Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Ru Paré
Henrica Maria Paré (Druten, 14 juli 1896 - Den Haag, 25 februari 1972), was een Nederlands verzetsstrijder en kunstschilder. In de Tweede Wereldoorlog heeft ze 52 joodse kinderen gered. Voor deze kinderen stond zij vooral bekend als ‘Tante Zus’. Als kunstenaar werkte zij onder de naam Ru Paré.
Jeugd
Henrica Maria Paré werd geboren in Druten in Gelderland. Haar vader, Nicolaas Paré (1857 – 1931), bereikte welstand als eigenaar van een steenfabriek in het Land van Maas en Waal. Haar moeder, Hélène Henriëtte (Leentje) Hoogeveen (1859-1928) kwam uit een familie van dominees en militairen. Ru had een oudere broer, Nicolaas (1894 - ), die Klaas werd genoemd. Zijzelf werd thuis al snel ‘Zus’ genoemd, een naam die zij in het sociale contact bleef dragen.
Rond 1900 verhuisde het gezin Paré van Druten naar Nijmegen, waar Zus naar school ging. Op de middelbare school was ze geen hoogvlieger, alleen in tekenen en handvaardigheid stak zij boven haar klasgenoten uit. Vanwege haar kunstenaarsambities ging ze tussen 1915 en 1917 in de leer bij Jan van Vucht Tijssen (1884-1970). Via hem kwam zij in het voorjaar van 1919 terecht bij de Haagse portretschilder Albert Roelofs (1877-1920).
Den Haag
Op haar 22e verhuisde Zus Paré naar Den Haag, waar ze op kamers ging wonen. In deze stad leerde ze de later bekende zangeres Theodora (‘Do’) Versteegh (1888 - 1970) kennen, met wie ze een hechte vriendschap ontwikkelde. In 1920 verhuisde Zus naar de Van Beuningenstraat 75, in het Haagse Statenkwartier, waar ze introk bij haar ouders.
Na het overlijden van Albert Roelofs (1920) volgde ze lessen bij de bekende kunstenaar Willem van Konijnenburg. In zijn atelier in het Hofje van Nieuwkoop kreeg ze, samen met een aantal andere leerlingen - onder wie Koningin Wilhelmina -, les in anatomie, perspectief en compositieleer. Ook volgde ze lessen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en werd ze lid van Pulchri Studio en de Haagsche Kunstkring. Haar werk, met een sterke nadruk op landschappen, stadsgezichten en portretten, begon ze in die tijd te signeren met ‘Ru Paré’.
Het kostte Ru weinig moeite om haar plek te vinden in het artistieke klimaat van vooroorlogs Den Haag. Ze werkte in verschillende stijlen - meestal figuratief, maar soms ook abstract. Een van haar belangrijke inspiratiebronnen was Jan Toorop, met wie ze ook samen exposeerde. In de jaren dertig maakte ze deel uit van vooraanstaande kunstenaarsgroepen, zoals de Onafhankelijken en de Club van Tien.[1] Ze onderhield ook nauwe contacten met de schrijvende elite van haar tijd, zoals met Hein von Essen en Ben van Eysselsteijn, met wie ze een warme vriendschap onderhield. Ook had ze een bijzondere band met Henri Lankhout, de eigenaar van de bekendste drukkerij in de hofstad, bij wie kunstenaars hun werk konden lithograferen. Het ging in Den Haag om een kring van scheppende lieden die elkaar allemaal kenden - en wisten te vinden. Een creatieve wereld, waar Ru Paré decennialang deel van uitmaakte.
Tante Zus
Toen de deportaties begonnen legde Ru haar schilderwerk neer. Ze weigerde de Kultuurhamer en vulde al haar tijd met het zoeken van onderduikadressen voor joodse kinderen. Ze was in aanraking gekomen met de verzetsvrouw Trui van Lier, van het Utrechts Kindercomité, dat onderduikadressen regelde deze verweesde jeugd. Paré werd het ‘Haagse filiaal’ van deze beweging. De kleinkinderen van de drukker Lankhout waren de eerste die ze hielp verbergen. Er volgden vijftig andere kinderen, die haar allemaal kenden als ‘Tante Zus’.
Haar schilderdoos toverde ze om tot een reiskoffer vol spullen om de ondergedoken kinderen bij te staan. Op haar damesfiets reed ze vele honderden kilometers, om de kinderen af en toe te kunnen verassen met nieuwe kleren of speelgoed. Voor de families die de kinderen hadden opgenomen, regelde ze geld en voedselbonnen. Indien nodig bracht ze de kinderen naar een nieuw adres.
Weliswaar onderhield Ru Paré contacten met de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), maar ze opereerde toch vooral autonoom. Samen met haar vriendin Do Versteegh wijdde ze al haar tijd aan het zoeken naar adressen om de kinderen veilig onder te brengen. Wanneer er valse persoonsbewijzen nodig waren, benaderde ze de kunstenaar Chris Lebeau, die de zwarte J (van ‘Jood’) uit de papieren verwijderde.
Na de oorlog
Na de bevrijding ging Ru Paré samen met Do Versteegh in het familiehuis in de Van Beuningenstraat 75 wonen. Al of niet als geliefden, dat weet niemand. Ru pakte het schilderen weer op, maar met minder ambitie dan vóór de oorlog. In het veranderde artistieke klimaat in Den Haag wist ze haar draai niet meer helemaal te vinden. Met de meeste kinderen die ze had helpen onderduiken, hield ze contact. In de oorlog waren zestien van deze kinderen hun ouders kwijtgeraakt. Mede dankzij tante Zus kon het echtpaar Leny en Leo Levin deze kinderen adopteren. Met dit gezin, dat zelf drie kinderen telde, emigreerden de geredde kinderen in 1949 naar Israël. Met hun redster hebben ze tot aan haar dood in 1972 contact gehouden. Haar boezemvriendin Do Versteegh was anderhalf jaar eerder overleden.
Huldeblijk
Hoewel Ru Paré haar verzetsdaden tijdens de oorlog als haar morele plicht zag, iets dat je gewoon deed en waar je verder over zweeg, dachten de door het echtpaar Levin geadopteerde kinderen daar anders over. Dankzij hen ontving Ru in 1968 de onderscheiding ‘rechtvaardige onder de volkeren’ en mocht zij een boom planten bij Yad Vashem.
De aandacht voor haar teken- en schilderwerken verflauwde evenmin. In 1986 werd een deel van haar werk aan de Rijksdienst voor Beeldende Kunst geschonken. Om haar nagedachtenis te eren werd een Ru Paré Stichting in het leven geroepen. De politica Hanneke Gelderblom, kleindochter van drukker Henri Lankhout en een van de door Tante Zus geredde kinderen, zorgde er in 1988 voor dat in de verzetsheldenbuurt in Den Haag de Ru Paréstraat werd onthuld. In Amsterdam-Osdorp kwam een Ru Paré-school te staan. In opdracht van de Ru Paré Stichting inventariseerde kunsthistorica Esther Dieltjes in 2011 het werk van de kunstenares. De historici Wim Willems en Anne van Mourik, beiden werkzaam bij de Universiteit Leiden, komen eind 2017 met een monografie over deze verzetsvrouw en schilderes.
Archivalia
- Nederlands Muziek Instituut, Den Haag: Collectie Theodora Versteegh [hierin ook materiaal betreffende Ru Paré].
Literatuur
- Henk Overduin, ‘“Tante Zus kwam altijd onverwacht”. Hoe de kunstenares Ru Paré 52 joodse kinderen redde’, Opzij (1988) mei, 14-17.
- Annelies Roon, ‘Hanneke Lankhout: “Verzetswerk van Tante Zus was uniek”’, Trouw, 8 maart 1994.
- Judith Schuyf, ‘“Jezelf een vraag stellen, daarmee begint verzet”. Ru Paré en Do Versteegh, twee vriendinnen die joodse kinderen redden’. In: Klaus Müller en Judith Schuyf (red.), Het begint met nee zeggen: biografieën rond verzet en homoseksualiteit 1940-1945 (Amsterdam 2006) 171-189 en 267-268.
- Esther Dieltjes, ‘Vervolgonderzoek gestart naar het leven en werk van Ru Paré (1896-1972)’, website Kundig in kunst, [geraadpleegd 16/02/2016].
- Wim Willems, ‘Ru Paré. Een rechtvaardige onder de volkeren’. In: Wim Willems e.a., Hagenezen die er mochten wezen (Den Haag 2016).
- Els Kloek, Paré, Henrica Maria, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.