Heksencultus-hypothese
De heksencultus-hypothese is een in diskrediet geraakte 19e-eeuwse theorie die stelt dat de heksenprocessen van de vroegmoderne tijd een poging waren om een voorchristelijke, heidense religie te onderdrukken die de kerstening van Europa had overleefd. Die heksencultus zou draaien om de aanbidding van een gehoornde god van vruchtbaarheid, die door christelijke vervolgers de duivel werd genoemd. Zijn volgelingen, de ’heksen’, zouden volgens deze theorie ook nachtelijke bijeenkomsten hebben gehouden, de zogenaamde (heksen)sabbats.
De theorie werd aan het begin van de negentiende eeuw ontwikkeld door twee Duitse geleerden, Karl Ernst Jarcke en Franz Josef Mone. De Franse historicus Jules Michelet nam ze later over in zijn werk La Sorcière (1862), evenals de Amerikaanse feministe Matilda Joslyn Gage in Woman, Church and State (1893) en de Amerikaanse folklorist Charles Leland in Aradia, or the Gospel of the Witches (1899).
De bekendste pleitbezorger van deze hypothese was de Britse egyptologe Margaret Murray, die haar versie ervan presenteerde in haar studie The Witch-Cult in Western-Europe (1921). Ze zette ze ook uiteen in boeken zoals The God of the Witches (1931) en in haar bijdrage aan de Encyclopædia Britannica, waar haar artikel over hekserij van 1929 tot 1969 bleef staan. Tot in het midden van de 20e eeuw had deze theorie zelfs onder academici veel aanhangers, maar ze werd later als onwetenschappelijk en pseudohistorisch bestempeld.
Murray’s theorieën werden vooral bekritiseerd door historici als Norman Cohn in zijn Europe’s Inner Demons (1975) en Carlo Ginzburg, die in The Night Battles (1966) aantoonde dat voorchristelijke elementen in volkscultuur veel complexer waren dan Murray suggereerde. Keith Thomas leverde in Religion and the Decline of Magic (1971) een belangrijke bijdrage aan het begrip van de sociale context van heksenvervolging.
De theorie had ondanks haar wetenschappelijke weerlegging grote invloed op de moderne Wicca-beweging, die in de jaren 1950 werd opgericht door Gerald Gardner. Gardner beweerde dat zijn religie terugging op dezelfde oude heksencultus die Murray had beschreven, hoewel hij later toegaf dat hij veel elementen zelf had toegevoegd.
Recent onderzoek door historici als Ronald Hutton (The Triumph of the Moon, 1999) en Owen Davies (Witchcraft, Magic and Culture 1736-1951, 1999) heeft aangetoond hoe Murray’s theorieën pasten in een bredere romantische heropleving van interesse in vermeende voorchristelijke religies tijdens de late 19e en vroege 20e eeuw.
Bronnen
- Cohn, Norman (1975). Europe’s Inner Demons
- Davies, Owen (1999). Witchcraft, Magic and Culture 1736-1951
- Ginzburg, Carlo (1966). The Night Battles
- Hutton, Ronald (1999). The Triumph of the Moon: A History of Modern Pagan Witchcraft
- Thomas, Keith (1971). Religion and the Decline of Magic
- Simpson, Jacqueline (1994). Margaret Murray: Who Believed Her and Why?, Folklore 105
- Purkiss, Diane (1996). The Witch in History: Early Modern and Twentieth-Century Representations