Noachidische geboden
De Noachidische Geboden, Noachitische Geboden of de Zeven Wetten van Noach (Hebreeuws: שבע מצוות בני נח) zijn, volgens een rabbijnse zienswijze, de goddelijke geboden die voor de hele mensheid geldig zijn. Deze geboden zijn afgeleid van Genesis 2:16 en Genesis 9:4 en verder in de Hebreeuwse Bijbel. Israël kreeg bijkomende wetten, maar deze Zeven Wetten worden beschouwd als geldig voor niet-Joden die willen leven zoals God het bedoelde. Men noemt dit ook wel Briet Noach, het Verbond van Noach.
In het Talmoedtraktaat Sanhedrin 56a/b worden de volgende zeven noachidische geboden gedefinieerd:
- Verbod op moord
- Verbod op diefstal
- Verbod op afgoderij
- Verbod op onzedelijkheid
- Verbod op dierenmishandeling
- Verbod op godslastering
- Gebod om rechtbanken in te stellen als uitdrukking van het rechtsprincipe.
Degenen die deze geboden bewust willen naleven worden noachiden genoemd.
Een primitief volk dat aan kannibalisme doet, is volgens deze zienswijze afgeweken van de weg van de noachiden.
Hugo de Groot zou door deze universele regels tot het concept van het natuurrecht zijn gekomen.
Zie ook
- Noachide
- Babylonische Talmoed, Sanhedrin, hoofdstuk 56a (Sanhedrin 56a/b)
Weblinks
- Sjema Jisraël/Hoor Israël – Joodse houding ten opzichte van Niet-Joden
- Noachieten Nederland
- Bijbelstudie over de Noachiden
- (en) Noahide Laws op Jewishvirtualibrary.org