Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Immanuel Kant: verschil tussen versies
kGeen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 2: | Regel 2: | ||
== Levensloop == | == Levensloop == | ||
Kant was de vierde van negen kinderen van een arme zadelmaker. Dankzij de welwillendheid van een [[ | Kant was de vierde van negen kinderen van een arme zadelmaker. Dankzij de welwillendheid van een [[piëtisme|piëtistische]] dominee kon Kant op achtjarige leeftijd het Collegium Fridericianum, een Latijnse school, in zijn geboorteplaats bezoeken. Op zijn zestiende ging hij daar naar de universiteit, waar hij eerst theologie en vervolgens filosofie en wis- en natuurkunde studeerde. | ||
Na zijn afstuderen op 22-jarige leeftijd verdiende hij de kost als huisonderwijzer in zijn woonplaats. In 1755 [[habilitatie|habiliteerde]] hij aan de universiteit van Koningsbergen, waardoor hij de titel van „privaatdocent” kreeg. Hij gaf in deze functie tot 1770 openbare colleges in onder meer logica, metafysica, ethiek, wiskunde en fysische geografie. Hij promoveerde in [[1755]] op een in het Latijn geschreven proefschrift, getiteld "''Principiorum primorum cognitionis metaphysicae''" (vaak aangehaald als: Nova Dilucidatio. Duitse vertaling: ''Eine neue Beleuchtung der ersten Prinzipien aller metaphysischen Erkenntnis''. Nederlands: Een nieuw licht op de eerste principes van alle metafysische kennis.) | Na zijn afstuderen op 22-jarige leeftijd verdiende hij de kost als huisonderwijzer in zijn woonplaats. In 1755 [[habilitatie|habiliteerde]] hij aan de universiteit van Koningsbergen, waardoor hij de titel van „privaatdocent” kreeg. Hij gaf in deze functie tot 1770 openbare colleges in onder meer logica, metafysica, ethiek, wiskunde en fysische geografie. Hij promoveerde in [[1755]] op een in het Latijn geschreven proefschrift, getiteld "''Principiorum primorum cognitionis metaphysicae''" (vaak aangehaald als: Nova Dilucidatio. Duitse vertaling: ''Eine neue Beleuchtung der ersten Prinzipien aller metaphysischen Erkenntnis''. Nederlands: Een nieuw licht op de eerste principes van alle metafysische kennis.) | ||
Regel 13: | Regel 13: | ||
In het werk van Kant zijn twee duidelijke periodes te onderscheiden: zijn voorkritische periode en zijn kritische periode. Als grens tussen deze twee periodes wordt in de filosofische literatuur als regel het jaar 1781 aangehouden. In dit jaar verscheen zijn ''[[Kritik der reinen Vernunft]]''. Het verschil tussen deze periodes is het volgende. De vraag of er een [[rationalisme|rationalistische]] [[metafysica]] mogelijk is, beaamt Kant in zijn voorkritische periode in navolging van [[Gottfried Wilhelm Leibniz|Leibniz]] en [[Christian Wolff (rechtsgeleerde)|Wolff]]. In zijn kritische periode neemt hij hier afstand van. Hij maakt daarbij een onderscheid tussen algemene metafysica en speciale metafysica. De eerste kan wel op de rede gegrond zijn omdat zaken die binnen deze algemene metafysica vallen, empirisch te controleren zijn. De uit "zuivere rede", zoals Kant het noemt, ontstane ideeën over causaliteit kunnen bijvoorbeeld empirisch getoetst worden. Bij de speciale metafysica gaat het om vragen die het tot dan toe eigenlijke doel van de metafysica behelsen, namelijk vragen als: "Is er een god?" of "Kan de onsterfelijkheid van de ziel aangetoond worden?". In de kritische periode neem Kant afstand van de speciale metafysica, omdat deze nooit empirisch te controleren is, en dus nooit geverifieerd kan worden als a priori kennis, vergaard door de zuivere rede. Hij maakt daarbij een vergelijking met Coupernicus, die de bewegingen van de sterren niet duidelijk kon verklaren totdat hij afstand deed van het oude idee en inzag dat niet de sterren om de toeschouwer, de aarde, draaiden, maar de toeschouwer om de sterren. Om van metafysica een echte wetenschap te maken, net als wiskunde en de toen opkomende natuurwetenschappen, moest er volgens Kant een drastische ommezwaai komen. Net als de sterren bij Coupernicus, moest nu de speciale metafysica met rust gelaten worden. Kant spreekt dan ook van een tweede wetenschappelijke revolutie. De overgang tussen beide periodes is echter vloeiend. Al vanaf 1769/1770 klonk in de boeken en brieven van Kant twijfel door over de mogelijkheid van een rationalistische metafysica. | In het werk van Kant zijn twee duidelijke periodes te onderscheiden: zijn voorkritische periode en zijn kritische periode. Als grens tussen deze twee periodes wordt in de filosofische literatuur als regel het jaar 1781 aangehouden. In dit jaar verscheen zijn ''[[Kritik der reinen Vernunft]]''. Het verschil tussen deze periodes is het volgende. De vraag of er een [[rationalisme|rationalistische]] [[metafysica]] mogelijk is, beaamt Kant in zijn voorkritische periode in navolging van [[Gottfried Wilhelm Leibniz|Leibniz]] en [[Christian Wolff (rechtsgeleerde)|Wolff]]. In zijn kritische periode neemt hij hier afstand van. Hij maakt daarbij een onderscheid tussen algemene metafysica en speciale metafysica. De eerste kan wel op de rede gegrond zijn omdat zaken die binnen deze algemene metafysica vallen, empirisch te controleren zijn. De uit "zuivere rede", zoals Kant het noemt, ontstane ideeën over causaliteit kunnen bijvoorbeeld empirisch getoetst worden. Bij de speciale metafysica gaat het om vragen die het tot dan toe eigenlijke doel van de metafysica behelsen, namelijk vragen als: "Is er een god?" of "Kan de onsterfelijkheid van de ziel aangetoond worden?". In de kritische periode neem Kant afstand van de speciale metafysica, omdat deze nooit empirisch te controleren is, en dus nooit geverifieerd kan worden als a priori kennis, vergaard door de zuivere rede. Hij maakt daarbij een vergelijking met Coupernicus, die de bewegingen van de sterren niet duidelijk kon verklaren totdat hij afstand deed van het oude idee en inzag dat niet de sterren om de toeschouwer, de aarde, draaiden, maar de toeschouwer om de sterren. Om van metafysica een echte wetenschap te maken, net als wiskunde en de toen opkomende natuurwetenschappen, moest er volgens Kant een drastische ommezwaai komen. Net als de sterren bij Coupernicus, moest nu de speciale metafysica met rust gelaten worden. Kant spreekt dan ook van een tweede wetenschappelijke revolutie. De overgang tussen beide periodes is echter vloeiend. Al vanaf 1769/1770 klonk in de boeken en brieven van Kant twijfel door over de mogelijkheid van een rationalistische metafysica. | ||
De volledige werken van Kant zijn verschenen in de | De volledige werken van Kant zijn verschenen in de ’''Akademie Ausgabe''’ van de Preußischen Akademie der Wissenschaften, Berlin 1902 en de jaren daarna. | ||
Bij Meiner Verlag (Philosophischen Bibliothek) zijn veel werken van Kant afzonderlijk gepubliceerd, voorzien van een inleiding en commentaar/toelichting. | Bij Meiner Verlag (Philosophischen Bibliothek) zijn veel werken van Kant afzonderlijk gepubliceerd, voorzien van een inleiding en commentaar/toelichting. | ||
Regel 20: | Regel 20: | ||
==== Lijst van werken ==== | ==== Lijst van werken ==== | ||
* 1749: Gedanken von der wahren Schätzung der lebendigen Kräfte. | * 1749: ''Gedanken von der wahren Schätzung der lebendigen Kräfte. | ||
* 1755: Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels. | * 1755: ''Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels. | ||
* 1755: Meditationum quarundam de igne succincta delineatio (Over het vuur). | * 1755: ''Meditationum quarundam de igne succincta delineatio'' (Over het vuur). | ||
* 1755: Neue Erhellung der ersten Grundsätze metaphysischer Erkenntnisse (Habilitation: Principiorum primorum cognitionis metaphysicae nova dilucidatio). Proefschrift ter verkrijging van de doctorstitel. | * 1755: ''Neue Erhellung der ersten Grundsätze metaphysischer Erkenntnisse ([[habilitatie|Habilitation]]: Principiorum primorum cognitionis metaphysicae nova dilucidatio)''. Proefschrift ter verkrijging van de doctorstitel. | ||
* 1756: Metaphysicae cum geometria iunctae usus in philosophia naturalis, cuius specimen I. continet monadologiam physicam (Kortheidshalve ook | * 1756: ''Metaphysicae cum geometria iunctae usus in philosophia naturalis, cuius specimen I. continet monadologiam physicam'' (Kortheidshalve ook ’Physische Monadologie’ genoemd.) | ||
* 1756: Neue Anmerkungen zur Erläuterung der Theorie der Winde. | * 1756: ''Neue Anmerkungen zur Erläuterung der Theorie der Winde.'' | ||
* 1762: Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren. | * 1762: ''Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren.'' | ||
* 1763: Versuch, den Begriff der negativen Größen in der Weltweisheit einzuführen. | * 1763: ''Versuch, den Begriff der negativen Größen in der Weltweisheit einzuführen.'' | ||
* 1763: Untersuchung über die Deutlichkeit der Grundsätze der natürlichen Theologie und Moral. | * 1763: ''Untersuchung über die Deutlichkeit der Grundsätze der natürlichen Theologie und Moral.'' | ||
* 1763: Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Daseins Gottes. | * 1763: ''Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Daseins Gottes.'' | ||
* 1764: Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenen. | * 1764: ''Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenen.'' | ||
* 1764: Versuch über die Krankheiten des Kopfes. | * 1764: ''Versuch über die Krankheiten des Kopfes.'' | ||
* 1766: Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik | * 1766: ''Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik'' | ||
* 1770: Über die Form und die Prinzipien der sinnlichen und intelligiblen Welt (In het Latijn geschreven met als titel: De mundi sensibilis atque intelligibilis forma et principiis). | * 1770: ''Über die Form und die Prinzipien der sinnlichen und intelligiblen Welt'' (In het Latijn geschreven met als titel: ''De mundi sensibilis atque intelligibilis forma et principiis''). | ||
* 1775: Über die verschiedenen Rassen der Menschen. | * 1775: ''Über die verschiedenen Rassen der Menschen. | ||
=== De kritische periode === | === De kritische periode === | ||
Regel 46: | Regel 46: | ||
==== Lijst van werken ==== | ==== Lijst van werken ==== | ||
* 1781: Eerste druk van de [[Kritik der reinen Vernunft]]. | * 1781: Eerste druk van de ''[[Kritik der reinen Vernunft]]. | ||
* 1783: [[Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten können]]. | * 1783: ''[[Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten können]]. | ||
* 1784: [[Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht]]. | * 1784: ''[[Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht]]. | ||
* 1784: [[Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?]]. | * 1784: ''[[Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?]]. | ||
* 1785: [[Grundlegung zur Metaphysik der Sitten]]. | * 1785: ''[[Grundlegung zur Metaphysik der Sitten]]. | ||
* 1786: [[Metaphysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft]]. | * 1786: ''[[Metaphysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft]]. | ||
* 1786: Mutmaßlicher Anfang der Menschengeschichte. | * 1786: ''Mutmaßlicher Anfang der Menschengeschichte. | ||
* 1787: Tweede (sterk aangevulde) druk van de [[Kritik der reinen Vernunft]]. | * 1787: Tweede (sterk aangevulde) druk van de ''[[Kritik der reinen Vernunft]]. | ||
* 1788: [[Kritik der praktischen Vernunft]]. | * 1788: ''[[Kritik der praktischen Vernunft]]. | ||
* 1790: [[Kritik der Urteilskraft]]. | * 1790: ''[[Kritik der Urteilskraft]]. | ||
* 1791: [[Über das Miβlingen aller philosophischen Versuche in der Theodicee]]. | * 1791: ''[[Über das Miβlingen aller philosophischen Versuche in der Theodicee]]. | ||
* 1793: [[Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft]]. | * 1793: ''[[Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft]]. | ||
* 1793: Über den Gemeinspruch: Das mag in der Theorie richtig sein, taugt aber nicht für die Praxis. | * 1793: ''Über den Gemeinspruch: Das mag in der Theorie richtig sein, taugt aber nicht für die Praxis. | ||
* 1794: Das Ende aller Dinge. | * 1794: ''Das Ende aller Dinge. | ||
* 1795: [[Zum ewigen Frieden]]: Ein philosophischer Entwurf. | * 1795: ''[[Zum ewigen Frieden]]: Ein philosophischer Entwurf. | ||
* 1797: [[Die Metaphysik der Sitten]]. | * 1797: ''[[Die Metaphysik der Sitten]]. | ||
* 1797: [[Über ein vermeintes Recht aus Menschenliebe zu lügen]]. | * 1797: ''[[Über ein vermeintes Recht aus Menschenliebe zu lügen]]. | ||
* 1798: [[Der Streit der Fakultäten]]. | * 1798: ''[[Der Streit der Fakultäten]]. | ||
* 1798: Anthropologie in pragmatischer Hinsicht abgefasst. | * 1798: ''Anthropologie in pragmatischer Hinsicht abgefasst. | ||
* 1803: Über die Pädagogik. | * 1803: ''Über die Pädagogik. | ||
== De drie kritische werken van Kant == | == De drie kritische werken van Kant == | ||
Regel 71: | Regel 71: | ||
* In deze eerste ''Kritik'' onderzoekt hij - zijns inziens met succes - of de [[filosofie]] een zelfstandige wetenschap is, naast de [[wiskunde]] en de [[natuurwetenschappen]]. Centraal staat hierbij de vraag: 'Wat kan ik weten?' Kant doelt hier op de vraag of de Rede (''Vernunft'') een zelfstandige bron is voor het verkrijgen van theoretische kennis. Onder Rede verstaat hij het vermogen om de zintuiglijke werkelijkheid te overstijgen en daar niet meer afhankelijk van te zijn. | * In deze eerste ''Kritik'' onderzoekt hij - zijns inziens met succes - of de [[filosofie]] een zelfstandige wetenschap is, naast de [[wiskunde]] en de [[natuurwetenschappen]]. Centraal staat hierbij de vraag: 'Wat kan ik weten?' Kant doelt hier op de vraag of de Rede (''Vernunft'') een zelfstandige bron is voor het verkrijgen van theoretische kennis. Onder Rede verstaat hij het vermogen om de zintuiglijke werkelijkheid te overstijgen en daar niet meer afhankelijk van te zijn. | ||
* De Rede als het vermogen om te willen behandelt Kant in zijn tweede ''Kritiek'': de [[Kritik der praktischen Vernunft]] (''Kritiek van de praktische rede'') uit [[1788]]. Zijn [[Kritik der Urteilskraft]] (''Kritiek van het oordeelsvermogen'') uit [[1790]] behandelt de Rede als het reflecterende oordeelsvermogen. Het kernpunt van zijn filosofie is dat de empirische waarnemingen, zoals die aan ons verschijnen, beoordeeld en naar ruimte en tijd geordend worden door onze rede. De bron van de waarnemingen is het noumenale Ding-an-sich, dat op zichzelf onkenbaar is maar voor ons kenbaar wordt door de rationeel geordende fenomenen. Dit was de synthese tussen het empirisme en het rationalisme. Op het gebied van ethiek vestigde hij zich op twee regels; dat we de mens altijd óók als doel op zich en nooit alleen als middel tot een doel mogen gebruiken, en ten tweede dat wij alles wat wij doen als algemene regel moeten kunnen èn willen laten gelden (bekend als het [[categorische imperatief]]). Het is dus bijvoorbeeld niet goed te stelen, omdat de algemene regel dat stelen zou mogen zou resulteren in een chaotische wereld die wij zelf niet zouden willen. | * De Rede als het vermogen om te willen behandelt Kant in zijn tweede ''Kritiek'': de [[Kritik der praktischen Vernunft]] (''Kritiek van de praktische rede'') uit [[1788]]. Zijn [[Kritik der Urteilskraft]] (''Kritiek van het oordeelsvermogen'') uit [[1790]] behandelt de Rede als het reflecterende oordeelsvermogen. Het kernpunt van zijn filosofie is dat de empirische waarnemingen, zoals die aan ons verschijnen, beoordeeld en naar ruimte en tijd geordend worden door onze rede. De bron van de waarnemingen is het noumenale Ding-an-sich, dat op zichzelf onkenbaar is maar voor ons kenbaar wordt door de rationeel geordende fenomenen. Dit was de synthese tussen het empirisme en het rationalisme. Op het gebied van ethiek vestigde hij zich op twee regels; dat we de mens altijd óók als doel op zich en nooit alleen als middel tot een doel mogen gebruiken, en ten tweede dat wij alles wat wij doen als algemene regel moeten kunnen èn willen laten gelden (bekend als het [[categorische imperatief]]). Het is dus bijvoorbeeld niet goed te stelen, omdat de algemene regel dat stelen zou mogen zou resulteren in een chaotische wereld die wij zelf niet zouden willen. | ||
* De derde kritiek is een van de eerste werken in het relatief nieuwe domein van de filosofische [[esthetiek|esthetica]]. Kant onderzoekt hierin de mogelijkheid van oordelen in het domein van de esthetiek en onderscheidt (subjectieve) smaakoordelen van aanspraken op schoonheid. [[Alexander Gottlieb Baumgarten]], die de term ''esthetiek'' reserveerde voor de reflectie over schoonheid, was zijn tijdgenoot; Kant gebruikt de term in zijn eerste kritiek in de klassieke betekenis, als een leer van de ''waarneming'') | * De derde kritiek is een van de eerste werken in het relatief nieuwe domein van de filosofische [[esthetiek|esthetica]]. Kant onderzoekt hierin de mogelijkheid van oordelen in het domein van de esthetiek en onderscheidt (subjectieve) smaakoordelen van aanspraken op schoonheid. [[Alexander Gottlieb Baumgarten]], die de term ''esthetiek'' reserveerde voor de reflectie over schoonheid, was zijn tijdgenoot; Kant gebruikt de term in zijn eerste kritiek in de klassieke betekenis, als een leer van de ''waarneming''). | ||
== Citaat == | == Citaat == | ||
Regel 88: | Regel 88: | ||
::''Ludwig Ernst Borowski, leerling en vriend van Kant, weet in zijn biografie van de filosoof aan te geven waar het idee voor de Kritiek van de zuivere rede ontstond: op een pleintje in Koningsbergen dat van oudsher 'der philosophische Gang' werd genoemd. In het jaar 1770 moet Kant daar de eerste invallen voor zijn kritische theorie hebben gekregen, tijdens een wandeling die in die jaren gewoonlijk volgde op het middagmaal bij zijn boezemvriend Joseph Green. | ::''Ludwig Ernst Borowski, leerling en vriend van Kant, weet in zijn biografie van de filosoof aan te geven waar het idee voor de Kritiek van de zuivere rede ontstond: op een pleintje in Koningsbergen dat van oudsher 'der philosophische Gang' werd genoemd. In het jaar 1770 moet Kant daar de eerste invallen voor zijn kritische theorie hebben gekregen, tijdens een wandeling die in die jaren gewoonlijk volgde op het middagmaal bij zijn boezemvriend Joseph Green. | ||
::''Deze Green, een Engelse koopman, was zo punctueel en hield er zo'n strakke dagindeling op na, dat hij Theodor Gottlieb von Hippel, een andere vriend van Kant, stof bood voor de komedie Der Mann nach der Uhr (1760). Kant had eens met Green afgesproken | ::''Deze Green, een Engelse koopman, was zo punctueel en hield er zo'n strakke dagindeling op na, dat hij Theodor Gottlieb von Hippel, een andere vriend van Kant, stof bood voor de komedie Der Mann nach der Uhr (1760). Kant had eens met Green afgesproken ’s ochtends om acht uur bij hem te zijn voor een gezamenlijk plezierritje. Green reed klokke acht weg en stopte niet toen hij meteen daarna Kant zag komen aanlopen. Kant was zijn afspraak niet nagekomen, dus maakte hij zijn rijtoer alleen.'' | ||
4. Voor zover bekend heeft Kant nooit een [[Liefdesrelatie|relatie]] gehad en overleed hij als [[Maagd (geneeskunde)|maagd]]. Tijdens een diner voor vrienden te zijnen huize wist Kant echter een zodanige plaats te schikken dat hij met zijn goede oog een bevallige dame kon observeren. | 4. Voor zover bekend heeft Kant nooit een [[Liefdesrelatie|relatie]] gehad en overleed hij als [[Maagd (geneeskunde)|maagd]]. Tijdens een diner voor vrienden te zijnen huize wist Kant echter een zodanige plaats te schikken dat hij met zijn goede oog een bevallige dame kon observeren. |
Huidige versie van 29 nov 2022 om 02:28
Immanuel Kant (Koningsbergen, Pruisen, tegenwoordig Kaliningrad, Rusland, 22 april 1724 – aldaar, 12 februari 1804) was een Duits filosoof ten tijde van de Verlichting wiens ideeën een grote invloed hebben uitgeoefend op de westerse wijsbegeerte. Kant wordt soms gezien als de eerste Duitse idealist. Kritik der reinen Vernunft uit 1781 wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd.
Levensloop
Kant was de vierde van negen kinderen van een arme zadelmaker. Dankzij de welwillendheid van een piëtistische dominee kon Kant op achtjarige leeftijd het Collegium Fridericianum, een Latijnse school, in zijn geboorteplaats bezoeken. Op zijn zestiende ging hij daar naar de universiteit, waar hij eerst theologie en vervolgens filosofie en wis- en natuurkunde studeerde.
Na zijn afstuderen op 22-jarige leeftijd verdiende hij de kost als huisonderwijzer in zijn woonplaats. In 1755 habiliteerde hij aan de universiteit van Koningsbergen, waardoor hij de titel van „privaatdocent” kreeg. Hij gaf in deze functie tot 1770 openbare colleges in onder meer logica, metafysica, ethiek, wiskunde en fysische geografie. Hij promoveerde in 1755 op een in het Latijn geschreven proefschrift, getiteld "Principiorum primorum cognitionis metaphysicae" (vaak aangehaald als: Nova Dilucidatio. Duitse vertaling: Eine neue Beleuchtung der ersten Prinzipien aller metaphysischen Erkenntnis. Nederlands: Een nieuw licht op de eerste principes van alle metafysische kennis.)
In 1770 werd Kant hoogleraar in metafysica en logica aan de filosofische faculteit van de universiteit van Koningsbergen. Hij gaf colleges filosofie tot 1796. Hij overleed in 1804.
Immanuel Kant behoort tot de moderne filosofen. Zijn invloed op de terreinen van filosofie, ethiek, theologie, strafrecht, volkenrecht en esthetiek werkt door tot op van vandaag en is nog actueel.
Werken
In het werk van Kant zijn twee duidelijke periodes te onderscheiden: zijn voorkritische periode en zijn kritische periode. Als grens tussen deze twee periodes wordt in de filosofische literatuur als regel het jaar 1781 aangehouden. In dit jaar verscheen zijn Kritik der reinen Vernunft. Het verschil tussen deze periodes is het volgende. De vraag of er een rationalistische metafysica mogelijk is, beaamt Kant in zijn voorkritische periode in navolging van Leibniz en Wolff. In zijn kritische periode neemt hij hier afstand van. Hij maakt daarbij een onderscheid tussen algemene metafysica en speciale metafysica. De eerste kan wel op de rede gegrond zijn omdat zaken die binnen deze algemene metafysica vallen, empirisch te controleren zijn. De uit "zuivere rede", zoals Kant het noemt, ontstane ideeën over causaliteit kunnen bijvoorbeeld empirisch getoetst worden. Bij de speciale metafysica gaat het om vragen die het tot dan toe eigenlijke doel van de metafysica behelsen, namelijk vragen als: "Is er een god?" of "Kan de onsterfelijkheid van de ziel aangetoond worden?". In de kritische periode neem Kant afstand van de speciale metafysica, omdat deze nooit empirisch te controleren is, en dus nooit geverifieerd kan worden als a priori kennis, vergaard door de zuivere rede. Hij maakt daarbij een vergelijking met Coupernicus, die de bewegingen van de sterren niet duidelijk kon verklaren totdat hij afstand deed van het oude idee en inzag dat niet de sterren om de toeschouwer, de aarde, draaiden, maar de toeschouwer om de sterren. Om van metafysica een echte wetenschap te maken, net als wiskunde en de toen opkomende natuurwetenschappen, moest er volgens Kant een drastische ommezwaai komen. Net als de sterren bij Coupernicus, moest nu de speciale metafysica met rust gelaten worden. Kant spreekt dan ook van een tweede wetenschappelijke revolutie. De overgang tussen beide periodes is echter vloeiend. Al vanaf 1769/1770 klonk in de boeken en brieven van Kant twijfel door over de mogelijkheid van een rationalistische metafysica.
De volledige werken van Kant zijn verschenen in de ’Akademie Ausgabe’ van de Preußischen Akademie der Wissenschaften, Berlin 1902 en de jaren daarna. Bij Meiner Verlag (Philosophischen Bibliothek) zijn veel werken van Kant afzonderlijk gepubliceerd, voorzien van een inleiding en commentaar/toelichting.
De voorkritische periode
In deze periode publiceerde Kant een groot aantal boeken en artikelen die alle in het teken stonden van de rationalistische denkwijze van de Verlichting. Metafysica kon een wetenschap zijn, mits zij dezelfde denkmethode hanteerde als de wiskunde. Ook ging hij er toen vanuit dat er een rationalistisch Godsbewijs mogelijk was, zoals hij betoogde in zijn Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Dasein Gottes.
Lijst van werken
- 1749: Gedanken von der wahren Schätzung der lebendigen Kräfte.
- 1755: Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels.
- 1755: Meditationum quarundam de igne succincta delineatio (Over het vuur).
- 1755: Neue Erhellung der ersten Grundsätze metaphysischer Erkenntnisse (Habilitation: Principiorum primorum cognitionis metaphysicae nova dilucidatio). Proefschrift ter verkrijging van de doctorstitel.
- 1756: Metaphysicae cum geometria iunctae usus in philosophia naturalis, cuius specimen I. continet monadologiam physicam (Kortheidshalve ook ’Physische Monadologie’ genoemd.)
- 1756: Neue Anmerkungen zur Erläuterung der Theorie der Winde.
- 1762: Die falsche Spitzfindigkeit der vier syllogistischen Figuren.
- 1763: Versuch, den Begriff der negativen Größen in der Weltweisheit einzuführen.
- 1763: Untersuchung über die Deutlichkeit der Grundsätze der natürlichen Theologie und Moral.
- 1763: Der einzig mögliche Beweisgrund zu einer Demonstration des Daseins Gottes.
- 1764: Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenen.
- 1764: Versuch über die Krankheiten des Kopfes.
- 1766: Träume eines Geistersehers, erläutert durch Träume der Metaphysik
- 1770: Über die Form und die Prinzipien der sinnlichen und intelligiblen Welt (In het Latijn geschreven met als titel: De mundi sensibilis atque intelligibilis forma et principiis).
- 1775: Über die verschiedenen Rassen der Menschen.
De kritische periode
Deze periode van denken van Kant kenmerkt zich door zijn zoektocht naar de grenzen van de menselijke kennis. De eerste tekenen van zijn kritisch denken zijn volgens de vakfilosofen te vinden in zijn brief aan zijn vriend Marcus Herz (21 feb 1772). Daarna volgde een periode van 10 jaar waarin hij weinig tot niets publiceerde en waarin hij zijn gedachten (zie onderstaand fragment) overdacht en probeerde te systematiseren. Het gaat erom hoe onze voorstellingen op de een of andere manier overeen kunnen komen met "de werkelijkheid". Het voor dit onderwerp relevante fragment van de brief luidde als volgt:
“ | ...Ik vroeg me namelijk af op welke grond de betrekking tot het object berust van wat in ons voorstelling heet. Als de voorstelling" alleen de wijze bevat waarop het subject door het object wordt geprikkeld, dan is gemakkelijk te begrijpen hoe die voorstelling als een gevolg met haar oorzaak kan overeenstemmen, en hoe deze bepaling van onze geest iets kan voorstellen, dat wil zeggen een object kan hebben. De passieve of zintuiglijke voorstellingen hebben dus een begrijpelijke betrekking tot objecten, en de grondbeginselen die aan de natuur van onze ziel worden ontleend, hebben een begrijpelijke geldigheid voor alle dingen voor zover die objecten van de zintuiglijkheid zijn. En net zo: als datgene wat in ons voorstelling heet, actief zou zijn ten opzichte van het object, dat wil zeggen als daardoor het object zou worden voortgebracht, zoals men zich de goddelijke kennisinhouden als de oerbeelden van de dingen voorstelt, dan zou eveneens de overeenstemming van de voorstelling met het object begrepen kunnen worden. De mogelijkheid van zowel de intellectus archetypus [het verstand dat oerbeelden bevat], op de aanschouwing waarvan de dingen zelf gebaseerd zijn, als van de intellectus ectypus [het verstand dat kopieën bevat], dat de data voor logische bewerking uit de zintuiglijke aanschouwing van de dingen put, is dus op zijn minst begrijpelijk. Maar ons verstand is door zijn voorstellingen noch de oorzaak van het object (behalve dan in de moraal van de goede doeleinden), noch is het object de oorzaak van de verstandsvoorstellingen (in sensu reali [in reële zin]). De zuivere verstandsbegrippen kunnen dus niet van zintuiglijke gewaarwordingen zijn geabstraheerd, noch ook de zintuiglijke ontvankelijkheid voor voorstellingen uitdrukken, maar moeten hun bronnen hebben in de natuur van de ziel; niet evenwel voor zover ze door het object worden veroorzaakt, of het object zelf voortbrengen. | „ |
Immanuel Kant, brief aan Marcus Herz 22 feb 1772.
Opvattingen over God
De opvatting over het Godsbewijs is als een rode draad in de kritieken van Kant aanwezig. In zijn kritieken betoogt hij dat een Godsbewijs volgens de zuivere rede onmogelijk is. Desondanks bleef hij theïst. Al kan de rede het bestaan van God niet bewijzen door de transcendentale theologie, de moraaltheologie kan in de leemte voorzien. Als die moraaltheologie het bewijs levert van het Godsbestaan, blijkt het Godsbegrip in de rede onmisbaar. De zuivere rede "bepaalt het begrip van de moraaltheologie"[1].
Lijst van werken
- 1781: Eerste druk van de Kritik der reinen Vernunft.
- 1783: Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten können.
- 1784: Idee zu einer allgemeinen Geschichte in weltbürgerlicher Absicht.
- 1784: Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung?.
- 1785: Grundlegung zur Metaphysik der Sitten.
- 1786: Metaphysische Anfangsgründe der Naturwissenschaft.
- 1786: Mutmaßlicher Anfang der Menschengeschichte.
- 1787: Tweede (sterk aangevulde) druk van de Kritik der reinen Vernunft.
- 1788: Kritik der praktischen Vernunft.
- 1790: Kritik der Urteilskraft.
- 1791: Über das Miβlingen aller philosophischen Versuche in der Theodicee.
- 1793: Die Religion innerhalb der Grenzen der bloßen Vernunft.
- 1793: Über den Gemeinspruch: Das mag in der Theorie richtig sein, taugt aber nicht für die Praxis.
- 1794: Das Ende aller Dinge.
- 1795: Zum ewigen Frieden: Ein philosophischer Entwurf.
- 1797: Die Metaphysik der Sitten.
- 1797: Über ein vermeintes Recht aus Menschenliebe zu lügen.
- 1798: Der Streit der Fakultäten.
- 1798: Anthropologie in pragmatischer Hinsicht abgefasst.
- 1803: Über die Pädagogik.
De drie kritische werken van Kant
De Kritik der reinen Vernunft (Kritiek van de zuivere rede) is het eerste grote werk van de Duitse filosoof Immanuel Kant. Hij schreef het op 57-jarige leeftijd in 1781. Een tweede, op onderdelen ingrijpend gewijzigde versie, publiceerde hij in 1787. Het is de eerste van zijn drie kritische werken, waarin hij de filosofie van de Verlichting aan een zelfkritiek onderwerpt. Hierbij richt hij zich zowel tegen het rationalisme van Descartes, Spinoza en Leibniz als tegen het empirisme van Locke en Hume.
- In deze eerste Kritik onderzoekt hij - zijns inziens met succes - of de filosofie een zelfstandige wetenschap is, naast de wiskunde en de natuurwetenschappen. Centraal staat hierbij de vraag: 'Wat kan ik weten?' Kant doelt hier op de vraag of de Rede (Vernunft) een zelfstandige bron is voor het verkrijgen van theoretische kennis. Onder Rede verstaat hij het vermogen om de zintuiglijke werkelijkheid te overstijgen en daar niet meer afhankelijk van te zijn.
- De Rede als het vermogen om te willen behandelt Kant in zijn tweede Kritiek: de Kritik der praktischen Vernunft (Kritiek van de praktische rede) uit 1788. Zijn Kritik der Urteilskraft (Kritiek van het oordeelsvermogen) uit 1790 behandelt de Rede als het reflecterende oordeelsvermogen. Het kernpunt van zijn filosofie is dat de empirische waarnemingen, zoals die aan ons verschijnen, beoordeeld en naar ruimte en tijd geordend worden door onze rede. De bron van de waarnemingen is het noumenale Ding-an-sich, dat op zichzelf onkenbaar is maar voor ons kenbaar wordt door de rationeel geordende fenomenen. Dit was de synthese tussen het empirisme en het rationalisme. Op het gebied van ethiek vestigde hij zich op twee regels; dat we de mens altijd óók als doel op zich en nooit alleen als middel tot een doel mogen gebruiken, en ten tweede dat wij alles wat wij doen als algemene regel moeten kunnen èn willen laten gelden (bekend als het categorische imperatief). Het is dus bijvoorbeeld niet goed te stelen, omdat de algemene regel dat stelen zou mogen zou resulteren in een chaotische wereld die wij zelf niet zouden willen.
- De derde kritiek is een van de eerste werken in het relatief nieuwe domein van de filosofische esthetica. Kant onderzoekt hierin de mogelijkheid van oordelen in het domein van de esthetiek en onderscheidt (subjectieve) smaakoordelen van aanspraken op schoonheid. Alexander Gottlieb Baumgarten, die de term esthetiek reserveerde voor de reflectie over schoonheid, was zijn tijdgenoot; Kant gebruikt de term in zijn eerste kritiek in de klassieke betekenis, als een leer van de waarneming).
Citaat
“ | "Er kan geen twijfel over bestaan dat al onze kennis begint met ervaring. Want hoe zou het kenvermogen tot activiteit kunnen worden gewekt, als dat niet gebeurde doordat objecten onze zintuigen beroeren en zo voor een deel vanzelf voorstellingen teweegbrengen, voor een deel de werkzaamheden van ons verstand aanzetten die voorstellingen te vergelijken, te verbinden of te scheiden, om zo het ruwe materiaal van zintuiglijke indrukken te verwerken tot de kennis van objecten die ervaring heet?" | „ |
Immanuel Kant, "Kritiek van de Zuivere Rede", B1,10, 1787
Trivia
1. Kant stond in zijn woonplaats bekend als uiterst punctueel. Hij volgde een strikt dagschema en verliet zijn woonplaats zelden. Volgens een door Heine verzonnen en mild spottend bedoeld verhaal zouden de huisvrouwen van Koningsbergen hun klok gelijk zetten wanneer Kant op zijn vaste dagelijkse wandeling (na het middageten om 15.30 uur) hen passeerde.
- Bron: Heinrich Heine, 'Warum Kant gefährlich ist'. In 'Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland' (1835):
- Die Lebensgeschichte des Immanuel Kant ist schwer zu beschreiben. Denn er hatte weder Leben noch Geschichte. Er lebte ein mechanisch geordnetes, fast abstraktes Hagestolzenleben, in einem stillen, abgelegenen Gässchen zu Königsberg, einer alten Stadt an der nordöstlichen Grenze Deutschlands. Ich glaube nicht, dass die große Uhr der dortigen Kathedrale leidenschaftsloser und regelmäßiger ihr äußeres Tagewerk vollbrachte als ihr Landsmann Immanuel Kant. Aufstehn, Kaffeetrinken, Schreiben, Kollegienlesen, Essen, Spazierengehn, alles hatte seine bestimmte Zeit, und die Nachbarn wussten ganz genau, dass die Glocke halb vier sei, wenn Immanuel Kant in seinem grauen Leibrock, das spanische Röhrchen in der Hand, aus seiner Haustüre trat, und nach der kleinen Lindenallee wandelte, die man seinetwegen noch jetzt den Philosophengang nennt. Achtmal spazierte er dort auf und ab, in jeder Jahreszeit, und wenn das Wetter trübe war oder die grauen Wolken einen Regen verkündigten, sah man seinen Diener, den alten Lampe, ängstlich besorgt hinter ihm drein wandeln, mit einem langen Regenschirm unter dem Arm, wie ein Bild der Vorsehung. Sonderbarer Kontrast zwischen dem äußeren Leben des Mannes und seinen zerstörenden, weltzermalmenden Gedanken! Wahrlich, hätten die Bürger von Königsberg die ganze Bedeutung dieses Gedankens geahnt, sie würden vor jenem Manne eine weit grauenhaftere Scheu empfunden haben als vor einem Scharfrichter, vor einem Scharfrichter, der nur Menschen hinrichtet - aber die guten Leute sahen in ihm nichts anderes als einen Professor der Philosophie, und wenn er zur bestimmten Stunde vorbeiwandelte, grüßten sie freundlich, und richteten etwa nach ihm ihre Taschenuhr.
2. Naar verluidt – de bron is dus niet bekend – heeft Kant deze wandeling één keer overgeslagen omdat hij toen dusdanig geboeid zat te lezen in de 'Emile' van Rousseau dat hij de tijd vergat.
3. In de 'Ten Geleide' van de Kritiek van de zuivere rede (uitgeverij Boom 2004, isbn 9053527028) van Jabik Veenbaas en Willem Visser wordt geschreven:
- Ludwig Ernst Borowski, leerling en vriend van Kant, weet in zijn biografie van de filosoof aan te geven waar het idee voor de Kritiek van de zuivere rede ontstond: op een pleintje in Koningsbergen dat van oudsher 'der philosophische Gang' werd genoemd. In het jaar 1770 moet Kant daar de eerste invallen voor zijn kritische theorie hebben gekregen, tijdens een wandeling die in die jaren gewoonlijk volgde op het middagmaal bij zijn boezemvriend Joseph Green.
- Deze Green, een Engelse koopman, was zo punctueel en hield er zo'n strakke dagindeling op na, dat hij Theodor Gottlieb von Hippel, een andere vriend van Kant, stof bood voor de komedie Der Mann nach der Uhr (1760). Kant had eens met Green afgesproken ’s ochtends om acht uur bij hem te zijn voor een gezamenlijk plezierritje. Green reed klokke acht weg en stopte niet toen hij meteen daarna Kant zag komen aanlopen. Kant was zijn afspraak niet nagekomen, dus maakte hij zijn rijtoer alleen.
4. Voor zover bekend heeft Kant nooit een relatie gehad en overleed hij als maagd. Tijdens een diner voor vrienden te zijnen huize wist Kant echter een zodanige plaats te schikken dat hij met zijn goede oog een bevallige dame kon observeren.
5. Dat Kants vader zadelmaker is geweest wordt in elk naslagwerk vermeld. Het kan echter zijn dat diens beroep uit overweging van eerbied voor de geniale zoon te hoog is opgegeven en dat de man slechts riemensnijder is geweest.
6. Kant is zover bekend ook nooit buiten zijn woonplaats geweest. Hij heeft enkele tripjes gemaakt naar het platteland enkele kilometers buiten Königsberg, maar daar bleef het ook bij. Hij heeft altijd in Königsberg gewoond en kende de stad zeer goed.
Zie ook
Externe links
Enkele van de online beschikbare werken, in het Duits of in Engelse vertaling volgen hier. Let wel, van zijn belangrijkste werk, de Kritik der reinen Vernunft zijn twee edities verschenen, de eerste en tweede oplage (1781 respectievelijk 1787) De tweede is op onderdelen gewijzigd. Als men in de vakliteratuur naar dit werk verwijst dan doet men dat door naar A (de versie uit 1781) of B (1787) te verwijzen (gevolgd door het originele paginanummer). De Prolegomena (1783) is een samenvatting door de auteur zelf van de (eerste) Kritik. In 2004 verscheen bij de Nederlandse uitgeverij Boom een Nederlandse vertaling van Kants Kritik der reinen Vernunft. De wetenschappelijke commissie bestond uit de hoogleraren Duintjer, de Jong, van Nierop en Dr. L. ten Kate.
- 1772 - Kant: Briefwechsel, Brief 70, An Marcus Herz 21 feb 1772 (du)
- 1780 - The Metaphysical Elements of Ethics op Project Gutenberg
- 1781 - Kritik der reinen Vernunft (1. Auflage)
- 1783 - Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, die als Wissenschaft wird auftreten können
- 1783 - Prolegomena to Any Future Metaphysics Which Shall Lay Claim to Being a Science.
- 1785 - Fundamental Principles of the Metaphysic of Morals op Project Gutenberg
- 1784 - Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung - Wikisource - An answer to the Question: What is Enlightenment?
- 1787 - Kritik der reinen Vernunft (2er Auflage) - Critique of Pure Reason (2nd edition), vertaling Kemp-Smith, Critique of Pure Reason (2nd edition), vertaling Meiklejohn op Project Gutenberg.
- 1788 - Kritik der praktischen Vernunft - Critique of Practical Reason op Project Gutenberg.
- 1790 - Kritik der Urteilskraft - Critique of Judgment.
- 1795 - Zum ewigen Frieden. - Perpetual Peace.
Bibliografie
- Guyer, P. (1999): Routledge Encyclopedia of Philosophy, Londen;
- Guyer, P. (ed) (1992): The Cambridge Companion to Kant, Cambridge;
- Gardner, S. (1999): Kant and the Critique of Pure Reason, Londen.
- De Boer, K. (2010): Kants Kritiek van de zuivere rede. Een leeswijzer, Amsterdam.
Bronnen
- º Immanuel Kant – De drie kritieken, 1975, door Raymund Schmidt. Uitgegeven door Sun, Amsterdam, 2003.
Vrije mediabestanden over Immanuel Kant op Wikimedia Commons