Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Ritenstrijd

Uit Wikisage
Versie door Mendelo (overleg | bijdragen) op 27 sep 2014 om 21:37 (link enz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Ritenstrijd (Chinees: 禮儀之爭 lǐyí zhī zhēng) was een meningsverschil dat van ongeveer 1610 tot 1744[1] duurde tussen enerzijds de jezuïeten, anderzijds de franciscanen en dominicanen, over de vraag in hoeverre het in de katholieke missies toegelaten was de erkende kerkritus aan te passen aan plaatselijke tradities.

Achtergrond

In Europa groeide de belangstelling voor kolonies in afgelegen gebieden. Exotische beschavingen begonnen de aandacht te trekken van de intellectuelen. De nieuwsgierigheid werd opgewekt en in stand gehouden door de activiteiten en de boeken van de missionarissen.

Tijdens hun missies boekten de jezuïeten vaak succes door het principe van accommodatie of aanpassing te volgen. Niet alleen probeerden zij zichzelf aan te passen aan de plaatselijke cultuur, maar ook zochten zij hoe zij de christelijke leer en riten in de vorm van de inheemse tradities en cultuur konden voorstellen.

Hun methode stootte op onbegrip bij andere missionaire orden, zoals voornamelijk de franciscanen en de dominicanen. Het overnemen van inheemse riten leek voor hen het bewaren van heidense religieuze elementen en afgoderij.

In 1939 erkende paus Pius XII „wegens de veranderde situatie” de mogelijkheid om rituelen aan te passen aan plaatselijke gebruiken.

Japan

In 1540 werden de jezuïtische missionarissen hartelijk ontvangen in Japan door de heersende klasse, de Daimyōs. De Italiaanse jezuïet Alessandro Valignano en zijn medewerkers pasten zich zoveel mogelijk aan en gebruikte op het Japans gebaseerde begrippen om de christelijke leer over te brengen. Zij gingen zich kleden als Japanse zen-boeddhistische monniken. Hij beschreef zijn methode in zijn boek Il cerimoniale per i missionari del Giappone, dat een grote invloed zou hebben op de werkwijze van de jezuïeten in Aziatische landen.

China

Matteo Ricci, die opgeleid was door Alessandro Valignano, ging in China te werk volgens het principe van accommodatie, en kleedde zich aanvankelijk als een Chinese boeddhistische monnik. Later kozen de missionarissen voor een fijner gewaad in de stijl die bij de geleerden en ambtenaren gebruikelijk was. De jezuïtische missionarissen gingen tal van functies bekleden aan het keizerlijk hof op het gebied van de diplomatie, cartografie, mechanica en andere. De Vlaamse pater Ferdinand Verbiest leidde het keizerlijk observatorium en was voorzitter van het Wiskundetribunaal. Jezuïeten ontwikkelden er vuurwapens en hielpen met de herziening van de Chinese kalender. Nadat keizer Kangxi door twee priesters genezen werd van malaria, stond hij in 1692 toe dat het christendom in China zou worden gepredikt. Pater Antoine Thomas (uit Namen) kreeg toestemming om in het hele Chinese rijk te prediken.

Tot het overlijden van Matteo Ricci in 1610 waren de jezuïeten, die de meeste katholieke missionarissen stuurden, overwegend voorstanders van de accommodatie. Het werd bekeerde Chinezen toegestaan om de uiterlijke riten en ceremonieën te blijven volgen van de traditionele religies, vooral van het confucianisme en de voorouderverering. Deze methode had succes, zodat er tegen 1720 in China rond de 300.000 katholieke christenen geteld werden.

Ricci’s opvolger, Niccolò Longobardo, vond dat de Chinese riten niet door de beugel konden. Ondanks veelvuldig overleg in de Sociëteit van Jezus werd de vraag niet opgelost. Toen de Spaanse dominicaanse en franciscaanse missionarissen aankwamen, die er voorstanders van waren de katholieke leer compromisloos te verspreiden zonder vermenging met Chinese gebruiken, werd het conflict verscherpt. Juan Bautista de Morales O.P. legde de vraag voor aan Rome, waar men in 1645 de Chinese riten afwees. Daarop richtten de jezuïeten onder Martino Martini zich tot Rome. Zij legden de Chinese riten uit als burgerlijke gebruiken, en kregen in 1656 van paus Alexander VII een hernieuwde toelating.

In 1704 verbood paus Clemens XI de religieuze accommodatie. Dit verbod werd in 1715 bevestigd. Vanaf 1717 verbood keizer Yongzheng, de opvolger van keizer Kangxi, de christelijke prediking in China, en vanaf 1723 werden missionarissen het land uitgezet en christenen vervolgd. Alleen de jezuïeten die aan het keizerlijke hof werkten, mochten blijven. Hoewel dit het einde betekende van de officieel toegelaten christelijke missie in China, overleefden een aantal kerken, verstrooid over heel China.

Na verder onderzoek verbood paus Benedictus XIV met de pauselijke bul Ex quo singulari in 1742 het gebruik van de Chinese riten.

Indië

Vanaf 1537 ging een kaste van Indiërs aan de kust van Coromandel over tot het christendom. Vanaf 1541 vertaalde Franciscus Xaverius, één van de stichters van de orde van de jezuïeten, de Geloofsbelijdenis, de Tien geboden, het Onze Vader en andere teksten naar het Tamil. Een andere groep Indische christenen bestond reeds sinds naar verluidt de apostel Thomas in Indië predikte. Mogelijk werden zij in de vierde eeuw beïnvloed door de Sassanidische of de nestoriaanse christenen.

Door zijn aanpassing aan de hindoeïstische riten en gebruiken raakte Roberto de Nobili S.J. in conflict met zijn Portugese ordebroeders. Paus Gregorius XV gaf op 31 januari 1623 in de bul Romanae sedis antistetes zijn toestemming aan Nobili’s zendingsmethode. Toen de kapucijnen als missionarissen in Indië actief werden, kwam de kwestie opnieuw in de actualiteit. Uiteindelijk verbood de pauselijke legaat Maillard de Tournon de opzettelijke aanpassing aan Indische religieuze gebruiken. Dit werd in 1734 en in 1739 bevestigd door paus Clemens XII. Een veroordeling van deze methoden volgde nog in 1744 met de bul Omnium solicitudinum van Benedictus XIV.

Slechts twintig jaar later, in 1764, werd de jezuïetenorde opgeheven door Clemens XIV, onder druk van de koningen van Frankrijk, Spanje en Portugal, tot deze in 1814 door Pius VII werd hersteld.

Beslissing van Pius XII

In 1939 gaf de Heilige Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof (Propaganda Fide) met goedkeuring van paus Pius XII de verklaring Plane compertum est uit, waarin het standpunt tegenover de Chinese riten herzien werd. De verklaring stond toe dat Chinese katholieken in confucianistische tempels of scholen plechtigheden ter ere van Confucius bijwonen; in katholieke scholen werden beelden van Confucius toegelaten.

Pius XII schreef dat de Chinese voorouderverering, zolang deze niet afglijdt in afgoderij of bijgeloof, een eervolle en burgerlijke manier is om waardering te tonen voor overleden familieleden, en in dat opzicht toegelaten is voor Chinese katholieken. Het confucianisme werd erkend als een filosofie en een integraal onderdeel van de Chinese cultuur, en niet meer als een heidense religie die onverenigbaar is met het katholicisme. De Chinese riten zoals deze in de twintigste eeuw werden beoefend, werden aanvaard als in wezen burgerlijke riten.

De verklaring van de Propaganda Fide veranderde de situatie van het katholicisme in China: de katholieke kerk beleefde een opbloei, in een sneller tempo dan voorheen. Paus Pius benoemde ook een nieuwe lokale kerkelijke hiërarchie, die voornamelijk uit Chinese bisschoppen bestond, en niet langer grotendeels uit Europese missionarissen. Na de Tweede Wereldoorlog waren er in China al ongeveer vier miljoen Chinezen. Na deze veranderingen knoopte de Chinese regering in 1943 diplomatieke betrekkingen aan met het Vaticaan.[2][3]

Weblinks

rel=nofollow