Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Johannes Pfefferkorn

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 11 nov 2016 om 10:54 (kopie uit artikel Johanes Reuchlin)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Johann Pfefferkorn, een Joodse bekeerling en antisemiet uit Keulen en volgeling van de Keulse dominicanen, slaagde erin om in 1509 van keizer Maximiliaan het bevel te laten geven om alle Hebreeuwse boeken van de joden in Keulen en Frankfurt in beslag te laten nemen en te laten vernietigen. De joden gingen in beroep en Reuchlin werd om zijn opinie gevraagd over deze zaak. Hij gaf een gunstig verslag over de joden.

Hij scheerde de joodse geschriften niet alle over één kam maar deelde deze in in zeven categorieën. Eén categorie was het ’Oude Testament’. Door de categorieën één voor één te bespreken kwam hij tot de conclusie dat de Talmoed, het kabbalistische werk de Zohar, de commentaren van Rasji of van de broers Kimchi, Ibn Ezra, Gersonides, Nachmanides, enz. geen van alle verbrand dienden te worden, omdat ze alle waardevolle bijdragen bevatten voor de theologie en de wetenschap en er geen ’ketterij’ in voorkomt. Enkel de boeken die blasfemie tegenover Jezus Christus bevatten, zoals de Toledot Jesjoea, konden verbrand worden. Bovendien konden joden, aangezien ze onder de bescherming stonden van het Duitse Rijk, niet beschuldigd worden van ketterij tegen het christendom. Van de zeven raadsmannen die men had bijeengebracht, was Reuchlin de enige die tot een zo mild besluit kwam. De keizer herriep het vernietigingsbevel op 23 mei 1510, grotendeels als gevolg van Reuchlins verslag.

Hierop volgde een langdurige discussie met de dominicanen, waarin de hele wetenschappelijke wereld van West-Europa partij koos. De humanisten kozen de kant van Reuchlin, terwijl de clericalen, vooral de universiteiten van Leuven, Keulen, Erfurt, Mainz en Parijs, partij kozen voor Pfefferkorn en de dominicanen.

In 1511 schreef Pfefferkorn de Handspiegel om Reuchlin verder te beschuldigen. Bijvoorbeeld werd beweerd dat hij ’omgekocht’ was. Reuchlin antwoordde daarop met de Augenspiegel (Ogenspiegel).

Onder invloed van de dominicaanse prior Jacob van Hoogstraten, gaf de universiteit van Keulen in 1512 de Articuli sive Propositiones de Judaico Favore uit. Reuchlin schreef daarop zijn verdediging Defensio Reuchlini Contra Calumniatores Suos Colonienses (Tübingen, 1513). Hardwin van Grätz (Ortuin de Graes; Gratius), professor in de klassieke letterkunde aan de Universiteit van Keulen, reageerde met Prænotamenta Contra Omnem Malevolentiam (geen datum), en Reuchlin verdedigde zich met het werk Clarorum Virorum Epistolæ Latinæ, Græcæ et Hebraicæ Variis Temporibus Missæ ad J. Reuchlinum uitgaf (Tübingen, 1514; 2 delen, Hagenau, 1519).

De Parijse Universiteit van de Sorbonne volgde het voorbeeld van Keulen en veroordeelde de Augenspiegel. Het thema werd in Parijs ter sprake gebracht door de biechtvader van koning Lodewijk (Louis) XII, Petit Guillaume Haguinet, die later in 1520 in de Sorbonne ook een leerstoel Hebreeuws zou stichten, die exclusief door christelijke geleerden zou worden geleid.

De Augenspiegel veroordeeld

Prior Jacob van Hoogstraten riep Reuchlin in 1513 op binnen de zes dagen om voor de dominicaanse rechtbank in Mainz te verschijnen om verhoord te worden op verdenking van ketterij, wegens wat hij in de Augenspiegel had geschreven. Het verhoor werd opgeschorst op bevel van de Keulse aartsbisschop Uriël van Gemmingen die in 1509 door keizer Maximiliaan werd aangesteld in een comité dat Pfefferkorns beschuldigingen moest onderzoeken. Op verzoek van paus Leo X werd de zaak behandeld door de bisschop van Speyer. Deze besliste in 1514 ten gunste van Reuchlin. De dominicanen gingen in beroep bij de paus, waardoor de zaak zes jaar zonder definitieve beslissing bleef hangen. Intussen verscheen in 1515 en 1516 te Hagenau (?) en in 1517 te Basel de Epistolæ Obscurorum Virorum ad Ortuinum Gratium („brieven van duistere mannen”), waarvan Reuchlin zei dat hij de auteur was. De zaak werd in 1516 voor het Concilie van Lateranen gebracht. Het Concilie besliste ook ten gunste van Reuchlin. Opnieuw was er bezwaar tegen deze uitspraak, tot paus Leo X in 1520 de Augenspiegel veroordeelde en Reuchlin de gerechtskosten moest betalen. Deze beslissing werd beïnvloed door kerkpolitieke motieven: de dominicanen vormden samen met koning Lodewijk XII van Frankrijk en keizer Karel IV van Duitsland een blok tegen de verspreiding van het protestantisme in Duitsland.