Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Dynastieke titels van de Mantsjoe tijdens de Qingdynastie
Ten tijde van de Qing dynastie bestond een ingewikkeld systeem van dynastieke titels.
Deze dynastie (Chinees: 清; Standaardkantonees: Tsing Tsiew), ook wel Mantsjoe-dynastie, was de laatste keizerlijke dynastie van China. De keizers waren in deze periode afkomstig van de Mantsjoe, die rond 1644 de laatste inheemse dynastie, de Ming-dynastie, afloste. De korte Xinhai-revolutie in 1911 onder leiding van Sun Yat-sen maakte in 1912 een einde aan het keizerrijk.
De nakomelingen van de Chinese keizers uit deze dynastie en een aantal verwanten die niet van keizerlijke bloede waren maar van eerdere chefs van de clan afstamden voerden adellijke titels. Het gecompliceerde systeem van rangen en vererving maakte gebruik van de titels van de Chinese edelen zoals die al door Mencius werden vermeld. De titels komen min of meer overeen met de Europese adellijke titels.
De Dynastieke titels van de Mantsjoe
In China voerden de prinsen van het regerende keizerlijke huis adellijke titels. Er vigeerde een degradatiesysteem. Zonen dragen een titel lager dan die van hun vader. In brede trekken ging dat zo: de zoon van een prins was een hertog. Diens zoon was een markies en zo zakte men generatiegewijs steeds verder in de adellijke rangorde.
Na 13 generaties gingen de nakomelingen van de Zoon des Hemels op in de Chinese bevolking. Zij onderscheiden zich dan nog door het privilege van de gele ceintuur. Geel was de keizerlijke kleur en deze mocht niet zomaar worden gedragen. Andere familieleden, zij die niet van een regerende keizer afstamden, droegen een rode ceintuur.[1]
Binnen de familie van de Keizer van China ontwikkelde zich zo een ingewikkeld systeem van adellijke en dynastieke titels en privileges. De zonen en nakomelingen van een keizerin waren daarbij meer in tel dan de zonen en afstammelingen van de talloze keizerlijke bijvrouwen en concubines.
De nakomelingen van een keizer
De Eminente Rangen of "Ch'ao P'in"
Deze drie graden van de Keizerlijke familie hadden recht op "Chia Ming" of eretitels. Deze werden op gelakte borden boven hun zetel aangebracht.
- 1. Yen Shêng Kung: de titel van "Heilig Prins" wordt gedragen door de afstammeling in rechte mannelijke lijn van de grote wijsgeer Confucius.
- 2a. Kung der Ie Têng of Prins[2]
- 2b. Kung der IIe Têng of Prins.
- 2c. Kung der IIIe Têng of Prins.
- 3. Hou, eveneens verdeeld in drie klassen wordt wel met "Markies" vertaald.
De adellijke rangen of "P'in
De eminente en adellijke rangen waren erfelijk. Het duurde in theorie 26 generaties voordat een nazaat van een Kung van de Ie Teng, een broer van de Keizer van China, een onderdaan zonder adeldom werd. Wanneer een van deze nazaten zelf bijzondere verdiensten had kon hij weer een graad opklimmen in de hiërarchie van de Chinese adel. Afgezien van de adeldom behoorden de nazaten van de keizers en prinsen tot de invloedrijke keizerlijke clan.
- 4. Po, verdeeld in drie klassen wordt wel met Graaf vertaald.
- 5. Tzu, verdeeld in drie klassen wordt wel met Burggraaf vertaald.
- 6. Nan, verdeeld in drie klassen wordt wel met Baron vertaald.
- 7. Ch'ing Ch'e Tu Yü.
- 8. Ch'i Tu Yü.
- 9. Yün Ch'i Yü.
- 10. Ên Ch'i Yü.
De Keizer van China en zijn echtgenotes
De Keizer van China werd na 1616 "Zijne Keizerlijke Majesteit" de "Huangdi" of "Grote Keizer van de Grote Chin-Dynastie" genoemd. Daarnaast werden de titels "Zoon van de Hemel", "Heer van Tienduizend Jaren" en "Grote Khan van Tartarije" gevoerd. De Keizer was Chef en hoofd van zijn clan de Aisin Gioro of 愛新覚羅氏. Iedere Chinese keizer droeg een naam waaronder hij regeerde, de "nien-hao" waarmee zijn regering werd aangeduid. De bevolkingsregisters vermelden bijvoorbeeld dat iemand was geboren in het tiende jaar van de nien-hao; bijvoorbeeld "Het tiende jaar van Tongzhi" (1871). Daarnaast was er een postume naam ten behoeve van de vooroudercultus van de Mantsjoe.
De Eerste Vrouw of Grote Keizerin werd H.K.M. Hsien (eigen naam) Huang Hou genoemd. Wanneer er meerdere keizerinnen waren werden deze genoemd naar hun verblijfplaats binnen de uitgestrekte Verboden Stad. Men kende dan bijvoorbeeld een Hsi Kung Huang Hou (Keizerin van het Westelijk Paleis), Tung Kung Huang Hou (Keizerin van het Oostelijk Paleis) en Chung Kung Huang Hou (Keizerin van het Middelste Paleis).
De Chinese Keizer leefde polygaam. Behalve zijn keizerinnen waren er tal van bijvrouwen en concubines.Ieder van deze vrouwen kon, na een zorgvuldig te boek gestelde nacht in de gele Keizerlijke slaapkamer, met het "drakenzaad"[3][4] zijn bevrucht en op haar beurt moeder van de troonopvolger worden.
- 1. Huang Kuei Fei: Geëerd Keizerlijk Bijvrouw der Ie Klasse.
- 2. Kuei Fei: Geëerd Keizerlijk Bijvrouw der IIe Klasse, Ie Rang.
- 3. Shu Fei: Rechtschapen Keizerlijk Bijvrouw der IIe Klasse, IIe Rang.
- 4. Te Fei: Deugdzaam Tweede Bijvrouw der IIe Klasse, IIIe Rang.
- 5. Hsien Fei: Waardig Tweede Bijvrouw der IIe Klasse, IVe Rang. De laatste grote Keizerin-regentes Tze-Hsi kwam als Lan Hsien Fei aan het hof.
- 6. Fei: Bijvrouw van de IIIe Rang.
- 7. Pin: Keizerlijk Concubine der IVe Rang.
- 8. Kuei Jên: Nobele Dame der Ve Rang.
- 9. Ch'ang Tsai: Vrouwelijk Bediende VIe Rang.
- 10. Ta Ying: Vrouwelijk Bediende VIIe Rang.
- 11. Shih Nü: Vrouw VIIIe Rang
In het confucianistische China speelde de moeder van de Keizer een grote rol. Zij was H.K.M. de "Huang T'ai Hou" of Keizerin-Weduwe.
De grootmoeder aan vaderszijde van de Keizer was T'ai Huang T'ai Hou, oftewel "Grote Keizerin-Weduwe". De andere grootouders waren niet in tel.
De vermoedelijke erfgenaam van de Drakentroon was Z.K.H. de "Huang T'ai Tzu" of Keizerlijk Erfprins.
De vermoedelijke erfgenaam van de Keizerlijke Erfprins was een zoon van diens voornaamste echtgenote en werd Z.K.H. de "Huang Ti Sun" genoemd.
Binnen de familie werden prinsen naar voren geschoven en soms werden familieleden van de Keizer geadopteerd. De hoofdregel was dat de geadopteerde in de rij van generaties tot een jongere generatie moest behoren dan de adoptievader. Ook postume adopties en testamentaire beschikkingen waarin werd vastgelegd dat een nog ongeboren zoon van een troonopvolger op zijn beurt geadopteerd zou zijn door een eerdere keizer van China kwamen voor. Dergelijke regelingen waren noodzakelijk om de in het confucianisme belangrijke verhouding tussen grootvader, vader en (klein)zoon te construeren. Wanneer deze band zou worden doorbroken zou de verering van de voorouderlijke keizers in het gedrang komen.
De Keizerlijke Prinsen of "Huang Tzu", van de eerste zes rangen
- 1e Rang, "Ho Shê Ch'in Wang" of "Ho Shê Pei Lê", ook wel qinwang (親王 of in het Manchu: Cin Wang. Deze zonen van een keizerin waren Prinsen van den Bloede van de Eerste Rang en droegen de titel "Keizerlijke Hoogheid". Zij bezaten een apanage of "hao" waarvan de naam deel van de titel werd. Na hun dood kregen deze prinsen een "shi" oftewel een postume titel waaronder zij als voorouder werden vereerd door hun nageslacht. De Prinses-echtgenote was een Fu Chin. Concubines waren Ts'e Fu Chin. De oudste zoon van een dergelijke agnaat voerde de titel "Shih Tzu".
- 2e Rang, To Lo Chün Wang[5] of "Ho Shê To Lo Pei Lê", een "Prins van de Gift" want Dolo of "To Lo" betekent gift. Ook wel junwang (郡王 of in het Manchu giyūn wang. Deze Keizerlijke zonen van een concubine waren Prinsen van den Bloede van de Tweede Rang, droegen de titel "Keizerlijke Hoogheid" en bezaten een apanage of commende, in het Chinees "hao" geheten, waarvan de naam deel van de titel werd. Na hun dood kregen deze prinsen een "shi" oftewel een postume titel waaronder zij als voorouder werden vereerd door hun nageslacht. De Prinses-echtgenote was een Fu Chin. Concubines waren Ts'e Fu Chin. De oudste zoon van deze agnaat voerde de titel Chang Tzu.
- 3e Rang, To Lo Pei Lê: Deze zoon van een keizer was Prins van den Bloede van de Derde Rang en droeg de titel "Hoogheid". Zijn zoon en erfgenaam had geen recht op een bijzondere titel; hij was een " zhangzi" (長子. De Prinses-echtgenote was een Fu Jen.
- 4e Rang, Ku Shan Pei Tzu: Deze zoon van een keizer was "Prins van de Banier" en Prins van den Bloede van de Vierde Rang, droeg de titel "Hoogheid". De Prinses-echtgenote was een Fu Jen.
- 5e Rang, Ên Chên Kuo Kung, ook wel guogong (國公: Deze zoon van een keizer was "Verdedigend Hertog" en Prins van den Bloede van de Vijfde Rang, droeg de titel "Hoogheid"[6].
- 6e Rang, Fêng Ên Fu Kuo Kung: ook wel guogong (國公: Deze zoon van een keizer was "Standvastig Hertog" en Prins van den Bloede van de Vijfde Rang, droeg de titel "Hoogheid"[6].
Al deze prinsen in de zes categorieën droegen rechtens een hoge onderscheiding, de "San Hen Hua Ling" (Drievoudige Pauwenveer). Ze bezaten ook de acht privileges of "Pa Fen". Dat hield in dat hun tuniek met een paarse knoop werd dichtgemaakt, dat ze de drie pauwenveren op de hoed droegen, dat ze een geborduurde draak in een vierkant op hun hofkostuum mochten aanbrengen, dat ze rode speren bij de poorten van hun residenties plaatsten, dat ze het hoofdstel van hun paarden met passementen (kwasten) mochten versieren en dat ze purperen teugels gebruikten. Een bediende droeg achter deze prinsen hun eigen theepot die een bijzonder model had en hun staf zorgde ervoor dat hun vorstelijke heer en meester steeds op een tapijt met een voor de Huang Tzu gereserveerd patroon zaten.
Waar geen hogere of bijzondere titel werd gebruikt was de zoon van een Keizerlijk Prins een "Heer" (貝勒 of in het Manchu een "Beile".
De dochters van deze prinsen werden "Junzhu" 郡主 genoemd.
De Acht Grote Prinselijke Huizen of Pa Ta Chia
Een groep van acht prinsen bezat het privilege van behoud van rang door de generaties of "Shih Hssi Wang T'i" (世襲罔替). De acht Grote Prinselijke Huizen of "Pa Ta Chia" werden de T'ieh Mao Tzu Wang of ijzerhoeden (铁帽子王) genoemd. Deze zeer geprivilegieerde prinsen of Qinwang waren uiterst conservatief en zij bewaakten hun privileges, hun inkomens uit apanages en hun belastingvrijheden met zorg. Toen de Qing-dynastie China aan het einde van de 19e eeuw probeerde te hervormen ondervonden de hervormingsgezinde Keizer Guangxu en de naar moderniseringen neigende regentes Tze-Hsi de politieke macht van ijzerhoeden.
De literatuur spreekt van acht huizen maar het zijn er welgeteld negen.
- 1. Het Hoofd van het Huis Li, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
- 2. Het Hoofd van het Huis Yui of Yi, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel
- 3. Het Hoofd van het Huis Yü, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
- 4. Het Hoofd van het Huis Su, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
- 5. Het Hoofd van het Huis Chêng, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
- 6. Het Hoofd van het Huis Chuang, een Ho Shê Ch'in Wang en Prins van den bloede van de Eerste Rang. Hij droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
Deze zes prinsen waren de nakomelingen van de keizers T'ien-ming ook wel Taizu of Nurhachi en T'ien-tsung of Abahai.
- 7. Het hoofd van het Huis Yi, afstammeling van Prins Yi-Hsieng of "Hsien", een Ho Shê Ch'in Wang. De eerste Prins Yi. Prins Yi was de 22e zoon van de grote Kang-Hsi keizer. Hij was een Prins van den Bloede van de Eerste Rang en droeg de titel "Keizerlijke Hoogheid". Deze prinsen ontvingen na hun dood geen "shi" of postume titel.
- 8. Het hoofd van het Huis Shun-chêng, Prins van de Tweede Rang, "To Lo Chün Wang" of "Ho Shê To Lo Pei Lê", een "Prins van de Gift". Hij werd met "Keizerlijke Hoogheid" aangesproken.
- 9. Het hoofd van het Huis K'o-chi'in, Prins van de Tweede Rang, "To Lo Chün Wang" of "Ho Shê To Lo Pei Lê", een "Prins van de Gift". Hij werd met "Keizerlijke Hoogheid" aangesproken.
De erfgenaam van een Qinwang droeg de titel Shizi 世子. De dochters van deze prinsen werden "Junzhu" 郡主 genoemd.
De Keizerlijke Prinsen van de mindere rangen.
- 7e Rang, Pu Ju Pa Fên Chên Kuo Kung: Een Mindere "Verdedigend Hertog zonder recht op de Acht Privileges" was Prins van den Bloede van de Zevende Rang en droeg de titel "Excellentie".
- 8e Rang, Pu Ju Pa Fên Fu Kuo Kung: Een Mindere "Verdedigend Hertog zonder recht op de Acht Privileges" was Prins van den Bloede van de Achtste Rang en droeg de titel "Excellentie".
- 9e Rang, Chên Kuo Chiang Chün van de Eerste Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Negende Rang.
- 9e Rang, Chên Kuo Chiang Chün van de Tweede Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Negende Rang.
- 9e Rang, Chên Kuo Chiang Chün van de Derde Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Negende Rang.
- 10e Rang, Fu Kuo Chiang Chün van de Eerste Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Tiende Rang.
- 10e Rang, Fu Kuo Chiang Chün van de Tweede Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Tiende Rang.
- 10e Rang, Fu Kuo Chiang Chün van de Derde Têng: Een edelman van de Keizerlijke bloedlijn in de Tiende Rang.
- 11e Rang, Fêng Kuo Chiang Chün van de Eerste Têng: Een Generaal en Steunpilaar van de Staat, edelman van de Keizerlijke Bloedlijn in de Elfde Rang [7].
- 11e Rang, Fêng Kuo Chiang Chün van de Tweede Têng: Een Generaal en Steunpilaar van de Staat, edelman van de Keizerlijke Bloedlijn in de Elfde Rang[7].
- 11e Rang, Fêng Kuo Chiang Chün van de Derde Têng:: Een Generaal en Steunpilaar van de Staat, edelman van de Keizerlijke Bloedlijn in de Elfde Rang[7].
- 12e Rang, Fêng Ên Chiang Chün: Een Generaal bij Keizerlijke Gratie en edelman van de Keizerlijke Bloedlijn in de Twaalfde Rang[7].
- 13e Rang, Tsung Shih: Lid van de Keizerlijke Clan. De meeste van de erfgenamen van de Fêng Ên Chiang Chün vielen terug in deze lage adellijke rang. De rang van Tsung Shih viel ook hun mannelijke nazaten ten deel en ging niet meer verloren. De leden van de keizerlijke clan hadden politiek gewicht door hun toegang tot de leiders van hun clan. Hun dochters kwamen in aanmerking voor de selectie van de keizerlijke concubines en bijvrouwen. Deze clanleden hadden het recht om een Huang T'ai Tzu, een ceintuur in de keizerlijke kleur geel te dragen. Daarmee werd hun afstamming van de stichter van de dynastie, Keizer Hsien Tsu aangeduid.
- 14e Rang: Chio Lo: De afstammelingen van de broers en ooms van Keizer Hsien Tsu waren geen afstammelingen van de Chinese keizer. Zij waren wel verre familieleden van de vorst en ze waren uiteraard lid van zijn Keizerlijke clan. Deze Mantsjoes droegen de Hung T'ai Tzu of rode ceintuur.
Voor de nakomelingen van een Chinees Keizer werd ook de Chinese titel "Beizi", 貝子 in het Manchu "beise" gebruikt. De dochters van deze prinsen werden "Junzhu" 郡主 genoemd.
De prinsessen van het Keizerlijk Huis
Alhoewel de Chinese maatschappij geheel gefixeerd was op het verkrijgen van zonen werden de dochters van de Keizer en de dochters van de prinsen met respect behandeld. Ook voor deze vrouwelijke afstammelingen van de Zoon des Hemels was een ingewikkelde reeks van titels bedacht. Dergelijke regels golden ook voor de schoondochters en de schoonzoons. De echtgenotes van de prinsen en de verdere nazaten van de keizers uit de Grote Qing-dynastie droegen titels die correspondeerden met de rang van hun echtgenoot.
De eerstgeboren dochter uit het huwelijk van de Keizer van China en zijn Keizerin werd de " Koninklijke Kurun Prinses", 固倫公主 of "Eerstegeboren Dochter van de Keizerin" genoemd. De daaropvolgende prinsessen waren " Koninklijk Heshuo Prinses" (和碩公主 of "Keizerlijke Dochter", in het Manchu "hošoi gungju".
Een dochter van de Keizer en een Keizerin van China was een "Ku Lun Kung Chu" of "Prinses van de Staat". Ze had dezelfde hoge rang als een Prins van de Ie Rang. Deze vrouwen hadden het recht om te worden aangesproken met "Uwe Keizerlijke Hoogheid". Nadat de Mantsjoes naar Peking waren verhuisd hield men op de namen van de prinsessen te registreren. Ze werden nu eenvoudig als Eerste Prinses, Tweede Prinses, Derde Prinses enz. aangeduid. De volgorde van hun geboorte was daarbij bepalend, de rang van de moeder speelde geen rol.
De schoonzoons van de keizer en keizerin waren "Ku Lun E Fu", ook wel "Efu" of "Fuma" 額駙/駙馬.
De dochters van een keizerlijk concubine ontving de titel "Ho Shê Kung Chu" die in het protocol van de Verboden Stad overeenkwam met die van een Prins van de IIe Rang. De schoonzoon was een "Ho Shê E Fu". De hiërarchie van de keizerlijke nakomelingen was als volgt:
- 1. Ku Lun Kung Chu of Ku Lun E Fu, een dochter van de Keizer en een Keizerin
- 2. Ho Shê Kung Chu of Ho Shê E Fu, een dochter van de Keizer en een keizerlijk concubine
- 3. To Lo Kung Chu of To Lo E Fu.
- 4. Ku Shan Kung Chu of Ku Shan E Fu.
De dochters van de Keizer ontvingen in de regel een van de vier hierboven genoemde rangen.
- 5. Chün Chu Kung Chu of Chün Chu E Fu, ook wel Ho She Ko Ko, was de titel van een dochter van een Keizerlijk Prins van den bloede van de Ie Rang.
- 6. Hsien Chu Kung Chu of Hsien Chu E Fu ook wel To Lo Ko Ko, was de titel van een dochter van een Keizerlijk Prins van den bloede van de IIe Rang.
De dochters van de Prinsen van de eerste zes rangen, de Ku Lun, waren Keizerlijke Hoogheden en ontvingen bij hun huwelijk een adellijke titel. Hun echtgenoten, de "E Fu" of Keizerlijke Schoonzoons kregen dezelfde titel. Deze titel werd door de oudste zoon geërfd en vererfde langs de lijn van de primogenitur in zijn nageslacht.
- 7. Chün Chün Kung Chu of Chün Chün E Fu, ook wel To Lo Ko Ko, was de titel van een dochter van een Keizerlijk Prins van den bloede van de IIIe Rang.
- 8. Hsien Chün Kung Chu of Hsien Chün E Fu, ook wel Ku Shan Ko Ko, was de titel van een dochter van een Keizerlijk Prins van den bloede van de IVe Rang.
- 9. Hsieng Chün Kung Chu of Hsieng Chün E Fu, ook wel Fêng Ên Ko Ko, was de titel van een dochter van een Keizerlijk Prins van den bloede van de Ve of VIe Rang.
- 10. Tsung Nü was de titel van de dochters van de mindere Keizerlijke Prinsen van den Bloede.
De dochters van de stichter van de dynastie, Nurchachi Khan ontvingen geen titel, zij werden eenvoudig als "Ko Ko" oftewel Dame aangeduid. De ingewikkelde hiërarchie werd pas opgebouwd toen de Mandsjoes zich meester hadden gemaakt van het Chinese Keizerrijk.
Het einde van de dynastie
De adel van China speelde tijdens de Qing geen grote rol in het aan mandarijnen toevertrouwde landsbestuur, maar toen de Chinese keizer in eed edict van 9 mei 1910 een senaat in het leven riep werden daarin behalve 16 prinsen en edelen uit het Keizerlijke Huis ook 12 Manchu en Chinese edellieden en 14 prinsen en edellieden van de onderhorige gebieden benoemd.[8] Deit hogerhuis heeft geen rol van betekenis meer gespeeld.
Literatuur
- Edward L. Shaugnessy (redactie), China, Librero 2008. ISBN: 9789057645570
Externe link
- Chinees: Yinxiang's descendants in Qing Histories.
Bronnen, noten en/of referenties
|