Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Heilig boontje
Een heilig boontje is een persoon, die zich braaf voordoet en zich daarop laat voorstaan. Men kan ook iemand bedoelen, die meent dat die nooit iets fouts doet. Net als het begrip hypocrisie wekt dit woord, los van de precieze context, populaire associaties met vals, schone schijn, farizeeër, iemand met twee gezichten, januskop, schijnheilige, smoelentrekker.
Etymologie
Volgens Frederik August Stoett (1923) kan dit begrip een verbastering zijn van de in de 18de eeuw voorkomende uitdrukking ’heilig bontje’, die we lezen bij Justus van Effen:[1] „De listen van sommige schilders, die zulke heilige bontjes niet zyn, als ze wel schynen willen.” In de 18e eeuw verstond men onder een ’bontje’ een burgerwees, en was ’een heilig bontje’ een brave, vrome wees, waarna de uitdrukking echter een ironische bijbetekenis kreeg.
Dat later, toen ’bontje’ niet meer begrepen werd, hiervoor ’boontje’ in de plaats zou zijn gekomen, is volgens Stoett toe te schrijven aan de volksetymologie, die het in verband kan hebben gebracht met de Driekoningenboon.[2] Een andere mogelijke verklaring voor de overgang naar ’boontje’ is de analogie met vergelijkbare uitdrukkingen: ’een leuke pisang’, ’een rare snijboon’, ’een lekkere druif’.[3]
Zie ook
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- Dit artikel, of een eerdere versie daarvan, is (gedeeltelijk) gebaseerd op de bron: F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden W. J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), dat zich in het publiek domein bevindt.
- º Justus van Effen, Arnoldus Wilhelmus Stellwagen (1889) J. van Effen: de Hollandsche Spectator. Eene bloemlezing van een en tachtig vertoogen, met inleiding over den schrijver en zijn werk. J. B. Wolters. p. 413 (zie ook op google books)
- º Zie Noord en Zuid XX, 449 en Harreb. I, 79 a, waar de uitdrukking het eerst is vermeld
- º https://www.etymologiebank.nl/trefwoord/boon