Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Adriaan Jan Jacob Leonard Prinsen

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Leeswaarschuwing   Onderstaande tekst is gebaseerd op bronnen uit de 19de eeuw. (Publieke domein)
De tekst geeft hierdoor de zienswijzen van die tijd weer.


Bestand:Prinsen,-A.A.-J.L..jpg
Adriaan Jan Jacob Leonard Prinsen

Adriaan Jan Jacob Leonard Prinsen (1831 - Beek, 2 juli 1880) was een Nederlandse kapitein van het Indische leger en ridder in de Militaire Willems-Orde.

Loopbaan

Prinsen werd bij besluit van 14 maart 1854 als cadet benoemd tot tweede luitenant bij het achtste regiment, werd bij Koninklijk Besluit van 30 september 1857 nummer 97 bevorderd tot eerste luitenant, gedetacheerd bij het Indische leger en vertrok op 31 december 1957 aan boord van het fregatschip Graaf van Heiden Reinestein met een detachement suppletietroepen van 133 militairen naar Oost-Indië. Prinsen werd aldaar geplaatst bij het zesde bataljon infanterie en op 7 december 1859 overgeplaatst bij het negende bataljon, dat deelnam aan de expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo in 1859.

Expeditie naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo

Bestand:Verdediging-van-een-kampong.jpg
Verdedigiging van een bevriende kampong

De 5de bevonden zich te Schans van Tuyl: het stoomschip Admiraal van Kinsbergen onder bevel van luitenant-ter-zee eerste klasse Van Gennep, de stomer Bennett, de kruisboot nr. 21, een gewapende sloep die een houwitser voerde, onder luitenant ter zee tweede klasse Jeekel, een tjunia-prauw en twee ijzeren prauwen. Op die flotille waren ingescheept: de commandant majoor Verspyck, eerste luitenant Pfeiffer, de kapiteins der infanterie Ullmann en Graas, de eerste luitenants Prinsen en van Dam van Isselt, de tweede luitenant Verstege, de adjudant onderofficier dienstdoende officier Middendorp met 165 onderofficieren en manschappen van het negende bataljon infanterie. Verder: eerste luitenant der artillerie Borel met twee 3 ponders en een mortier met handbediening, eerste luitenant der sappeurs Caspersz met 6 sappeurs en eindelijk 70 kettinggangers met leeftocht voor 20 dagen. Nog diezelfde dag stoomde men naar Marabahan, met de kleine vaartuigen op sleeptouw; de volgende dag naar Negara en de 7de tot kampong Pandjang. De rivier werd hier zo kronkelend en het vaarwater zó nauw, dat de bemanning der Kinsbergen een hoogst afmattende dag had en het schip, in weerwil van alle ijver en inspanning, slechts langzaam kon avanceren. Verder dan tot kampong Alabioe bracht men het de 8ste niet; wat men ook in het werk stelde, de kronkelingen konden niet meer worden omgezwenkt zonder het schip bloot te stellen met de voorboeg of de achterboeg tegen de rotsachtige oever te stoten.

Nu was goede raad duur. De expeditiecommandant bedacht zich echter niet lang, ging zelf aan boord van de stomer Bennett, die door zijn mindere lengte nog bruikbaar was, en bereikte daarmee kampong Soengej Benar, op een uur gaans van Amoenthay gelegen. Het detachement ontschepen, de Bennett terugzenden om de ijzeren prauw en de kruisboot op te slepen, was het werk van enige ogenblikken. Majoor Verspijck zond onderwijl Pfeiffer op verkenning uit, om de plaats op te zoeken waar Djalil zich versterkt had; men had vernomen dat aan de samenvloeiing der Batang Balangan en soengej Tabalong een benting was opgericht. Pfeiffer kreeg tot dat doel de gewapende sloep ter zijner beschikking en roeide daarmee de rivier op. Langs de oever marcheerde gelijktijdig een verkenningspatrouille van 15 man onder Van Dam van Isselt, om de weg te nemen die van de landzijde naar bedoelde benting voerde. ’s Avonds kwam de Bennett ten tweede male te Soengej Benar, en kreeg order om de volgende morgen nog eens naar de Kinsbergen af te zakken, en te beproeven die op te slepen, of anders het detachement bij zich aan boord over te nemen, met uitzondering van de 15 bajonetten, die in geval van nood de equipage moesten versterken. Er bevonden zich derhalve (8 februari) omstreeks 90 man te Soengej Benar, waar gebivakkeerd werd in de nabijheid van Danoe Redjo’s woning.

Latere loopbaan

Prinsen werd bij Koninklijk Besluit van 18 februari 1861 nummer 82 eervol vermeld voor zijn verrichtingen sinds het begin der expeditie in de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, daarbij of bij het debarkement in de Kapoeas-rivier op 28 april 1860. [1] De detachering van Prinsen werd bij besluit van december 1861 omgezet in een definitieve plaatsing bij het Indische leger. Hij werd bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1863 nummer 68 benoemd tot ridder in de Militaire Wilems-Orde vierde klasse voor zijn verrichtingen te Borneo tijdens de gevechten in de jaren 1860 en 1861.[2] Op 7 september 1864 werd hij bevorderd tot kapitein bij het dertiende bataljon en op 28 oktober 1867 overgeplaatst bij het garnizoensbataljon van de Molukse eilanden, waar hij (te Banda) werd benoemd tot lid van de Raad van Justitie. Hij verkreeg, wegens ziekte, op 21 februari 1871 een tweejarig verlof naar Nederland en werd, in 1873, na terugkeer geplaatst bij het zesde bataljon infanterie. Enige tijd later verkreeg hij wegens ziekte andermaal verlof om naar Nederland te gaan, waar hij in juli 1880 overleed.

Portaal KNIL

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen, noten en/of referenties
  1. º Provinciaalse Overijsselse en Zwolse Courant (22-02-1861)
  2. º Nieuw Amsterdams Handels- en Effectenblad (11-03-1863)
rel=nofollow
rel=nofollow