Cyrus de kluizenaar: verschil tussen versies
(handjevol taalcorrecties. Nog veeeel meer correcties nodig.) |
(taalgebruik) |
||
Regel 8: | Regel 8: | ||
| vereerd_bij = [[Oosters-orthodoxe Kerk]] | | vereerd_bij = [[Oosters-orthodoxe Kerk]] | ||
}} | }} | ||
Sint '''Karas''' de Kluizenaar, ook wel '''Annba Karas''' (<big>الأنبا كاراس</big>), is een heilige binnen de [[Koptisch-orthodoxe Kerk]] die leefde in de late vijde eeuw en het begin van de zesde eeuw. Hij was de broer van de keizer [[Theodosius II]]<ref>Volgens http://www.dp-sk.org/StKarastheAnchorite.html</ref>. Volgens [[Sint Pimwah]], die zijn biografie schreef, leefde Karas 57 jaar geïsoleerd in de woestijn [[Wadi Natroen]] met een sterke band met [[God (christendom)|God]]. Hij is opgenomen in het [[Arabisch-Jacobitisch Synaxarium]] | Sint '''Karas''' de Kluizenaar, ook wel '''Annba Karas''' (<big>الأنبا كاراس</big>), is een heilige binnen de [[Koptisch-orthodoxe Kerk]] die leefde in de late vijde eeuw en het begin van de zesde eeuw. Hij was de broer van de keizer [[Theodosius II]]<ref>Volgens http://www.dp-sk.org/StKarastheAnchorite.html</ref>. Volgens [[Sint Pimwah]], die zijn biografie schreef, leefde Karas 57 jaar geïsoleerd in de woestijn [[Wadi Natroen]] met een sterke band met [[God (christendom)|God]]. Hij is opgenomen in het [[Arabisch-Jacobitisch Synaxarium]] | ||
==Voor het kluizenaarsleven== | ==Voor het kluizenaarsleven== | ||
Voor hij kluizenaar werd, was Karas een prins in de Romeinse gebieden. Hij was een gelovige man en de Bijbel was zijn wetboek. Hij behandelde de dienaren als goede vrienden en hij spoorde hen aan een leven te leiden zoals de Bijbel het voorschreef. | |||
===De keizerin=== | ===De keizerin=== | ||
Een voorbeeld in het leven van prins Karas: een bediende werd beschuldigd | Een voorbeeld in het leven van prins Karas: een bediende werd ervan beschuldigd dat hij een sieraad van de keizerin zou hebben gestolen. Hij werd veroordeeld tot de dood door onthoofding. Maar prins Karas had het sieraad intussen reeds gevonden in de kamer van de keizerin. Hij probeerde het oordeel te stoppen, maar het was al uitgevoerd: de bediende was reeds onthoofd. Sint Karas was hierover erg verdrietig tot aan zijn laatste jaren, maar volgens zijn biograaf Pimwah koesterde hij geen haat tegenover de keizerin. | ||
De keizerin werd doodziek. Geen arts wist wat ze had en wat hij moest doen. De keizerin gaf de schuld aan prins Karas. De verzorgster van de keizerin stelde voor dat ze naar Egypte moest gaan om daar het passende geneesmiddel te vinden. Prins Karas zou moest met de keizerin gaan. In Zuid-Egypte verwezen de mensen naar een monnik genaamd [[Aabahour]]. Deze monnik had de reputatie wonderen te verrichtten, maar hij wilde haar niet ontvangen, omdat het voor een monnik verboden is om een vrouw te ontmoeten. Na vele verzoeken en smekingen van de keizerin en haar bediende ging Sint Aabahour naar buiten en zegende water. Ze dronk het gezegende water op en werd beter. Prins Karas vroeg Aabahour om zijn zegen, maar Aabahour vroeg daarentegen dat Karas hem zou zegenen, omdat hij grote genade van God zou ontvangen. | |||
===Concilie van Efeze=== | ===Concilie van Efeze=== | ||
Op verzoek van [[Nestorius]] riep keizer Theodosius II in [[431]] het eerste [[Concilie van Efeze (431)|Concilie van Efeze]]was bijeen. Het [[Nestorianisme]], de leer van de patriarch van Constantinopel, is de leer | Op verzoek van [[Nestorius]] riep keizer Theodosius II in [[431]] het eerste [[Concilie van Efeze (431)|Concilie van Efeze]]was bijeen. Het [[Nestorianisme]], de leer van de patriarch van Constantinopel, is de leer dat de goddelijke en menselijke kenmerken in [[Jezus Christus]] volledig te onderscheiden zijn; dat houdt in dat er twee verschillende personen in [[Jezus Christus|Christus]] zijn en dat de maagd [[Maria (moeder van Jezus)|Maria]] enkel moeder is van de menselijke kant van Jezus. [[Cyrillus van Alexandrië|Cyrillus]], die destijds de bisschop van Alexandrië was, was fel gekant tegen deze leer. Hij bewees door middel van Bijbelteksten dat Maria de moeder Gods is en dat Jezus geen twee verschillende naturen heeft, maar de eenheid van de menselijke en goddelijke natuur die nooit wordt gescheiden. Keizer Theodosius bood geen weerstand tegen de leer van Nestorius, en steunde aanvankelijk deze opvatting. Prins Karas kon Theodosius ervan overtuigen de zienswijze van Cyrillus te volgen. Deze zienswijze was ook door het concilie van Efeze bevestigd. Uiteindelijk werd Nastorius onder invloed van de keizerlijke familie, paus [[Leo I]] van Rome en Cyrillus van Alexandrië verbannen. | ||
==Sint Pimwah== | ==Sint Pimwah== | ||
Volgens de Koptisch Orthodoxe kerk | Volgens de Koptisch Orthodoxe kerk werd de biografie van Sint Karas geschreven door Sint Pimwah, een heilige priester. Priester Pimwah zou door God zijn geroepen om Karas diep in de woestijnen te gaan zoeken. Op zijn reis ontmoette hij twee andere heiligen. Hieronder volgt het resverslag door Sint Pimwah.<ref>Dit verhaal is geschreven door een man uit vijfde eeuw en kan niet objectief van aard zijn. http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html</ref> | ||
Hij kwam een grot | Hij kwam aan een bewoonde grot en vroeg aan de monnik die er woonde: "Dan mijn vader, wie bent u?", daarop antwoordde hij: "Ik ben [[Simon El Kallah]], en het is zestig jaar geleden dat ik nog een man gezien heb, ik word elke zaterdag gezegend met een brood dat op die steen wordt geplaatst die je daar buiten de grot ziet." | ||
Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte waarop de | Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: "Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven." Hij ging zitten en zei tegen hem: "Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat? 'Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: "goed is mijn ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen." De priester vroeg hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei: "Mijn naam is [[Abbamoud El Kallah]]. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zijn dank." | ||
===De laaste dagen van Sint Karas=== | ===De laaste dagen van Sint Karas=== | ||
Diep in de woestijn vond hij een grot in de bergen. Hij wilde gaan kloppen, maar hij werd geroepen en hoorde: "AGHABY" | Diep in de woestijn vond hij een grot in de bergen. Hij wilde gaan kloppen, maar hij werd geroepen en hoorde: "AGHABY" (van het Grieks: Agape, liefde, gebruikt als groet) "Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pimwah, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Elarya, de dochter van koning Zenon, te zalven." Dus hij ging de grot in en staarde naar hem voor een lange tijd, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Hij was een persoon van grote uitstraling en de genade van God tot uitdrukking in zijn gezicht, zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard met een paar zwarte haren links in het. Het dragen van een eenvoudige galabiye,<ref>een soort lange zwarte mantel die door monniken en nonnen gedragen wordt</ref> want hij was erg mager met een lichte stem en had een stok in zijn hand. Hij zei: "U bent vandaag gekomen en nu kan ik sterven, want ik heb tot op heden lang op u gewacht mijn geliefde." Sint Pimwah zei tegen hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei tegen hem: "Mijn naam is Karas." Dus vroeg hij hem, "hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?" Hij zei tegen de priester: "Al zevenenvijftig jaar heb geen man meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid." Daarna woonde Sint Pimwah met Sint Karas voor een dag. Op het einde van de dag werd Karas ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: "Dat wat ik in heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen, o mijn Heer waar kan ik mij verbergen van Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de angst voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden." | ||
Op de tweede dag | Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.<ref>het volgende deel is precies uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY | ||
EIGHTH OF ABIB</ref> | EIGHTH OF ABIB</ref> | ||
Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een gloeiend kruis. Ik was in die tijd zitten aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag . Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust . Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk "Dat is Christus, de Heere , omdat het Het is zijn gewoonte om elke dat bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij." Ik zei tegen hem: "Mijn vader de heilige ik verlang voor de Heer van genade om mij te zegenen.' Dus zei hij tegen mij "Voordat u deze plaats verlaat ziet u CHRISTUS DE HEER Zijn heerlijkheid en Hij zal u zegenen en met u praten." Wanneer we naar de zevende dag van de maand Abib<ref>een koptische maand</ref> was gekomen vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: "Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte, en de hele aarde heeft een grote heilige verloren, dat de hele wereld niet waardig zijn voeten te mogen dragen. Hij is [[Anba Shenouda de Archimandriet]] en ik heb zijn gezegende geest gezien opgevaren tot de hoogste van de hemel in de prijzen van de engelen, en ik hoor gehuil en gejammer al over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rond het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht." | Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een gloeiend kruis. Ik was in die tijd zitten aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust . Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk "Dat is Christus, de Heere , omdat het Het is zijn gewoonte om elke dat bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij." Ik zei tegen hem: "Mijn vader de heilige ik verlang voor de Heer van genade om mij te zegenen.' Dus zei hij tegen mij "Voordat u deze plaats verlaat ziet u CHRISTUS DE HEER Zijn heerlijkheid en Hij zal u zegenen en met u praten." Wanneer we naar de zevende dag van de maand Abib<ref>een koptische maand</ref> was gekomen vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: "Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte, en de hele aarde heeft een grote heilige verloren, dat de hele wereld niet waardig zijn voeten te mogen dragen. Hij is [[Anba Shenouda de Archimandriet]] en ik heb zijn gezegende geest gezien opgevaren tot de hoogste van de hemel in de prijzen van de engelen, en ik hoor gehuil en gejammer al over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rond het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht." | ||
Op de volgende dag van de achtste dag van de maand Abib was de ziekte van onze heilige Karas sterker, en in het midden van die dag verscheen een sterk licht aan de deur van de grot en ging de Redder van de wereld. Voorafgaand aan Hem de [[aartsengelen]] [[Michaël (aartsengel)|Michaël]] en [[Aartsengel Gabriël|Gabriël]] met een vloot van engelen met zes vleugels en de geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook . Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer welker grootst heerlijkheid zat aan bij het hoofd van St. Karas, hij hield onze Heiland rechterhand vast en zei tegen hem: " Voor mijn wille O mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij is gekomen om mij van een verre plaats in het belang van deze dag." De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: "Mijn vrede zij met u Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord, spreek en schrijf hierover voor het goed gebruik van, maar als voor jou Karas, mijn geliefden, ieder mens die jouw verhaal kent en je naam herinnert op aarde, dan mijn vrede zij met hem en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen, ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of kaars biedt in herinnering van uw naam zal ik hem veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de nodige voedt en die honger heeft of geeft drank aan hem die dorst heeft of kleedt hem die naakt in uw naam dan zal ik hem belonen in mijn rijk. Wie jouw verhaal schrijft zal ik zijn naam schrijven in het boek des levens en iedereen die genade heeft in uw geheugen zal ik hem geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, ik wil dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel" St. Karas zei tegen Hem: "Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet [[Koning David|David]] te zien terwijl ik in het vlees ben." En in een knipoog kwam David en in zijn hand een harp spelende de psalm 'Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt laat ons verheugen en verblijd zijn.' St. Karas zei: "Ik wil horen tien muzikanten horen die de [[Harp (tokkelinstrument)|harp]] bespelen en samen de Heer prijzen." David bewoog zijn harp en zei: "kostbaar vóór de Heer is de gezang van degenen die Hem gehoorzamen." Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, Die nam het, kuste het, en gaf het aan aartsengel Michael. Toen sprong en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heere der heerlijkheid signaleerde me naar buiten lopen. Dat deed ik en hij liep naar buiten en met Hem de engelen met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd als of er nooit een ingang was, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtig gezichten weg waren van mij. | Op de volgende dag van de achtste dag van de maand Abib was de ziekte van onze heilige Karas sterker, en in het midden van die dag verscheen een sterk licht aan de deur van de grot en ging de Redder van de wereld. Voorafgaand aan Hem de [[aartsengelen]] [[Michaël (aartsengel)|Michaël]] en [[Aartsengel Gabriël|Gabriël]] met een vloot van engelen met zes vleugels en de geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook . Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer welker grootst heerlijkheid zat aan bij het hoofd van St. Karas, hij hield onze Heiland rechterhand vast en zei tegen hem: " Voor mijn wille O mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij is gekomen om mij van een verre plaats in het belang van deze dag." De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: "Mijn vrede zij met u Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord, spreek en schrijf hierover voor het goed gebruik van, maar als voor jou Karas, mijn geliefden, ieder mens die jouw verhaal kent en je naam herinnert op aarde, dan mijn vrede zij met hem en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen, ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of kaars biedt in herinnering van uw naam zal ik hem veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de nodige voedt en die honger heeft of geeft drank aan hem die dorst heeft of kleedt hem die naakt in uw naam dan zal ik hem belonen in mijn rijk. Wie jouw verhaal schrijft zal ik zijn naam schrijven in het boek des levens en iedereen die genade heeft in uw geheugen zal ik hem geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, ik wil dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel" St. Karas zei tegen Hem: "Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet [[Koning David|David]] te zien terwijl ik in het vlees ben." En in een knipoog kwam David en in zijn hand een harp spelende de psalm 'Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt laat ons verheugen en verblijd zijn.' St. Karas zei: "Ik wil horen tien muzikanten horen die de [[Harp (tokkelinstrument)|harp]] bespelen en samen de Heer prijzen." David bewoog zijn harp en zei: "kostbaar vóór de Heer is de gezang van degenen die Hem gehoorzamen." Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, Die nam het, kuste het, en gaf het aan aartsengel Michael. Toen sprong en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heere der heerlijkheid signaleerde me naar buiten lopen. Dat deed ik en hij liep naar buiten en met Hem de engelen met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd als of er nooit een ingang was, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtig gezichten weg waren van mij. |
Versie van 19 sep 2013 12:18
Sint Karas | ||
Bestand:الأنبا كاراس.jpg | ||
Geboren | aan het einde van de 4de eeuw te Romeinse rijk | |
Gestorven | aan het begin van de 5de eeuw te Wadi Natroun | |
Verering | Oosters-orthodoxe Kerk | |
Lijst van christelijke heiligen |
Sint Karas de Kluizenaar, ook wel Annba Karas (الأنبا كاراس), is een heilige binnen de Koptisch-orthodoxe Kerk die leefde in de late vijde eeuw en het begin van de zesde eeuw. Hij was de broer van de keizer Theodosius II[1]. Volgens Sint Pimwah, die zijn biografie schreef, leefde Karas 57 jaar geïsoleerd in de woestijn Wadi Natroen met een sterke band met God. Hij is opgenomen in het Arabisch-Jacobitisch Synaxarium
Voor het kluizenaarsleven
Voor hij kluizenaar werd, was Karas een prins in de Romeinse gebieden. Hij was een gelovige man en de Bijbel was zijn wetboek. Hij behandelde de dienaren als goede vrienden en hij spoorde hen aan een leven te leiden zoals de Bijbel het voorschreef.
De keizerin
Een voorbeeld in het leven van prins Karas: een bediende werd ervan beschuldigd dat hij een sieraad van de keizerin zou hebben gestolen. Hij werd veroordeeld tot de dood door onthoofding. Maar prins Karas had het sieraad intussen reeds gevonden in de kamer van de keizerin. Hij probeerde het oordeel te stoppen, maar het was al uitgevoerd: de bediende was reeds onthoofd. Sint Karas was hierover erg verdrietig tot aan zijn laatste jaren, maar volgens zijn biograaf Pimwah koesterde hij geen haat tegenover de keizerin.
De keizerin werd doodziek. Geen arts wist wat ze had en wat hij moest doen. De keizerin gaf de schuld aan prins Karas. De verzorgster van de keizerin stelde voor dat ze naar Egypte moest gaan om daar het passende geneesmiddel te vinden. Prins Karas zou moest met de keizerin gaan. In Zuid-Egypte verwezen de mensen naar een monnik genaamd Aabahour. Deze monnik had de reputatie wonderen te verrichtten, maar hij wilde haar niet ontvangen, omdat het voor een monnik verboden is om een vrouw te ontmoeten. Na vele verzoeken en smekingen van de keizerin en haar bediende ging Sint Aabahour naar buiten en zegende water. Ze dronk het gezegende water op en werd beter. Prins Karas vroeg Aabahour om zijn zegen, maar Aabahour vroeg daarentegen dat Karas hem zou zegenen, omdat hij grote genade van God zou ontvangen.
Concilie van Efeze
Op verzoek van Nestorius riep keizer Theodosius II in 431 het eerste Concilie van Efezewas bijeen. Het Nestorianisme, de leer van de patriarch van Constantinopel, is de leer dat de goddelijke en menselijke kenmerken in Jezus Christus volledig te onderscheiden zijn; dat houdt in dat er twee verschillende personen in Christus zijn en dat de maagd Maria enkel moeder is van de menselijke kant van Jezus. Cyrillus, die destijds de bisschop van Alexandrië was, was fel gekant tegen deze leer. Hij bewees door middel van Bijbelteksten dat Maria de moeder Gods is en dat Jezus geen twee verschillende naturen heeft, maar de eenheid van de menselijke en goddelijke natuur die nooit wordt gescheiden. Keizer Theodosius bood geen weerstand tegen de leer van Nestorius, en steunde aanvankelijk deze opvatting. Prins Karas kon Theodosius ervan overtuigen de zienswijze van Cyrillus te volgen. Deze zienswijze was ook door het concilie van Efeze bevestigd. Uiteindelijk werd Nastorius onder invloed van de keizerlijke familie, paus Leo I van Rome en Cyrillus van Alexandrië verbannen.
Sint Pimwah
Volgens de Koptisch Orthodoxe kerk werd de biografie van Sint Karas geschreven door Sint Pimwah, een heilige priester. Priester Pimwah zou door God zijn geroepen om Karas diep in de woestijnen te gaan zoeken. Op zijn reis ontmoette hij twee andere heiligen. Hieronder volgt het resverslag door Sint Pimwah.[2] Hij kwam aan een bewoonde grot en vroeg aan de monnik die er woonde: "Dan mijn vader, wie bent u?", daarop antwoordde hij: "Ik ben Simon El Kallah, en het is zestig jaar geleden dat ik nog een man gezien heb, ik word elke zaterdag gezegend met een brood dat op die steen wordt geplaatst die je daar buiten de grot ziet."
Verder in de woestijn vond hij de volgende grot. Hij klopte, waarop de bewoner antwoordde: "Uw bezoek aan ons is goed, heilige Gods, St. Bemwa, die het verdiende om het lichaam van St. Elarya, de dochter van koning Zenon te zalven." Hij ging zitten en zei tegen hem: "Ik kreeg te horen dat er in de woestijn een andere heilige woont, bent u dat? 'Hij stond op, zuchtte en zei tegen sint Pimwah: "goed is mijn ... Ik licht u erover in, mijn vader, dat in deze woestijn een grote heilige woont, die met zijn gebeden de woede uit de hemel een halt toeroept, hij is echt een metgezel van de engelen." De priester vroeg hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei: "Mijn naam is Abbamoud El Kallah. Reeds negenenzeventig jaar woon ik in deze woestijn, met de dadels van deze palmen; Christus zijn dank."
De laaste dagen van Sint Karas
Diep in de woestijn vond hij een grot in de bergen. Hij wilde gaan kloppen, maar hij werd geroepen en hoorde: "AGHABY" (van het Grieks: Agape, liefde, gebruikt als groet) "Het is goed dat je vandaag kwam, Sint Pimwah, heilige van God, die waardig was het lichaam van Sint Elarya, de dochter van koning Zenon, te zalven." Dus hij ging de grot in en staarde naar hem voor een lange tijd, want hij was van een sterke aanwezigheid en grote nederigheid. Hij was een persoon van grote uitstraling en de genade van God tot uitdrukking in zijn gezicht, zijn ogen waren erg glanzend, en hij was van gemiddelde gestalte met een lange baard met een paar zwarte haren links in het. Het dragen van een eenvoudige galabiye,[3] want hij was erg mager met een lichte stem en had een stok in zijn hand. Hij zei: "U bent vandaag gekomen en nu kan ik sterven, want ik heb tot op heden lang op u gewacht mijn geliefde." Sint Pimwah zei tegen hem: "En wat is uw naam, mijn heilige vader?" Hij zei tegen hem: "Mijn naam is Karas." Dus vroeg hij hem, "hoeveel jaar verbleef u in deze woestijn?" Hij zei tegen de priester: "Al zevenenvijftig jaar heb geen man meer gezien, en ik verwachtte u met alle vreugde en gretigheid." Daarna woonde Sint Pimwah met Sint Karas voor een dag. Op het einde van de dag werd Karas ziek en had hoge koorts; hij zuchtte en huilde. Hij zei: "Dat wat ik in heel mijn leven vreesde is vandaag gekomen, o mijn Heer waar kan ik mij verbergen van Uw gezicht? Hoe kan ik mij verbergen? Echt groot is de angst voor dit uur ... volgens uw barmhartigheid, O Heer, en niet naar mijn zonden."
Op de tweede dag lag St. Karas in zijn bed en kon niet bewegen.[4] Een groot licht dat het licht van de zon overtrof, scheen bij de ingang van de grot. Naar verluidt kwam een man binnen met witte kleding die helder straalde als de zon. In zijn rechterhand hield hij een gloeiend kruis. Ik was in die tijd zitten aan de voeten van St. Karas en werd overmand door angst en ontzag. Deze stralende man ging richting St. Karas en plaatste het kruis op zijn gezicht en sprak met hem vele woorden en gaf ons rust . Ik ging naar onze vader St. Karas om te onderzoeken wie deze man is met al deze heerlijkheid. Hij zei tot mij met alle geluk "Dat is Christus, de Heere , omdat het Het is zijn gewoonte om elke dat bij mij te komen om me te zegenen en met mij te praten. Daarna vertrekt hij." Ik zei tegen hem: "Mijn vader de heilige ik verlang voor de Heer van genade om mij te zegenen.' Dus zei hij tegen mij "Voordat u deze plaats verlaat ziet u CHRISTUS DE HEER Zijn heerlijkheid en Hij zal u zegenen en met u praten." Wanneer we naar de zevende dag van de maand Abib[5] was gekomen vond ik dat St. Karas zijn ogen had ten hemel geheven, terwijl er tranen vielen en hij zuchtte diep en zei tegen mij: "Vandaag is een grote pilaar gevallen op het platteland van Egypte, en de hele aarde heeft een grote heilige verloren, dat de hele wereld niet waardig zijn voeten te mogen dragen. Hij is Anba Shenouda de Archimandriet en ik heb zijn gezegende geest gezien opgevaren tot de hoogste van de hemel in de prijzen van de engelen, en ik hoor gehuil en gejammer al over het land van Egypte, en de monniken hebben zich verzameld rond het gezegende lichaam, gezegend door de stralende licht."
Op de volgende dag van de achtste dag van de maand Abib was de ziekte van onze heilige Karas sterker, en in het midden van die dag verscheen een sterk licht aan de deur van de grot en ging de Redder van de wereld. Voorafgaand aan Hem de aartsengelen Michaël en Gabriël met een vloot van engelen met zes vleugels en de geluiden van lof hier en daar met de geur van wierook . Ik zat aan de voeten van St. Karas, zodat de Heer welker grootst heerlijkheid zat aan bij het hoofd van St. Karas, hij hield onze Heiland rechterhand vast en zei tegen hem: " Voor mijn wille O mijn Heer en mijn God, zegen hem omdat hij is gekomen om mij van een verre plaats in het belang van deze dag." De Heer der heerlijkheid keek naar mij en zei: "Mijn vrede zij met u Pimwah, wat je hebt gezien en gehoord, spreek en schrijf hierover voor het goed gebruik van, maar als voor jou Karas, mijn geliefden, ieder mens die jouw verhaal kent en je naam herinnert op aarde, dan mijn vrede zij met hem en ik zal hem rekenen met de herdenking van de heiligen, ieder mens die wijn of brood of wierook of olie of kaars biedt in herinnering van uw naam zal ik hem veelvoudig in het hemelse koninkrijk belonen, wie de nodige voedt en die honger heeft of geeft drank aan hem die dorst heeft of kleedt hem die naakt in uw naam dan zal ik hem belonen in mijn rijk. Wie jouw verhaal schrijft zal ik zijn naam schrijven in het boek des levens en iedereen die genade heeft in uw geheugen zal ik hem geven wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat niet gevraagd is in het hart van een man. En nu mijn geliefde Karas, ik wil dat je mij een gunst vraagt voordat je overgaat naar mijn Hemel" St. Karas zei tegen Hem: "Mijn Heer, ik gebruikte de psalmen dag en nacht en ik wens de profeet David te zien terwijl ik in het vlees ben." En in een knipoog kwam David en in zijn hand een harp spelende de psalm 'Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt laat ons verheugen en verblijd zijn.' St. Karas zei: "Ik wil horen tien muzikanten horen die de harp bespelen en samen de Heer prijzen." David bewoog zijn harp en zei: "kostbaar vóór de Heer is de gezang van degenen die Hem gehoorzamen." Terwijl David de psalmen zong met de harp en zijn prachtige stem, liet de heilige in grote vreugde zijn geest zijn heilige lichaam verlaten naar de boezem van onze goede Heiland, Die nam het, kuste het, en gaf het aan aartsengel Michael. Toen sprong en kuste ik het lichaam van Sint Karas. De Heere der heerlijkheid signaleerde me naar buiten lopen. Dat deed ik en hij liep naar buiten en met Hem de engelen met lof en gebeden voor de geest van de heilige en we vertrokken uit de grot. De Heer legde zijn handen op de grot en het werd als of er nooit een ingang was, en al ten hemel opgevaren in vreugde, en ik bleef alleen in die positie tot dat de prachtig gezichten weg waren van mij.
Toen sloot ik mijn ogen uit de sterkte van het licht en de glorieuze aanblik, ik opende ze weer vond mezelf in de voorkant van de grot van Sint Abbamod El Kallah dus ik bleef bij hem drie dagen daarna vertrok ik en ging naar Sint Simon El Kallah en ik woonde bij hem drie dagen. Toen liet ik hem en keerde terug naar bergen waar mijn kerk was. Daar ontmoette ik alle broeders en vertelde hen het verhaal van de heilige Sint Karas de Anachoreet en het overlijden van Anba Shenouda de Archimandriet. Na vijf dagen kwam er een brief naar ons uit Egypte dat Sint Annba Shenouda de Archimandriet in vrede was overleden op dezelfde dag als St. Karas hem zag opvaren.
Voetnoten
- º Volgens http://www.dp-sk.org/StKarastheAnchorite.html
- º Dit verhaal is geschreven door een man uit vijfde eeuw en kan niet objectief van aard zijn. http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html
- º een soort lange zwarte mantel die door monniken en nonnen gedragen wordt
- º het volgende deel is precies uit de biografie van Sint Pimwah, zie http://www.copticchurch.net/topics/synexarion/stkaras.html of FROM THE BOOKS OF THE BARAMOS MONASTERY EIGHTH OF ABIB
- º een koptische maand
Bronnen
- "Anba Karas The Anchorite" Abba Antony, vol. 7, June 1997
- H.H. Pope Shenouda III. "Our Fathers the Anchorites"
- "[1]" From the Books of El Baramos Monastery