Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Albert Béla Haas
Albert Béla Haas | ||
Geboren | 27 oktober 1911 Zalalövő | |
Overleden | 12 augustus 1997 Greenwich Village | |
Onderdeel | Vrije Fransen | |
Dienstjaren | 5 | |
Onderscheidingen | Ridder in het Legioen van Eer, Oorlogskruis met de palm |
Albert Béla Haas (Zalalövő, 27 oktober 1911 – Greenwich Village, 12 augustus 1997) was een Frans (van oorsprong Hongaars) arts, officier en verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Loopbaan
Haas was van joodse afkomst, werd geboren in Hongarije (bij Zalalövő) en verhuisde na de scheiding van zijn ouders met zijn vader naar Boedapest (zijn moeder was van Franse komaf en keerde terug naar Frankrijk). Aldaar studeerde Haas medicijnen en vertrok toen naar Frankrijk, waar hij zijn militaire dienstplicht vervulde (hij was Frans staatsburger); na zijn opleidingsperiode ging hij het leger in en werd naar Indo-China gestuurd; omdat hij geelzucht opliep, werd hij terug naar Frankrijk gezonden om te herstellen.
Tweede Wereldoorlog
Begin van de oorlog
Op 29 april 1940 werd Haas opgeroepen voor het Franse leger en werd ingeschreven als arts van de Service de Santé (Geneeskundige Dienst) met de rang van eerste luitenant. Hij werd vervolgens bij een bataljon geplaatst van de Engagés Volontaires pour la Durée de la Guerre. Deze bataljons bestonden uit genaturaliseerde Franse staatsburgers en in Frankrijk wonende buitenlanders, met inbegrip van de mannen van het Frans Vreemdelingenlegioen. Op 10 mei 1940 begon de Duitse Blitzkrieg en werd het vliegveld bij Sathonay, waar Haas gestationeerd was, gebombardeerd door een Duits vliegtuig, waarbij Haas het leven redde van een legionair en door zijn commandant geprezen werd. Kort daarop vroeg hij overplaatsing aan naar het Franse front in België. Gedurende de ongeorganiseerde vlucht van de gedesorganiseerde colonnes moest Haas voor de gewonde militairen zorgen. Toen er stuka’s naderden raakte de colonne in paniek en vertrapte men elkaar. De stuka's vuurden en overal lagen lijken en gewonden. Haas was de enige arts ter plaatse. Ten noorden van Lyon werd korte tijd halt gehouden en na enige tijd werd Sathonay bereikt. De volgende dag vertrok Haas naar Aix-en-Provence; later hoorde hij dat hij was voorgedragen voor het Croix de Guerre voor zijn verdiensten aan de gewonden gedurende het terugtrekken.
Tijdens de demobilisatie werd Haas aangesteld als medische chef voor het 12de en 21ste regiment vrijwilligers; vervolgens vertrok hij naar Mende en bleef in het gedemobiliseerde leger als arts voor de vier werkkampen die in Zuid-Frankrijk zouden worden opgezet. Haas werd op 10 november 1940 overgeplaatst naar Arles en bezocht daar als arts patiënten in het lokale ziekenhuis en werd tevens benaderd door de Franse ondergrondse (tijdens Vichy-Frankrijk) om toe te treden tot het verzet. In maart 1941 vertrokken Haas en zijn vrouw per onderzeeboot naar Engeland, waar zij een training kregen en een ontmoeting hadden met de leider van het verzet, generaal Paul Guivante de Saint-Gast. Tijdens het verblijf in Engeland leerden Haas en zijn vrouw onder meer parachutespringen en codes van geheime boodschappen. De daarop volgende anderhalf jaar kregen zij een aantal opdrachten van het verzet; Haas werd aan het ziekenhuis van Nice verbonden en aangesteld als lid van de medische staf, die vrouwen en mannen onderzocht die aangewezen waren om in Duitsland dwangarbeid te verrichten. Zijn taak was om de meeste van deze patiënten ongeschikt te verklaren. Daarnaast verzorgde hij de verspreiding van vervalste identiteitspapieren en bonkaarten voor de nieuwe leden van de verzetsorganisatie.
Bij twee opdrachten werd hij per parachute boven Oostenrijk neergelaten om daar clandestiene radiozenders voor Oostenrijkse verzetsstrijders te installeren; de eerste keer werkte hij daartoe samen met de bisschop van Wenen. In november 1942 werd Haas gevraagd als infiltrant toe te treden tot de Duitse organisatie Todt. Aan het einde van het voorjaar van 1943 werden Haas en zijn vrouw verraden en werd Haas aan de Gestapo ter ondervraging overgedragen.
Martelingen en deportatie
De ondervraging bij de Gestapo begon met een pak slaag, waarbij beide voortanden van Haas werden gebroken; hij werd in een badkuip ondergedompeld en aan zijn duimen opgehangen. Vervolgens werden de nagels van zijn tenen gespleten maar hij verried niets. Begin oktober werd hij overgebracht van de Gestapo-gevangenis bij Nice naar Fresnes. Aldaar werd hij eenzaam opgesloten en in november 1943 voor de rechtbank gedaagd. Na tweeëneenhalve minuut volgde het vonnis: de doodstraf. De rechter beschreef de details van de op handen zijnde executie aan Haas en legde uit dat de rechtbank zeer humaan had geoordeeld omdat een gewone misdadiger onder de guillotine moest sterven terwijl Haas een eervolle executie door het vuurpeloton te wachten stond. Haas had geen recht op hoger beroep en mocht nog slechts een priester spreken om zijn ziel van zonden te reinigen. Enige dagen later werd Haas in een vrachtauto geduwd en na een korte rit overgeplaatst in een goederenwagon, die de gevangenen naar Compiègne (gevangenkamp Royallieu) transporteerde, waar ze uit de wagons werden getrapt en naar een barak getransporteerd. Bij aankomst werd Haas zeer ernstig ziek, herstelde echter, werd na een week weer op transport gesteld en kwam in november 1943 aan in Dachau.
Daar werd, volgens de gebruikelijke procedure, het haar afgeknipt, de mond op gouden kiezen doorzocht en de anus op kostbaarheden en vervolgens een registratienummer toegekend. Haas was naar Dachau gebracht als ’haas’; hazen waren politieke gevangenen die op de nominatie stonden vermoord te worden in de ’Hazenjacht’; groepjes van deze gevangenen werden op een binnenplaats losgelaten met een ’doel’ op de borst, waarna er door de SS lukraak op geschoten werd. Haas werd ook gedwongen op te treden als ’haas’ maar overleefde deze episode. Omdat hij als politieke gevangene te Dachau ten dode was opgeschreven waagde hij, samen met een medegevangene, Peter Kalka, een Pools officier, die het bloedbad van Katyn had overleefd, een ontsnappingspoging. Beiden ontsnapten, verscholen achter vuilnisvaten op een vuilnisauto en werden opgevangen door een priester. In Augsburg liepen zij in een valstrik en werden door de Gestapo opgepakt. Kalka en Haas werden op het politiebureau te Augsburg van elkaar gescheiden en Haas werd naar het hoofdbureau van de Gestapo gebracht. Daar werd hij gemarteld omdat men wilde weten wie bij de ontsnappingspoging had geholpen; hij werd gebrand met sigaretten, op een ’zangmachine’ (waarbij elektrische stroom door het lichaam werd gezonden) gelegd en uiteindelijk teruggezonden naar Dachau, waar hij met een touw om zijn hals en met zijn armen boven zijn hoofd, zonder eten of drinken, aan een boom werd vastgebonden. Kalka was intussen al doodgemarteld. Nadat Haas uiteindelijk was flauwgevallen werd hij in een cel opgesloten.
Dachau, Flossenbürg en Auschwitz
Van Dachau werd Haas per goederenwagon naar Flossenbürg overgebracht; aldaar moesten de gevangenen met een stuk krijt de lijnen van een bed tekenen, er waren geen dekens en de ramen stonden open. Flossenbürg was een kamp bedoeld om gevangenen te laten ’verdwijnen’; geen der gevangenen overleefde de behandeling aldaar langer dan een week. Omdat de ’Lagerschreiber’ Haas kende uit Nice deed hij moeite hem overgeplaatst te krijgen naar een kamp met betere overlevingsmogelijkheden. Haas werd weer in een veewagon gedreven en naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd hij ingeschreven in het officiële kampregister met als registratienummer Häftling-Artz nummer 1762222; hij was nu een respectabel lid van de concentratiekampgemeenschap geworden; dat betekende niet dat hij nu niet meer opgehangen, vergast, geëlektrocuteerd, doodgeschoten of doodgeslagen kon worden, maar als hem zoiets overkomen zou dan moest de kampcommandant zijn dood vermelden. Haas werd naar Auschwitz drei overgebracht, beter bekend als Buna, de rubberfabriek en het dwangarbeiderskamp bij de Poolse plaats Monowitz. Hier werd hij van de vrachtauto getrapt, waarbij hij zijn been brak. Men waarschuwde hem om niet om medisch hulp te vragen; Buna was een dwangarbeiderskamp en gevangenen die medische zorg nodig hadden werden automatisch naar de gaskamer verwezen. Via vrienden wist Haas gedaan te krijgen dat hij overgeplaatst werd naar Laurahütte.
Daar werd hij omdat hij ’ariër’ zou zijn (men wist niets van zijn joods-zijn af) benoemd tot assistent hoofd geneeskundige dienst. Chef van de geneeskundige dienst aldaar was dr. Robert Bloch, een internist uit Parijs. Laurahütte zelf stond onder commando van de tamelijk ’milde’ SS-Hauptscharführer (sergeant-majoor) Quackenacker (na de oorlog werd hij wegens voor in Laurahütte begane misdaden opgehangen). Gedurende de zeven maanden dat Haas in Laurahütte verbleef vonden daar vier executies plaats; dat was een buitengewoon laag aantal in die tijd. Ophangen vond altijd op zondag plaats, zodat het geen werktijd van het kamp zou kosten. Toen het nieuwe Haubt Bau Krankenhaus (HBK, ziekenhuis) klaar was betrok Haas daar zijn verblijf. Tijdens de winter 1943-1944 en het begin van de lente van 1944 kwamen er steeds meer berichten het kamp binnen over oprukkende Russische troepen en evacuatie van andere concentratiekampen, waarvan de bewoners werden verdeeld over de kampen dichter bij Duitsland, dus ook naar Auschwitz met zijn hulpkampen. In september 1944 werd Haas overgeplaatst naar Auschwitz en vervolgens op transport gesteld naar Mauthausen.
Mauthausen
Per veewagon werd Haas naar Mauthausen getransporteerd; er was geen water en voedsel en er braken gevechten uit in de wagons. Veel gevangenen leden aan dysenterie en konden hun ingewanden niet beheersen. Men stond dicht opeengepakt en toen de trein eindelijk stopte bleek dat er 17 personen overleden waren. De lijken werden opeen gestapeld in een hoek en de overige gevangenen werden weer in dezelfde wagon gedreven. Na een lange tijd werd weer gestopt en bleek dat er nog eens 27 doden gevallen waren. Ook deze lichamen werden in een hoek opgestapeld en gedurende de reis die nu weer volgde werden een aantal andere mensen krankzinnig. Intussen was men al drie dagen onderweg, toen de bestemming werd genaderd; de nummers van de lijken werden opgeschreven (43 inmiddels) en de rottende lichamen naar wagentjes ter afvoer gebracht. Na een uur werd nu Mauthausen bereikt en werd Haas van de vrachtauto, die ook de lijken transporteerde, afgetrapt, waarbij hij zijn enkel brak.
De geallieerde en Russische successen hadden een vernietigende uitwerking op het leven in de Duitse en Oostenrijkse kampen; kampen, die gebouwd waren om 10.000 gevangenen te huisvesten moesten nu onderdak bieden aan een aantal dat drie- of vier keer zo groot was. Een ernstige ontwrichting van de Duitse toevoerlijnen verminderde de toch al minimale kampvoeding en de hygiënische omstandigheden waren nu beneden het absolute minimumpeil. Er braken allerlei epidemieën uit van ziektes als roodvonk en vlektyfus. De Duitsers reageerden hierop met panische schrik en zonden gehele transporten direct naar de gaskamers. In Mauthausen en vele hulpkampen stierven talloze gevangenen, zowel aan ziekte en uithongering als aan meer directe vormen van mishandeling. Het gehele complex Mauthausen was één groot kerkhof. Haas werd geplaatst in subkamp Gusen I, waar hij ingedeeld werd bij het Scheisse Kommando (stronteenheid) van de barak. Na een week wist hij, met de hulp van dr. Kaminsky, eerder hoogleraar in de pathologie te Polen, tot gevangenarts in zusterkamp Gusen II te worden benoemd.
Gusen II
Gusen II was haastig gebouwd om aan ongeveer 10.000 gevangenen, vanuit het door de Duitsers bezette Europa daarheen getransporteerd, onderdak te bieden. Toen Haas daar was liep dat aantal tot 30.000 op. Om plaats te maken voor deze nieuwelingen werden steeds, als er weer een transport verwacht werd, de zwaksten uitgezocht en naar de gaskamer gestuurd. Zelfs zonder de hulp van de gaskamers waren de sterftecijfers verbijsterend hoog: van de 10.000 gevangenen die waren aangevoerd toen Gusen II geopend werd, waren na nog maar twee maanden 500 wandelende geraamtes over. Voordat de bevrijding Gusen II bereikte bestond het kamp een jaar en in die periode stierven daar meer dan 50.000 mensen aan ziekten, uithongering, lichamelijk geweld en moord met voorbedachten rade. Toen Haas aankwam lag er een twee verdiepingen hoge berg lijken opgestapeld voor de barak die als lijkenhuis dienst deed. Volgens Haas: Als Gusen I het vagevuur was dan was Gusen II het ergste stukje van de hel.[1] In de herstellingsbarak, waarover, althans in naam, Haas het bewind zou voeren, was de Blockälteste (een zogenaamde ’groene driehoek’ ofwel een misdadiger) de baas. Deze Blockälteste was eerder een psychopathische moordenaar geweest en had de gewoonte als hij niet kon slapen of nerveus was zijn zenuwen te kalmeren door patiënten te vermoorden. Een collega van Haas was dr. Henri Desoille, eerder chef van de gerechtelijke geneeskunde te Parijs. Deze zei over Gusen II tegen Haas: Ik ben een specialist in de gerechtelijke geneeskunde, die in wezen een heel beperkte opleiding heeft gehad. Ik was alleen maar getuige van resultaten van misdaden met dodelijke afloop. Hier zie ik de èchte misdaden, wanneer zij begaan worden en mijn begrip omtrent moordtechnieken is er belangrijk op vooruit gegaan.[2]
Haas en Desoille vormden een verzetsgroep binnen het kamp, wisten veel te bereiken maar stonden wel steeds machteloos tegenover de selecties. Bij deze selecties werd gekeken of een gevangene nog kon werken of het laatste stadium van verhongering had bereikt, zodat hij naar de gaskamer kon worden gestuurd. Ook werden wel ’medische’ experimenten op deze gevangenen toegepast. Haas was getuige dat er een experiment werd gedaan waarbij gevangenen fenol en benzine ingespoten kregen en vervolgens de tijdsduur tot het overlijden werd gemeten. Later zette Haas met steun van zijn medewerkers een drankstokerij op; dit werkte twee kanten op; de kampprominenten gebruikten de sterke drank om hun (homoseksuele) feestjes luister bij te zetten en in ruil kreeg Haas medicamenten voor zijn patiënten. Daarnaast wisten hij en zijn mannen talloze misdadige prominenten onschadelijk te maken. In januari 1945 werden de geallieerde luchtaanvallen op de Gusen II omringende gebieden steeds heviger. Laurahutte werd ontruimd en veel gevangenen werden naar Gusen II gestuurd. Bekenden van Haas van dat concentratiekamp traden toe tot de verzetsgroep. In deze tijd moest Haas een experiment begeleiden, waarbij een groep patiënten, in een vergevorderd stadium van TBC, een nieuw medicijn van IG Farben kreeg. Na afloop van het experiment waren de patiënten een stuk beter maar werden desalniettemin alle 120 buiten tijdens strenge vorst met een tuinslang net zo lang bespoten tot de laatste patiënt doodgevroren was.
De Bevrijding
Omstreeks februari 1945 ging de oorlog zo slecht voor Duitsland dat zelfs de eigen kranten dat niet meer konden ontkennen. In maart sloeg de kampbevolking van Güsen II alle records met 40.000 gevangenen; de SS versnelde vervolgens het tempo der selecties, waarop de bevolking binnen enkele weken op 25.000 personen was teruggebracht. Ook de Schwarze Mina, een vrachtauto, waar in de laadruimte de uitlaatpijp uitkwam, en dat aldus een welkom instrument ter aanvulling van de gaskamers was, werd veelvuldig ingezet. Er brak vlektyfus uit, waarop de SS in paniek raakte en als er ergens ook maar één luis werd aangetroffen iedereen naar de gaskamer stuurde. Uiteindelijk werd het duidelijk dat de kracht van de nazi's uitgeput raakte en werden zelfs de kampprominenten gevraagd in Rusland te gaan vechten. In april 1945 kreeg Haas tyfus; hij werd door zijn vrienden gered en naar Mauthausen overgebracht. In de morgen van de derde mei stormden de SS-officieren hun barakken uit en vielen de gevangenen aan; deze waren weliswaar uitgeput maar getalsmatig met veel meer en er volgde een hevige strijd. Haas deed aan deze strijd maar even mee want hij was te ziek en uitgeput. Een dag later werd het kamp door de Amerikanen bevrijd en kreeg Haas bezoek van een collega-gevangene uit Güsen II, die zich voorstelde als generaal Paul Guivante de Saint Gaste, de eerdere baas van Haas uit het Franse verzet.
Latere loopbaan
Haas bleef na de bevrijding nog een tijdje in het kamp om te zorgen voor de zieke gevangenen en de evacuatie van anderen en werd uiteindelijk naar Frankrijk geëvacueerd, waar hij zijn vrouw en zoon terugvond. Hij werd opgeroepen als getuige (een van de weinige die nog in leven was) tijdens de processen van Neurenberg. Na de oorlog werd Haas benoemd tot Ridder in het Legioen van Eer en werd hem het Oorlogskruis met de palm toegekend. Hij kreeg tevens een persoonlijke dankzegging van president de Gaulle. Later bracht hij op uitnodiging van dr. H. A. Rusk een bezoek aan de Verenigde Staten en niet lang daarna werd hij krachtens een bijzondere wet van het Congres Amerikaans staatsburger. Gedurende de laatste veertig jaar van zijn leven was hij werkzaam bij de New York University School of Medicine. In het begin van zijn loopbaan aldaar zette hij de eerste medische instelling op, die uitvoerige zorg en rehabilitatiemogelijkheden bood, zowel op medisch, psychologisch, sociaal als beroepsmatig gebied. Deze zorg betrof mensen met longziekten of die aan tuberculose, astma, emfyseem en chronische bronchitis leden, evenals patiënten die uitgebreide borstoperaties hadden ondergaan. Hij leverde vervolgens bijdragen aan de zorg voor mensen met chronische ademhalingsmoeilijkheden.
In 1984 schreef Haas over zijn leven tijdens de Tweede Wereldoorlog het boek The doctor and the damned. (in Nederland vertaald onder de titel Arts achter prikkeldraad).
Bronnen, noten en/of referenties
|