Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Maurits Geerardyn
Maurits Geerardijn (Noordschote 7 februari 1896 - 15 maart 1979) was een Belgische Vlaams-nationalistische priester.[1][2]
Tijdens de Eerste Wereldoorlog trok hij in 1915 als oorlogsvrijwilliger naar de loopgraven van het Westfront aan de IJzer.
Geerardijn was één van de Houthakkers van de Orne, een tiental frontsoldaten die wegens hun Vlaamsgezindheid in 1918 van het oorlogsfront werden verwijderd. Ze werden beschuldigd van defaitisme opgesloten in de gevangenissen van Fresnes, Cézembre en het strafkamp van Auvours in het Franse departement Orne Zemoesten als houthakkers in het Peloton spécial forestier werken tot enkele maanden na de Wapenstilstand.
In 1919 begon Geerardijn aan zijn priesterstudie, maar in februari 1920 werd hij weer gearresteerd voor defaitisme. Hij werd echter in 1921 vrijgesprken door de Krijgsraad.
Nadat hij zijn priesterstudie afronde werd hij door de kerkelijke overheid naar Leuven gstuurd om kerkelijk recht te studeren. in Leuven werd hij actief in het Katholiek Vlaamsch Hoogstudenten Verbond (KVHV) waardoor hij door de kerk werd overgeplaatst naar Brugge om er als kapelaan op te treden. Ook in Brugge botste hij met zijn voersten. In Brugge was hij een van de oprichters van het Vlaams-nationalistische tijdschrift Jong-Dietsland.
ging hij voor priester studeren. In februari 1920 werd hij wegens ‘defaitisme’ echter weer opgepakt. In 1921 verleende de krijgsraad hem vrijspraak. Na zijn priesterwijding stuurde de kerkelijke overheid hem naar Leuven om er kerkelijk recht te studeren. Daar steunde hij actief het Katholiek Vlaamsch Hoogstudenten Verbond (KVHV), wat hem in 1925 in stilte een verbanning als kapelaan in Brugge opleverde. Als priester botste hij voortdurend met zijn oversten. Hij werd medestichter van het Vlaams-nationale weekblad Jong-Dietsland, waarin hij een rubriek verzorgde over de Vlaams-nationalistische beweging.
Omdat hij tijdens de aanloop naar de Belgische verkiezingen 1929 weigerde partij te kiezen voor de Katholieke partij werd hij weerom overgeplaatst en werd hij kapelaan in Rollegem, tot hij door Bisschop Wagffelaert uit zijn ambt werd ontheven, waarna hij naar Nederland emigreerde en professor werd aan het seminarie van Utrecht. Later behaalde hij in Nijmegen en doctoraat in de wijsbegeerte en een kandidatuur in burgerlijk recht.
Vanuit Nederland onderhield hij nauwe contacten met de extremistische nationalisten Cyriel Verschaeve en Joris Van Severen.
Na het behalen van zijn doctoraat keerde hij in 1941 terug naar het ondertussen door Nazi-Duitsland bezette België. Na de start van Operatie Barbarossa probeerde hij aalmoezenier te worden van het Vlaams Legioen. Hij vertrok ehcter niet naar Rusland, mogelijks omdat hel dit werd verboden door de kerk.
In Vlaanderen kreeg hij ondertussen geen ambt toegewezen. Hij vestigde zich uiteindelijk in Mariaburg waar hij het Dietse Eedverbond stichtte dat zich inzette voor een grootnederland maar zich verzette tegen de verduitsing en de samenwerking tussen het Vlaamsch Nationaal Verbond en de Duitsers. René Lagrou, leider van de Algemeene SS-Vlaanderen liet hierop Cyriel Verschaeve weten dat ze zouden optreden tegen het Eedverbond als het zijn anti-Duitse acties niet staakten.
Na de oorlog werd Geerardijn opgesloten door het verzet. In 1946 werd hij buiten vervolging gesteld. In 1949 [êmigratie|emigreerde]$ hij naar de Verenigde Staten aar hij doorgroeide tot directeur van een college in Santa Fé, waar hij in 1952 gelauwerd werd als doctor honoris causa.
In 1957 keerde Geerardyn terug naar België, waar hij ziekenhuisaalmoezenier werd in Knokke. Een jaar later werd hij pastoor in Mannekensvere. Hij bleef actief in de Vlaams-nationalistische beweging.
In 1961 ging hij met pensioen, en verbleef vervolgens in Rumbeke, Marke en Sint-Michiels-Brugge waar hij overleed in 1979. Twee jaar later werd hijontgraven en begraven in zijn geboortedorp Noordschote.
Bronnen, noten en/of referenties
|