Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Prijs van Rome (België): verschil tussen versies

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 94: Regel 94:
   
   
==Einde==
==Einde==
Na de eeuwwisseling werd de Prijs van Rome stilaan meer en meer gezien als een typisch product van de negentiende-eeuwse academische kunstopvattingen, die niet meer beantwoordde aan de snel evoluerende tendensen in de kunst. Toch werd de Prijs van Rome in die vorm pas afgeschaft in 1921.<ref>K.B. 3 september 1921 ‘Instelling en inrichting van wedstrijden ter vervanging der wedstrijden voor de prijzen gezegd „Prijzen van Rome” (schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunde en plaatsnijkunst)’, {{ts.|Belgisch Staatsblad}}, 25 september 1921, p. 8170, ''Pasinomie'', Ser. 5, 12, 1921, p. 670.</ref>
Na de eeuwwisseling werd de Prijs van Rome stilaan meer en meer gezien als een typisch product van de negentiende-eeuwse academische kunstopvattingen, die niet meer beantwoordde aan de snel evoluerende tendensen in de kunst. Toch werd de Prijs van Rome in die vorm voor Beeldende kunst pas afgeschaft in 1921.<ref>K.B. 3 september 1921 ‘Instelling en inrichting van wedstrijden ter vervanging der wedstrijden voor de prijzen gezegd „Prijzen van Rome” (schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunde en plaatsnijkunst)’, {{ts.|Belgisch Staatsblad}}, 25 september 1921, p. 8170, ''Pasinomie'', Ser. 5, 12, 1921, p. 670.</ref>
In het Verslag aan de Koning bij dit Koninklijk Besluit werd nog eens herinnerd aan de oorspronkelijke doelstellingen van de Prijs van Rome:
In het Verslag aan de Koning bij dit Koninklijk Besluit werd nog eens herinnerd aan de oorspronkelijke doelstellingen van de Prijs van Rome:
{{citaat|''Onder de jonge kunstenaars de uitgelezen naturen onderscheiden, hun van het begin hunner loopbaan af een machtige aanmoediging schenken, de gewone misgrepen van de [[toeval|Fortuin]] herstellen met hun toe te laten, trots hun armoede, die kunstmiddens te bezoeken waar vele werken zijn vergaderd, welke de volmaaktste van het menschelijk vernuft worden geacht.” En verder: “Laat ons hem naar den vreemde sturen, naar Italië, naar Rome. Hij kenne met eigen oogen de meesterwerken waarover hem lang werd gesproken. Laten wij hem daar verschillende jaren stil en vruchtbaar werken. Hij weze dan ook gedurende dien tijd van de zorg voor het levensonderhoud vrijgesteld. Dan hebben wij veel gedaan om zijn meesterschap te verzekeren en om, met alle mogelijke kans tot welgelukken, de voortdurendheid te vrijwaren van de hoogere begaafdheden waarbij de roem onzer nationale school moet gesteund worden en bestendigd.''}}
{{citaat|''Onder de jonge kunstenaars de uitgelezen naturen onderscheiden, hun van het begin hunner loopbaan af een machtige aanmoediging schenken, de gewone misgrepen van de [[toeval|Fortuin]] herstellen met hun toe te laten, trots hun armoede, die kunstmiddens te bezoeken waar vele werken zijn vergaderd, welke de volmaaktste van het menschelijk vernuft worden geacht.” En verder: “Laat ons hem naar den vreemde sturen, naar Italië, naar Rome. Hij kenne met eigen oogen de meesterwerken waarover hem lang werd gesproken. Laten wij hem daar verschillende jaren stil en vruchtbaar werken. Hij weze dan ook gedurende dien tijd van de zorg voor het levensonderhoud vrijgesteld. Dan hebben wij veel gedaan om zijn meesterschap te verzekeren en om, met alle mogelijke kans tot welgelukken, de voortdurendheid te vrijwaren van de hoogere begaafdheden waarbij de roem onzer nationale school moet gesteund worden en bestendigd.''}}

Versie van 9 mrt 2024 12:21

De Prijs van Rome was een door Koning Willem I opgerichte beurs van 1200 fl. bestemd om de leerling die minstens één jaar lessen had gevolgd aan de Academie en er de eerste prijs had gehaald, de gelegenheid te bieden zijn studies verder te zetten in Italië.

Achtergrond

Een Italiëreis als kers op de taart van een artistieke opleiding kadert in een lange traditie. Vanaf de zestiende eeuw zijn kunstenaars uit onze streken naar Italië, en meer bepaald ook Rome, getrokken om er de kunstwerken uit de Oudheid en de Renaissance te bewonderen.[1] Rubens is een van de velen die het Italische schiereiland bezocht. Hij verbleef er van 1600 tot 1608, aan het hof van de hertog van Mantua.

Na verloop van tijd werd deze artistieke Italiëreis meer geïnstitutionaliseerd. In Frankrijk richtte Colbert reeds in 1666 te Rome de Académie de France op, die sinds 1803 haar zetel heeft in het prestigieuze pand van de Villa Medici. In diezelfde periode ontstond ook de “Prix de Rome” die aan jonge veelbelovende kunstenaars de kans bood een tijdlang aan de Académie de France te verblijven.

Oprichting aan de Academie te Antwerpen

Het was Koning Willem I die in 1817 het kunstonderwijs hervormde aan de Academies van Amsterdam en Antwerpen, en in dat kader een beurs van 1200 fl. bestemde, het ene jaar in Amsterdam, het andere in Antwerpen, om de leerling die minstens één jaar lessen had gevolgd aan de Academie en er de eerste prijs had gehaald, de gelegenheid te bieden zijn studies verder te zetten in Italië.[2]

Het was het begin van de Prijs van Rome die meer dan een eeuw zou standhouden.[3] Bij de onafhankelijkheid van België in 1830 werd de prijs zonder onderbreking voortgezet. De Prijs van Rome viel aanvankelijk onder de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar verhuisde na verloop van tijd naar de minister van Landbouw en Openbare Werken, waar een directie Schone Kunsten (Beaux-Arts) bestond.

Overigens was het niet alleen de Prijs van Rome die kunstenaars naar Italië zond. Ook de Prijs Godecharle en de Stichting Darchis (voor Luikse kunstenaars) verleenden dergelijke beurzen, en sommige kunstenaars kregen fondsen van lokale overheden of mecenassen, of trokken er op eigen kosten heen. Tussen 1830 en 1914 zouden aldus 300 Belgische kunstenaars voor kortere of langere duur in Italië verblijven.[4]

Reglementering

Van bij het begin was de Prijs van Rome streng gereglementeerd. Het Koninklijk Besluit van 1817 bepaalde dat de wedstrijd om de twee jaar zou plaatsvinden. De winnaar ontving een beurs voor vier jaar, uitbetaald per semester, waarvan de laatste betaling gebeurde na zijn terugkeer. Het reglement schreef verder voor dat slechts zes personen mochten deelnemen aan de definitieve proef. Als er meer inschrijvingen waren – wat meestal het geval was – werd eerst een voorbereidende proef gehouden.

In de loop der jaren werden er diverse wijzigingen aangebracht aan het reglement. Terwijl de wedstrijd aanvankelijk alleen bedoeld was voor leerlingen van de Antwerpse Academie, werd hij al snel opengesteld voor leerlingen van alle academies van het land.[5] Vanaf 1847 werd de wedstrijd jaarlijks ingericht.[6] Er werd toen tevens bepaald dat de deelnemers de leeftijd van 30 jaar niet mochten hebben bereikt.

Vanaf 1849 kan er ook een tweede prijs worden toegekend en een eervolle vermelding.[7] De tweede prijs bestond uit een gouden medaille ter waarde van 300 frank. De tweede prijs en de eervolle vermelding konden worden gedeeld.

Tijdens zijn verblijf in het buitenland moest de laureaat om de drie maand een rapport bezorgen aan de directeur van de Academie over zijn studies en de kunstwerken. Na het tweede jaar moest de laureaat een werk opsturen naar de raad van de Academie (waarvan hij weliswaar eigenaar bleef), waarop de raad dan de passende opmerkingen en raadgevingen kon bezorgen aan de kunstenaar. Na zijn terugkeer moest de laureaat dan een tweede werk tentoonstellen, waarna hij als lid van de Academie kon worden aanvaard.

Kunsttakken

Van in het begin werd de wedstrijd afwisselend georganiseerd voor diverse kunsttakken: de schilderkunst (meer bepaald historieschilderkunst), beeldhouwkunst, architectuur en gravure. Aanvankelijk bepaalde de raad van de Academie zelf voor welke kunsttak de wedstrijd in een bepaald jaar zou worden georganiseerd. Vanaf 1847 werd de volgorde bepaald bij Koninklijk Besluit, eerst vrij complex, met een voorkeur voor schilderkunst.[8] wat verklaart waarom de beeldhouwkunst soms pas na vijf jaar opnieuw aan de beurt kwam. Vanaf 1882 lag de volgorde definitief vast: beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur volgden elkaar op, zodat elke tak om de drie jaar aan de beurt kwam. Daarnaast werd voor gravure om de vijf jaar een wedstrijd gehouden.[9]

Koninklijke Academie van België

Geleidelijk aan was er een groeiende invloed van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, die te Brussel was gevestigd en waar in 1845 een Klasse voor Schone Kunsten was opgericht. Hoewel de Koninklijke Academie van België er kennelijk naar streefde de Prijs van Rome naar zich toe te halen, bleef de organisatie ervan toch tot het einde toevertrouwd aan de Academie van Antwerpen. Wel werd de inbreng van de Koninklijke Academie van België steeds groter. Vanaf 1847 werden de driemaandelijkse rapporten van de laureaten ook aan haar bezorgd en werden de werken die de laureaten opstuurden vanuit Rome geëxposeerd te Antwerpen én te Brussel.

Schriftelijke proef

Een belangrijke wijziging kwam er in 1850. Men had immers vastgesteld dat de rapporten opgestuurd door de laureaten soms van een bedroevende kwaliteit waren. Mede op advies van de Koninklijke Academie van België werd daarom beslist dat de laureaat een examen moest afleggen vooraleer hij op reis kon vertrekken.[10] Hierin werd nagegaan of de laureaat geestelijk rijp was om de confrontatie met de kunstwerken uit de Oudheid en de Renaissance aan te gaan. Het examenprogramma was zeer ruim en omvatte literatuur, geschiedenis en antropologie. Een Ministerieel Besluit van 1850 omschreef het programma als volgt:[11] (vertaling uit het Frans):

Franse taal: de laureaat moet in een geschreven werkstuk het bewijs leveren dat hij in staat is zijn ideeën uit te drukken in de Franse taal. Het onderwerp dat hem ter behandeling zal worden opgegeven zal worden gekozen tussen de thema’s van zijn kunstenaarsopleiding, en zal meer in het bijzonder moeten behoren tot het narratieve en beschrijvende genre.

Algemene literatuur: de laureaat zal worden ondervraagd over de volgende grote epische dichtwerken: de gedichten van Homerus, van Vergilius, van Dante, van Tasso en van Milton. Hij zal moeten in staat zijn een beknopt overzicht te geven van deze werken, van de artistieke mogelijkheden die ze bieden en van de belangrijkste personages die erin voorkomen.

Geschiedenis en oudheidkunde: algemene noties van de universele geschiedenis, de bijzondere zeden en gewoontes van de meest bekende volkeren. Bijbelse periode – Griekse en Romeinse beschaving – Middeleeuwen. De geschiedenis van België in meer detail.

Anthropologie: beschrijving van de diverse menselijke rassen – anatomie.

Het eerste onderwerp, de schriftelijke proef in het Frans, leidde wel eens tot problemen voor Vlaamse kunstenaars, die vaak van eenvoudige afkomst waren en onvoldoende kennis bezaten van het Frans. Zo vroeg Désiré Mergaert, winnaar voor schilderkunst in 1854, om uitstel voor het examen „om reden ik de vereischte kennissen niet bezitte tot het uitdrukken van mijne gedachten bij geschrift in de fransche taal”.[12] Hij kreeg zes maand uitstel en een toelage van 300 frank om zijn kennis van het Frans bij te scholen. Pas in 1871 werd ook een tekst „en flamand” toegestaan.[13].

Na het examen moest de jury zich de vraag stellen: „Beschikt de laureaat over de noodzakelijke kennis om profijt te halen uit zijn verblijf in het buitenland?” Was het antwoord positief, dan kon de laureaat vertrekken. Was het negatief, dan deelde de jury aan de laureaat de materies mee waarvoor hij een onvoldoende haalde, en bepaalde een termijn waarna hij een tweede proef kon ondergaan. Hij kon eventueel een beurs krijgen om zich bij te scholen. Was de tweede proef opnieuw onbevredigend, dan kon hij (zonder beurs) nog een tweede uitstel krijgen. Na een derde onvoldoende verloor hij definitief het recht op het geld van de prijs.

Kopie antiek kunstwerk

Vanaf 1863 werd de verplichting opgelegd om vanuit Italië een kopie van een antiek kunstwerk op te sturen.[14] De regering was immers tot het besluit gekomen dat de aanwezigheid van Belgische kunstenaars in Italië de kans bood om vrij gemakkelijk en goedkoop kopies van alle grote antieke kunstwerken naar België te brengen. Aan de beeldhouwers werd gevraagd een kopie van een antiek beeld in gips te vervaardigen, liefst van een beeld waarvan nog geen afgietsel bestond. Restauraties die aan het origineel nodig bleken, moesten onmiddellijk in de kopie worden uitgevoerd. Deze kopie moest op het einde van het derde jaar worden opgestuurd, op kosten van de overheid.

Finale coördinatie reglement

Uiteindelijk werd het reglement een laatste maal gecoördineerd in 1889.[15] Alleen in 1892 werd nog een kleine wijziging aangebracht inzake de leeftijd van de deelnemers.[16] Terwijl voorheen de deelnemers jonger moesten zijn dan 30 jaar, luidde het nu dat de deelnemer de leeftijd van 31 jaar niet mocht bereikt hebben op 31 december van het jaar waarin de wedstrijd plaatsvond.

Het reglement van 1889 lag volledig in lijn met wat hiervoor werd uiteengezet. De beurs die gedurende vier jaar werd toegekend bedroeg nu 5.000 frank per jaar voor schilders en beeldhouwers en 4.000 frank per jaar voor architecten en graveurs. De laureaat kon de eerste betaling pas opeisen nadat hij geslaagd was voor het theoretisch examen. Een laureaat die jonger was dan 21 jaar moest bovendien wachten tot hij die leeftijd had bereikt. De tweede prijs bestond nog steeds uit een gouden medaille ter waarde van 300 frank.

De kunstenaars werkten in afzonderlijke loges, zonder enig contact met de buitenwereld. Om te verhinderen dat de kunstenaars zouden beïnvloed of geholpen worden van buitenaf, werden ze onderworpen aan een draconisch regime, zoals mag blijken uit volgend citaat uit het reglement dat werd gepubliceerd in een Ministerieel Besluit van 1876.[17] (vertaling uit het Frans):

Tijdens het werk in de loge blijven de deelnemers er opgesloten. De toezichter bewaart de sleutel en blijft voortdurend in de gang.

De deelnemers mogen geen gravures, tekeningen, foto’s of kopieën, noch modellen of projecten van welke aard ook binnenbrengen in de klas of de loge. De doeken, papieren en werkinstrumenten, evenals het kostuum dat in de loge zal worden gedragen, worden door de toezichter en alle deelnemers onderzocht vooraleer ze worden binnengebracht.

De kledingstukken worden nauwkeurig onderzocht. Elke deelnemer zal over een volledig reservekostuum moeten beschikken, zonder uitzondering van enig stuk, en dat kostuum zal in al zijn onderdelen worden onderzocht vooraleer het wordt aangetrokken om de loge binnen te gaan. De toegang tot de loges is verboden voor eenieder behalve voor de toezichter, het dienstpersoneel begeleid door de toezichter en de modellen die zijn goedgekeurd door de toezichtcommissie.

De mannelijke en vrouwelijke modellen moeten bereid zijn om gefouilleerd te worden op het lichaam en op de kledij; de vrouwen zullen worden gefouilleerd door een persoon van hetzelfde geslacht aangesteld door de commissie.

Wanneer de deelnemers aan het werk zullen zijn, opgesloten in de loges:

  1. De uren van de maaltijden zijn bepaald ’s morgens van 7 tot 8; ’s middags van 2 tot 3 en ’s avonds van 8 tot 9;
  2. De loges worden bovendien driemaal per dag geopend: om 10 uur ’s morgens, om 5 uur en om 11 uur ’s avonds; de deelnemers die buitenkomen mogen de gang niet verlaten;
  3. De deelnemers zullen de maaltijden samen nemen en allen moeten eraan deelnemen. Zij zullen de nacht doorbrengen elk in hun eigen loge en ze mogen niet communiceren met de toezichter buiten de uren van de maaltijd en de openingsuren van de loge;
  4. Als ze toestemming krijgen van de commissie om ’s avonds een luchtje te scheppen in de tuin gedurende een bepaalde tijd, moeten ze samen blijven; ze moeten terug binnenkomen na de eerste aanmaning van de toezichter en met niemand anders praten dan met hem. Elke deelnemer is vrij om deel te nemen aan deze wandeling of om gedurende die tijd alleen opgesloten te blijven in zijn loge.
  5. Telkens als hij de loge verlaat zal elke deelnemer de sleutel ervan meenemen en de deur van de gemeenschappelijke gang die toegang geeft tot de loges zal gesloten en verzegeld worden.”

De zes best geklasseerden van de voorbereidende proef werden toegelaten tot de definitieve proef. De jury koos hiertoe verschillende onderwerpen, thema’s uit de mythologie of geschiedenis, waaruit dan door het lot het onderwerp werd bepaald. De jury voor de definitieve proef bestond uit minimum 7 en maximum 11 leden. Zij kon beslissen dat geen van de werken in aanmerking kwam voor de prijs. Dan werd het geld besteed ter aanmoediging van jonge beloftevolle kunstenaars. Was de jury van mening dat de prijs kon worden toegekend, dan moest zij eerst nagaan a) of de deelnemers het opgelegde programma hadden gevolgd, b) of elk werk overeenstemde met de schets en c) of de opgelegde afmetingen werden gerespecteerd. Elk werk dat hiervan afweek, werd automatisch geweerd. De jury besliste bij gewone meerderheid. Bij gelijkheid van stemmen was de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Na de beoordeling werden de werken tentoongesteld te Antwerpen en te Brussel, telkens gedurende acht dagen. De resultaten van de wedstrijd werden bekendgemaakt tijdens een plechtige zitting van de Koninklijke Academie van België, waarop tevens waren uitgenodigd de leden van de jury, de raad van beheer van de Academie van Antwerpen en de directeur en de leerkrachten van de academie waar de laureaat had school gelopen. Dan volgde nog het theoretisch examen voor de laureaat.

De jury bracht tenslotte advies uit, na de kunstenaar te hebben gehoord, over de reisroute, onder meer welke landen hij zou bezoeken en hoelang hij zou verblijven in de steden die hij zou aandoen. Het reglement bepaalde dat de laureaat zich in elk geval in Rome moest bevinden in de loop van het eerste trimester van het eerste jaar, en hij moest er minstens twee jaar verblijven. Het geld werd vooraf per semester uitbetaald. Als de laureaat zich niet hield aan het reglement, kon de betaling worden opgeschort.

Het verblijf te Rome

In tegenstelling tot Frankrijk dat reeds sinds de zeventiende eeuw een Academie in Rome had, die sinds 1803 gevestigd is in de Villa Medici, waar de kunstenaars konden verblijven, had België geen gelijkaardig instituut in Rome. De huidige Academia Belgica in de Via Omero dateert slechts van 1939. Toch gingen er in de negentiende eeuw stemmen op om ook een vaste inrichting in Rome te creëren.[18]

Vanaf 1856 boog de Koninklijke Academie van Brussel zich over de vraag of het wenselijk was om een permanent Belgisch instituut voor de kunstenaars te Rome op te richten, wat leidde tot een aanbeveling in die zin tot de regering. Die bleef evenwel zonder gevolg. In 1873, na een petitie van enkele kunstenaars, werd het idee opnieuw gelanceerd. Dit leidde uiteindelijk tot een Koninklijk Besluit van 19 juli 1880 waarbij de minister werd gemachtigd om “des ateliers convenables” ter beschikking te stellen van de laureaten van door de overheid georganiseerde wedstrijden, tijdens hun verblijf te Rome.[19] Er werden dan ook ateliers gehuurd, aanvankelijk aan de Via San Nicolo da Tolentino 4, en later, in elk geval vanaf 1891, op de Piazza Dante 2.[20]

De Piazza Dante werd rond 1880 aangelegd en het gebouw op nummer 2 dateert van rond 1883. Het was dus een recent patrimonium dat werd ter beschikking gesteld. Het gebouw bevatte zes ateliers, over twee verdiepingen, alsook woongelegenheden. Elke kunstenaar beschikte over een appartement bestaande uit een voorkamer, atelier, keuken, WC en twee kleine slaapkamers boven de voorkamer en de keuken. Toch waren er regelmatig klachten te horen over de staat van het gebouw en de andere bewoners, bij zoverre dat aan de minister werd voorgesteld om de laureaten opnieuw vrij te laten in de keuze van hun verblijfplaats en atelier. Dit had kennelijk tot gevolg dat toen de huur in oktober 1900 ten einde kwam, zij niet werd vernieuwd. Beeldhouwer Hendrik Boncquet, toen blijkbaar de enige bewoner, was niet op de hoogte gesteld en werd zonder veel poespas op straat gezet. In een lange brief van 6 november 1900 aan de minister drukte hij zijn ongenoegen hierover uit.[21] Hij beschrijft in de brief hoe hij pas op 25 oktober door een bediende van het consulaat werd verwittigd dat hij tegen het einde van de maand het pand moest verlaten. Hij probeerde nog enig uitstel te verkrijgen bij de eigenaar, maar door de bruuske opzegging van de huur was die niet bereid tot enige toegeving. Met de hulp van de zaakgelastigde kon hij toch een nieuw atelier vinden, in de Via Montebello 2, waarheen hij op 31 oktober is verhuisd, een pand van mindere kwaliteit. Alles moest haastig worden verhuisd en het beeld waaraan hij werkte overleefde het transport niet: „et j’ai pleuré en silence en voyant ma sculpture à laquelle je travaillais depuis longtemps se briser sous les mains des vulgaires facchini”. Hij vroeg dan ook een schadevergoeding van 2030 frank: 1500 frank voor het beeld en 530 frank voor kosten van verhuis en 6 maand huur van het nieuwe atelier.

Er verscheen ook een artikel in Le Soir van 14 november 1900 waarin de handelswijze werd aangeklaagd.

In een interne nota van het ministerie werd toegegeven dat er iets was misgelopen met de communicatie: “Il a été averti beaucoup trop tard: cinq jours à l’avance seulement. Or, le Département avait été informé dès le mois de Mai que le bail expirait fin octobre.”[22] De laattijdige verwittiging van Hendrik Boncquet werd ook toegeschreven aan het feit dat de Belgische ambassadeur in Rome, de heer Van Loo, niet opgezet was met de opzegging van de huur: “Voici un effet de l’extrême mauvaise humeur avec laquelle M. Van Loo a acceuilli la mesure prise au sujet des ateliers de Rome”.[23]

Waarschijnlijk was er nadien geen vast adres meer voor de laureaten. De winnaar van 1900, Frans Huygelen, vestigde zich vanaf november 1903 op de Piazza del Foro Traiano, 42.[24]

Verder dan het ter beschikking stellen van ateliers is de overheid niet gegaan. Er was geen sprake van een lokale directie of administratie. De kunstenaars genoten er dus een zeer grote vrijheid, wat overigens regelmatig op kritiek stuitte: sommigen noemden het pure plezierreisjes.[25] Er was dus geen echte ‘Belgische Academie’ in Rome, hoewel Hendrik Boncquet in zijn brieven wel die term gebruikt om het pand aan de Piazza Dante aan te duiden en ook in het artikel van Le Soir is sprake van „l’Académie belge”.

Einde

Na de eeuwwisseling werd de Prijs van Rome stilaan meer en meer gezien als een typisch product van de negentiende-eeuwse academische kunstopvattingen, die niet meer beantwoordde aan de snel evoluerende tendensen in de kunst. Toch werd de Prijs van Rome in die vorm voor Beeldende kunst pas afgeschaft in 1921.[26] In het Verslag aan de Koning bij dit Koninklijk Besluit werd nog eens herinnerd aan de oorspronkelijke doelstellingen van de Prijs van Rome:

Onder de jonge kunstenaars de uitgelezen naturen onderscheiden, hun van het begin hunner loopbaan af een machtige aanmoediging schenken, de gewone misgrepen van de Fortuin herstellen met hun toe te laten, trots hun armoede, die kunstmiddens te bezoeken waar vele werken zijn vergaderd, welke de volmaaktste van het menschelijk vernuft worden geacht.” En verder: “Laat ons hem naar den vreemde sturen, naar Italië, naar Rome. Hij kenne met eigen oogen de meesterwerken waarover hem lang werd gesproken. Laten wij hem daar verschillende jaren stil en vruchtbaar werken. Hij weze dan ook gedurende dien tijd van de zorg voor het levensonderhoud vrijgesteld. Dan hebben wij veel gedaan om zijn meesterschap te verzekeren en om, met alle mogelijke kans tot welgelukken, de voortdurendheid te vrijwaren van de hoogere begaafdheden waarbij de roem onzer nationale school moet gesteund worden en bestendigd.

Helaas, vervolgt het Verslag, als men de lijst van alle laureaten zonder vooringenomenheid bekijkt, moet men vaststellen dat er voor alle disciplines samen hooguit zeven of acht kunstenaars zijn „die waarlijk in de geschiedenis der beeldende kunsten van ons land hebben geteld”. Het zou bovendien gemakkelijk zijn een lijst op te maken van kunstenaars die de Prijs van Rome niet hebben gehaald en die nochtans belangrijk zijn voor de Belgische kunstgeschiedenis. Het Verslag besluit: „De verkregen uitslagen komen dus niet met het optimistisch programma overeen dat men had opgemaakt.” Bovendien was de organisatie van de prijs, met verblijf van de deelnemers in loges, een dure zaak. Volgens het Verslag bleek dat de prijs van Rome aan de gemeenschap gemiddeld 43.000 frank kostte.

Verwijzingen

rel=nofollow
rel=nofollow