Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Aristo-
Aristo- was een literair en algemeen-cultureel tijdschrift dat tussen juni 1930 en december 1964 is verschenen. Het was eigendom van de Brabantse priester Wouter Lutkie.
Het programma van Aristo- was geheel en al in overeenstemming met het integralistisch streven van priester Thompson. Het was behalve integralistisch ook fascistisch. Lutkie beschouwde het blad als zijn geestelijk eigendom, zijn geesteskind, zowel in geestelijke als in materiële zin. Af en toe was er een eindredacteur, soms was er een meerkoppige redactie die in gezamenlijkheid opereerde en Lutkie maakte soms wel en soms niet deel uit van een redactie. Hoe de formele constructie ook was, in de praktijk van het tijdschrift was Lutkie, en niemand anders, de ware ‘leider’. Aristo- werd vanzelfsprekend niet democratisch geleid, want tot aan het eind van zijn leven behield Lutkie zijn afkeer van de democratie.
Het programma van Aristo- werd gepubliceerd in het laatste nummer van het tijdschrift Oisterwijk (nr. 6-7, mei 1930):
- ‘Hier op aarde God dienen, teneinde Hem hiernamaals eeuwig te aanschouwen. En, op den grondslag van dit program willen wij bijdragen aan bevordering der cultuur: dat is aankweeken van geestelijke aristocratie, van magnanimiteit; dat is vermijden van al wat zedelijk laag en geestelijk klein of minderwaardig is. Daarom zal Aristo- opkomen tegen den socialen klassenstrijd en tegen de liberale neutraliteit op sociaal gebied, vóór een harmonische samenwerking van alle klassen en groepen der gemeenschap. Vóór de eenheid van waarheid, goedheid en schoonheid, tegen alle splitsende en versnipperende specialisatie, tegen alle soort “dubbele moraal”, tegen alle heidensch aesthetisme. Vóór een even sterke als wijze liefde tot het vaderland, tegen alle soort, haat en afgunst opwekkend, chauvinisme, zoowel als tegen een vaderland-negeerend internationalisme en pacifisme. Tegen “vrijheid, gelijkheid en broederschap” op politiek en maatschappelijk gebied, vóór discipline, orde en hiërarchie. Tegen politieke en vóór sociale democratie. Tegen de vervlakkende en verdwazende democratiseering van den geest, vóór veredeling van het zieleleven en verheffing en verfijning van het peil des geestes. Vóór de synthetische wijsheid, tegen de geletterde stompzinnigheid. [...] Aristo- wil hoeden en bevorderen alles wat moreel en physiek gezond is, wil den strijd aanbinden tegen alle, de gezondheid der physieke en moreele natuur ondermijnende, machten.’
Vanaf het prille begin was Aristo- gericht op de Franse cultuur, schrijvers en filosofen. Léon Bloy, Ernest Hello en Jacques Maritain zijn namen die de lezers van Aristo- niet vreemd in de oren hebben geklonken. Tijdens de jaren dertig had Aristo- de reputatie een fascistisch tijdschrift te zijn. Lutkie had in de ondertitel weliswaar laten opnemen dat het ‘algemeen cultureel en literair’ was, maar in de praktijk werd dit maar ten dele gerealiseerd. De lezer uit 1937 en 1938 zou zich met recht hebben kunnen afvragen of een artikelenreeks over zaken als voortplanting, kuisheid en geboortebeperking iets te maken had met fascisme, cultuur of literatuur.
Vanaf het begin van zijn bestaan was Aristo- onderhevig aan de zogeheten ‘preventieve ecclesiastieke censuur’. Deze censuur was geregeld in de Codex juris canonici waarin was vastgelegd dat alle theologische geschriften moeten worden voorgelegd aan de censor van het desbetreffende diocees. In de eerste jaargang diende professor Willem Nolet als censor. Medio jaren dertig benoemde bisschop Diepen de Udense pastoor Adriaan Goossens tot censor. Hij werd opgevolgd door dr. G.P.J. Bannenberg, die het censorschap tot het einde van het tijdschrift zou vervullen.
De commerciële exploitatie van Aristo- was vanaf het begin een zorgenkindje. Lutkie hield tegenover vrijwel iedereen vol dat de exploitatie nét ging, maar dat er geld bij moest, waarvan hij hoopte dat het zou worden bijgedragen door personen die het tijdschrift een warm hart toedroegen. Dit gebeurde dan ook regelmatig, maar ondanks die vrijwillige steun heeft Lutkie de financiële last van Aristo- grotendeels zelf gedragen. Het tijdschrift had gedurende zijn bestaan gemiddeld 200 à 300 abonnees.
Lutkies Aristo- is tussen medio 1930 en medio 1965 onafgebroken verschenen - afgezien van ruim anderhalf jaar aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, toen het werd verboden vanuit het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten, gevolgd door een korte periode na de bevrijding waarin het tijdschrift in brochurevorm onder de naam Ten beste werd gepubliceerd. Zowel Aristo- als Ten beste had doorgaans 48 bladzijden. Op 15 november 1946 kreeg Lutkie toestemming om Aristo- weer te laten verschijnen en vanaf 1947 kwam het dus weer in de vertrouwde tijdschriftvorm uit, twaalf keer per jaar. Tussen Kerstmis 1941 en november 1943 werd Aristo- vier keer verboden. Na elk van de eerste drie verboden ging Lutkie schriftelijk en in persoon pleiten bij het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten in Den Haag en kennelijk was dit dan genoeg om het verbod te doen intrekken.
Vanaf voorjaar 1937 tot en met zomer 1962 organiseerde Lutkie in het voor- en najaar de Aristo-dagen. In totaal waren het er omstreeks veertig, die plaatsvonden in Soli Deo te Nuland. Het waren bijeenkomsten van gelijkgestemden, hoewel hij ook menigmaal personen uitnodigde die in geschrifte blijk hadden gegeven van verzet tegen geest en inhoud van het tijdschrift. Het aantal aanwezigen varieerde van toen à vijftien personen tijdens de bezetting tot dertig à vijfendertig in de jaren vijftig. Vaak hadden de bijeenkomsten naast een inhoudelijk doel - lezingen en discussies - ook een sterk sociaal aspect: oude vriendschapsbanden werden aangehaald, nieuwe gelegd. In 1951 schreef hij aan de Vlaamse katholieke dichteres Reninca, pseudoniem van Renée Lauwers: ‘Gy zult een ongewoon heterogeen gezelschap aantreffen: kunstenaars, leraars, academici, priesters, luttel geletterden, zwarten zowel als witten, eenvoudigen zowel als criticasters; maar allen verenigd in een sfeer van oprechtheid en naastenliefde, in wat sommigen noemen: een Aristo-sfeer. (Ik kon met die opsomming doorgaan: zakenlieden en handwerkslieden, gelovigen en ongelovigen, protestanten en katholieken.)’ Na de oorlog werden de bijeenkomsten door de overheid met argwaan bejegend en op last van de directeur-generaal van politie, mr. J.C. van der Minne, gedurende enige tijd bespioneerd.
Literatoren die in Aristo- publiceerden en debuteerden waren o.a.: Bertus Aafjes, Frans Babylon, Ad den Besten, Martien Beversluis, Uriel Birnbaum, Leo Boekraad, Pierre Bogaers, Jeroen Brouwers, Henri Bruning, Anton Deering, Pierre H. Dubois, Anton van Duinkerken, Anton Erwich, Tom van Ewijk, Henk van Gelre, Blanka Gyselen, Paul Haimon, Roel Houwink, Harrie Kapteijns, Joan Kat, Martin Leopold, Herman de Man, Henk van Maurik, Willem de Mérode, Ad J. Odijk, A.J.D. van Oosten, Riek Palache, François Pauwels, Michel van der Plas, Reninca, Jan Rietveld, George de Sévooy, Wim J. Simons, Miep van der Velde, Bernard Verhoeven, Bert Voeten, Maarten Vrolijk, Gerard Wijdeveld, Aldert Witte, Wim Zaal.[1]
Bronnen, noten en/of referenties
|