiten de wal bij Ten Boer gelegen waren.
Ten minste vanaf de veertiende eeuw werd de Grasdijk tevens voor het wegverkeer gebruikt. Langs deze weg werd een kanaal gegraven. In 1419 was sprake van de Damster vaert bij Heidenschap, in 1469 van de olde Damster maer.[4]
De kroniekschrijver Johan Rengers van ten Post schrijft rond 1580 dat dit gebied vanouds erg moerassig was, zodat er voor het verbond van 1368 nauwelijks sprake was van een vaste weg tussen Groningen en de Ommelanden: Also dat vor den verbunden nouwelix een wech van Gronningen na den Dam gegaen hefft, wat de wech blijcket noch van Gronningen aver Hogerbrugge na Russcherbrugge so voerts hen doer all up den suedersijde des dieps na Den Buer tho, dewelcke darna is an den noerdersijde in beter grundt doergeleidet.[5]
In het begin van de vijftiende eeuw werd - vermoedelijk tegelijkertijd met de aanleg van het nieuwe Damsterdiep in 1424 - ook de nieuwe Stadsweg in gebruik genomen, die een directe verbinding vormde tussen de oudere wegtracés bij Ten Boer en Noorddijk. De oude Stadsweg raakte daardoor buiten gebruik.
De naam Stadswech is ten minste sinds 1567 in gebruik. Oudere benamingen zijn Deelfdyck (1427), Damsterwech (1454), Fijuwelinge wech (1456) en Suydwendinge (1465). Op topografische kaarten wordt de benaming Heereweg gebruikt. Het gedeelte tussen Oosterdijkshorn en Ten Post staat ook bekend als Lageweg, ter onderscheiding van de Hogeweg door Duurswold.
De Stadsweg werd vanouds vooral gebruikt voor het handelsverkeer tussen Groningen en Oost-Friesland, onder andere voor veetransporten uit Denemarken. Reizigers konden voor voedsel en onderdak terecht bij de johannietercommanderij te Heveskes. Volgens een bericht van omstreeks 1540 gebruikte het klooster jaarlijks 300 mud rogge om brood te bakken voor reizigers, kooplieden en pelgrims. Langs de Stadweg bevonden zich verder enkele populaire bedevaartplaatsen, zoals het Mariabeeld en het Heilige Kruis te Appingedam en de Sacramentskapel te Solwerd.
De veerman van Oterdum wordt genoemd in 1451, maar al eerder was er sprake van een oversteekplaats naar De Knock. In de strenge winter van 1285 gingen de mensen hier over het ijs naar de overkant.
Wegverkeer
Het verkeer vanuit de Stad werd in 1601 geregeld in de 'Ordonnantie op de voerlieden op Leeuwarden, Delfzijl en Meppel', die werd vernieuwd in 1621. De voerlieden moesten verplicht lid worden van het zogenoemde sledenmennersgilde. Dit gilde, waarvan de gildebrief dateert uit 1403, verenigde alle transporteurs die gebruik maakten van wagens, karren en sleden. Wie iets te vervoeren had, moest verplicht van hun diensten gebruik maken. Het sledemennersgilde vormde een belangrijke politieke pressiegroep in de stad. Het katholieke stadsbestuur steunde na het Verraad van Rennenberg in 1580 vooral op de gilden van de sledemenners en schuitenschuivers, waarvan de leden een grote bereidheid toonden geweld te gebruiken tegen vermeende tegenstanders. Ook na de Reductie van 1594 bleef hun invloed groot, zodat zij het vrachtverkeer op de Stadsweg konden monopoliseren. De beurtdienst oftewel het wagenveer was zodanig georganiseerd dat alle gildeleden beurtelings klandizie toegewezen kregen. Ook vreemde voerlieden moesten op hun beurt wachten. Particulieren mochten hun goederen zelf vervoeren, maar het schijnt dat de voerlieden, sledemenners en schippers dit soms probeerden te verhinderen. Speciale voorschriften moesten voorkomen dat zij misbruik maakten van hun positie.
Appingedam kreeg in 1640 een eigen voerliedengilde. De beurtdienst vanuit de stad Groningen op Delfzijl werd in 1658 doorgetrokken naar Termunterzijl.
Als alternatief voor de Stadsweg werd het trekpad aan de noordkant van het Damsterdiep in de jaren 1647-1650 als een van de eerste wegen in de provincie met puin verhard. Bij die gelegenheid werd een wagenspoor met de uniforme spoorbreedte van 1.28 m - het zogenaamde Hollands spoor - aangelegd. Voor die tijd waren de wegen alleen geschikt voor de bredere Friese wagens. Aanvankelijk mochten hier alleen postkoetsen en wagens van leden van het voerliedengilde passeren. Particuliere wagens, karren, sleden en vee moesten tot 1770 gebruik blijven maken van de Stadsweg. In 1671 werd de uniforme spoorbreedte in de hele provincie voorgeschreven. Dit was nadelig voor de handel met Oost-Friesland ten oosten van de Eems, waar bredere karrensporen gebruikelijk bleven.
Onderhoud
Het onderhoud van de Stadsweg kwam aanvankelijk voor rekening van de gezamenlijke inwoners van Fivelgo. Ieder kerspel was verantwoordelijk voor een stukje van de weg. Het Generale Zijlvest van de Drie Delfzijlen hield daarop toezicht. Het Groningse stadsbestuur was verantwoordelijk voor het laatste stuk vanaf Oosterdijkshorn. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwam het toezicht over de vijf provinciale hoofdwegen (waaronder de Stadsweg) in handen van de Hoofdmannenkamer, die dit ten gevolge van het Reglement Reformatoir in 1749 aan het Provinciaal Jachtgericht moest overdoen. Na een periode van onduidelijkheid namen Gedeputeerde Staten in 1824 de eindverantwoordelijkheid over.
Externe links
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
Noten
- ^ Oorkondenboek voor Groningen en Drenthe, nr. 210
- ^ Groninger Archieven, Huisarchief Farmsum, inv.nr. 19, reg. 144 en 89, reg. 153
- ^ Groninger Archieven, Huisarchief Farmsum, inv.nr. 89, reg. 486
- ^ Groninger Archieven, Sint-Geertruidsgasthuis, inv.nr. 0559 en 0092
- ^ Werken van de Ommelander jonker Johan Rengers van Ten Post, ed. H.O. Feith, Groningen 1852/53, d. 1, p. 75
Literatuur
- J. van den Broek, Groningen, een stad apart. Over het verleden van een eigenzinnige stad (1000-1600), Groningen 2007 online
- W.J. Formsma, 'De schouw van de Hoofdmannenkamer over de heerwegen', in: Geschiedenis tussen Eems en Lauwers, Groningen 1988, pp. 23-35
- O.S. Knottnerus, Natte voeten, vette klei. Oostelijk Fivelingo en het water, Bedum 2008 (Archeologie in Groningen, dl. 3)