Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Bonifatius (missionaris)

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Bonifatius, (ca. 673 – Dokkum, 5 juni 754 of 755), geboren als Wynfreth (ook geschreven als Wynfrith, Winfrid, Winfried), was een van de belangrijkste Angelsaksische missionarissen in het Frankische rijk.

Wegens zijn omvangrijke activiteiten wordt Bonifatius ook de Apostel van de Duitsers genoemd.

Leven

Wynfreth werd geboren rond 673, uiterlijk 675 in een adellijke familie. Een traditie, die pas in de vroege 14e eeuw voor het eerst vermeld wordt, in Legenda Sanctorum, Proper Lessons for Saints’ Days according to the use of Exeter van John Gradision, plaatst zijn geboorte in de plaats Crediton (Kirton) in Devonshire in het zuidwestelijke deel van het kleine koninkrijk Wessex.

Reeds in zijn vroege jeugd was hij een bekwame leerling. Zijn ouders wensten hem te laten opleiden voor een seculiere carrière, maar aangespoord door het voorbeeld van monniken-missionarissen die hun huis bezochten, voelde Wynfreth zich geroepen tot een religieuze loopbaan.

Na veel moeite verkreeg hij de toestemming van zijn vader en ging hij, nog als kind, naar het klooster van Adescancastre (Oud-Engels Aet Exanceastre) op de plek van de huidige stad Exeter, waar hij getraind werd onder abt Wolfhard. Ongeveer zeven jaar later ging hij naar de abdij van Nursling (Nutshalling; toen: Nhutscelle) tussen Winchester en Southampton, onder abt Winbert.

Naast de religieuze kennis die hij verwierf, was hij ook goed opgeleid in geschiedenis, grammatica, retoriek en poëzie. Hij legde zijn professie af als lid van de benedictijnse orde, was leraar grammatica en poëzie en kreeg de leiding over de kloosterschool.

Op dertigjarige leeftijd werd hij tot priester gewijd. Door toedoen van zijn abt werd Wynfreths reputatie al snel bekend in hoge burgerlijke en kerkelijke kringen.

Hoewel het binnen zijn bereik lag om met een carrière in Engeland tot de hoogste kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in het land te gaan behoren, was hij doordrongen van de wens om het evangelie aan zijn stamverwanten, namelijk de Oude Saksen, te gaan brengen in het oostelijke deel en de randgebieden van het Frankische Rijk. Na vele verzoeken kreeg hij hiervoor de toestemming van abt Winbert. Hij stond toen al bekend als geleerde, onder andere als auteur van een nieuwe Latijnse grammatica.

Eerste missiereis naar Friesland

In 716 ondernam Wynfreth zijn eerste zendingsreis naar de Friezen. In hoeverre hij toen contact had met Willibrord, een andere Angelsaksische missionaris in Friesland, is niet precies bekend. Omdat Wigbert, Willibrord en anderen het geloof daar al hadden gepredikt, verwachtte Wynfreth vruchtbare grond te vinden voor zijn missiewerk. Maar intussen had de Friese hertog Radboud (Radbod), een heiden en tegenstander van de Franken, Zuidwest-Friesland van de Franken veroverd. Willibrord, die al in 695 begonnen was met het missioneren van de Friezen, moest nu ervaren hoe zijn werk instortte door het succes van Radboud. Wynfreth besloot wegens deze gebeurtenissen om in zijn latere zendingswerk naar een nauwe band zoeken met zowel de geestelijke macht van de paus alsook met de wereldlijke macht van de Frankische hofmeiers. Door de politieke onrust keerde Wynfreth in de herfst van 716 tijdelijk terug naar Engeland.

Tegen het einde van 717 stierf abt Winbert en Wynfreth werd gekozen om hem op te volgen, maar wees die positie af en bracht bisschop Daniel van Winchester ertoe om de monniken een andere abt te laten te kiezen.

In 718 gaf Wynfreth zijn tijdelijke positie als abt op en verliet hij Engeland voor altijd.

Eerste reis naar Rome

Voor hij opnieuw met het missiewerk in het Frankische Rijk begon, bezocht hij eerst Rome om van de paus een officiële missie-opdracht en de nodige steun te krijgen. Bisschop Daniel van Winchester gaf een aanbevelingsbrief mee aan koningen, vorsten, bisschoppen, abten en priesters, en een persoonlijke brief aan de paus.

Wynfreth kwam aan in Rome in de herfst van 718. Paus Gregorius II ontving hem vriendelijk, prees zijn voornemen en liet Wynfreth testen op zijn rechtgelovigheid, moraal en motivatie. Op 15 mei 719 kreeg Wynfreth de volledige pauselijke bevoegdheid om „het mysterie van het geloof bekend te maken aan de ongelovige volkeren” in Duitsland rechts van de Rijn. Hij kreeg de instructie om zich te houden aan de Romeinse praktijk van het sacrament van de doop, en de Heilige Stoel te raadplegen in geval van moeilijkheden.

Missiereis door Duitse streken

Nadat hij de opdracht had gekregen om zijn eerste reis door het land te maken, slechts als een inspectietocht, reisde hij door Beieren en stelde vast dat de katholieke kerk daar bloeide, met een aantal kerken en kloosters. In Alamannia, waar hij op weg naar Thüringen de oversteek maakte, was de toestand vergelijkbaar. Thüringen werd door Rome als christelijk beschouwd, maar Wynfreth, die van Rome de autoriteit had om als hervormer op te treden, vond de kerkelijke toestand er maar miserabel. De later heilig verklaarde missionaris Kilian had er veel werk in gestoken, maar zonder succes. Hertog Gotzbert en enkele jaren later zijn zoon Hethan II, allebiei bekeerlingen van Kilian, waren vermoord, misschien als reactie op hun onoordeelkundige ijver in hun pogingen om het katholicisme te verspreiden. Grote aantallen van hun opstandige onderdanen waren teruggekeerd naar het heidendom, of vermengden hun vorm van het christendom met afgoderij. Wynfreth trachtte bij de priesters een missionaire geest aan te wakkeren en het volk de voorschriften van de christelijke godsdienst te laten volgen. Hoewel hij sommige heidenen bekeerde, had hij niet het succes dat hij had gehoopt. Terwijl hij op weg naar het hof van Karel Martel, mogelijk om diens belangstelling op te wekken en steun te krijgen, kreeg hij bericht dat de Friese hertog Radboud was overleden, en vertrok naar Friesland.

Tweede missie in Friesland

Hier verbleef hij drie jaar onder de bejaarde Willibrord. Vele christenen die tijdens de vervolging van Radboud waren weggevallen, werden tot berouw gebracht en duizenden heidenen aanvaardden het katholicisme. Veel bekeerlingen werden samengebracht om een religieus leven te leiden onder de regel van Sint-Benedictus. Willibrord, die op hoge leeftijd kwam, wou Wynfreth benoemen tot zijn hulpbisschop en bisschop van Utrecht maken. Maar Wynfreth weigerde dit en gaf als belangrijkste reden dat de paus hem in het missiewerk had uitgezonden. Hij vertrok daarom in 721 uit Friesland en volgde in het kielzog van het leger van Karel Martel tot in Trier. Vlakbij deze stad was de abdij van Pfalzel (Palatiolum). Van daaruit nam hij Gregorius, een jongen van ongeveer veertien of vijftien jaar, mee als discipel en reisgenoot, die later abt werd in Utrecht, en vervolgde zijn reis naar Thüringen, waar hij velen bekeerde. Hij ging toen naar Hessen, waar nog veel meer in het katholieke christendom werden gebracht. Met de hulp van twee bekeerde stamhoofden richtte hij een klooster op in Amöneburg aan de Ohm (toen nog Amana genoemd) in Opper-Hessen, als een soort missionair centrum waar de autochtone geestelijkheid zou worden opgeleid.

Zolang Wynfreth actief was onder de jurisdictie van Willibrord, had hij geen speciale reden om zich aan te melden bij de Heilige Stoel, maar nu hij onafhankelijk werkte, beschouwde hij het als zijn plicht om dit te doen. Daarom stuurde hij Bynnan, een van zijn discipelen, naar Gregorius, met een brief waarin hij zijn werk van de afgelopen jaren uiteenzette en om verdere aanwijzingen vroeg. Bynnan voerde zijn opdracht prompt uit en keerde al snel terug met het antwoord van de paus, die zijn tevredenheid uitte over het gedane werk en de wens om persoonlijk met Wynfreth te overleggen. Wynfreth vertrok dus naar Rome, waarbij hij door Frankrijk en Bourgondië reisde.

Tweede reis naar Rome

Hij werd van harte verwelkomd door de paus Gregorius, die hem zorgvuldig ondervroeg, hem de gebruikelijke eed van trouw liet afleggen, van hem een geloofsbelijdenis in ontvangst nam en hem op 30 november 722 (723) tot regionaal bisschop wijdt met de naam Bonifatius. Sommigen zeggen dat Winfrid deze naam had gekregen ten tijde van zijn religieuze professie; anderen, dat hij deze naam kreeg tijdens zijn eerste bezoek aan Rome. Waarschijnlijk is de naam afgeleid van bonum fatum (’goed lot’/’goed doel’), maar deze werd ook vaak begrepen als een de afleiding van bonum facere (’goed doen’, dus ’weldoener’); misschien is het slechts een benaderende latinisatie van Wyn-freth. Gregorius stuurde Bonifatius vervolgens terug met brieven aan de gelovigen in Thüringen en Hessen om gehoorzaamheid te eisen voor hun nieuwe bisschop. Er werd ook een brief gericht aan Karel Martel om zijn bescherming te vragen. Bonifatius kreeg kerkelijke regels (canons) mee om zich hierdoor te laten leiden in zijn werkzaamheden.

Hij keerde terug naar Opper-Hessen en herstelde de verliezen die tijdens zijn afwezigheid waren gevallen: velen waren teruggedreven in het heidendom; hij bestuurt ook overal het sacrament van de bevestiging van de doopbeloften. Hij zette zijn werk voort in Neder-Hessen.


Het vellen van de Donareik

Priester Willibald van Mainz doet in zijn Vita Sancti Bonifatii verslag van een bijzondere gebeurtenis in Geismar, waar een aan de god Donar gewijde eik stond die lange tijd werd vereerd. De Noord-Hessische stad Geismar, in het zicht van de Frankische vesting Büraburg, maakt nu deel uit van Fritzlar. Bonifatius besloot volgens Willibald om deze eik te vellen. De vele aanwezigen, aldus Willibald, waaronder een groot aantal heidenen (die waarschijnlijk tot de daar levende stam van de Chatten behoorden), keken uit naar de reactie van de godheid: zij verwachtten dat de dader door een blimsemschicht zou worden vernietigd, maar waren onder de indruk toen er niets gebeurde.

Bonifatius beschrijft in zijn geschriften o.a. de aan de Donar gewijde bomen als afgodsbeelden waarvan de aanbidding volgens de christelijke leer een schending van de Tien Geboden betekent. Het is dus aannemelijk dat hij door het omhakken van de aan Donar gewijde eik de bekeerlingen wou weerhouden van deze verering.

Met het kappen van de eik demonstreerde Bonifatius niet alleen symbolisch de superioriteit van het christendom ten opzichte van oude goden en heidense sekten, maar ook het streven naar een nieuwe orde. Uit het hout van de eik liet hij een oratorium (bidkapel) bouwen, gewijd aan de apostel Petrus (’Sint-Pieter’). Rond 732 werd de bouw vermeld van een kerk gewijd aan de apostel Petrus, en een klooster in Fritzlar. Er wordt steeds van uitgegaan dat het oratorium en de eerste onder Wigbert gebouwde kerk zich reeds op de huidige plaats van de kathedraal van Fritzlar bevonden. Hoewel Willibalds geschreven traditie spreekt van twee verschillende plaatsen, namelijk Geismar als de locatie van de Donareik en Fritzlar, op slechts ongeveer 1,5 km afstand, als de locatie van de kerk, wordt vaak aangenomen dat deze plaatsen identiek waren en de kathedraal zich bevindt gelegen op de plaats waar de eik stond.

Historici gaan ervan uit dat Bonifatius met deze actie geen groot risico inging. Hij kon rekenen op de bescherming van de Frankische bezetting van de Büraburg indien de heidense Chatten hem zouden aanvallen vanwege de aantasting van hun oude religie door hun heilige eik om te hakken. De Franken waren christelijk, de Büraburg was al enkele decennia in hun handen en Geismar, een dorp van boeren en ambachtslieden die, zoals uit archeologische studies is gebleken, hun producten aan de Büraburg en omgeving leverden, was door deze contacten vertrouwd met het christendom.

De overlevering vertelt dat Bonifatius nu overging op de rivier de Werra en daar een Sint-Vituskerk stichtte, waaromheen een stad ontstond die tot op de dag van vandaag de naam Wannfried draagt. In Eschwege zou hij het beeld van de afgod Stuffo vernietigd hebben. Vandaar ging hij naar Thüringen.

Naar Thüringen

De moeilijkheden waarmee hij in Thüringen te maken kreeg, waren dat het christendom wel veel vooruitgang geboekt had, maar dat het verward geraakt was met wat in katholiek opzicht ketterse zienswijzen waren of ook met heidense gebruiken. Dit lag voor een groot deel aan een aantal Keltische zendelingen, van wie er een aantal nooit tot priesterschap was gewijd, terwijl anderen door niet-katholieke bisschoppen tot het priesterschap waren verheven, hoewel zij allen priesterlijke functies vervulden. Zij onderwezen leerstellingen en maakten gebruik van ceremonies die in strijd waren met de leer en het gebruik van de Romeinse kerk, met name met betrekking tot de datum voor het vieren van Pasen, de doop, het celibaat, het pauselijk en bisschoppelijk gezag. Velen wensten bovendien onderwijs, sommigen konden nauwelijks lezen of schrijven, en waren evenzeer bereid om diensten te verlenen aan de christenen en offers te brengen aan de afgoden voor de heidenen. Ook een bisschop van een naburig bisdom (waarschijnlijk van Keulen) zorgde voor last, door een deel van het gebied dat onder de jurisdictie van Bonifatius viel, op te eisen en Bonifatius’ gezag als een indringing te beschouwen. Door deze interne onenigheid werd indirect de partij van de niet-katholieke christenen versterkt. Dit alles veroorzaakte hem grote zorgen en leed, zoals blijkt uit zijn brieven aan Engeland. Hij kon deze moeilijkheden overwinnen dankzij zijn bisschoppelijke autoriteit en zijn persoonlijkheid, gesteund door het gezag van de paus en van Karel Martel. Zijn vrienden hielpen hem niet alleen met hun gebed, maar ook met materiële hulp. Veel waardevolle boeken, kerkelijke artikelen en dergelijke werden hem met bemoedigende woorden toegestuurd. Een aantal mannen en vrouwen ging op verschillende momenten naar Duitsland om zijn helpers te zijn. Onder hen waren Lullus, Denehard, Burchard, Wigbert, Sola, Witta (ook Wizo en Albinus genoemd), Wunibald, Willibald en de vrome vrouwen Lioba, Chunihild, Chunitrude, Berthgit, Walburga en Thecla. Met deze en andere rekruten in Thüringen en elders in Duitsland zette hij zijn werk voort. Het aantal gelovigen nam sterk toe, met onder hen velen van de adel en de geschoolden van het land. Zij hielpen hem bij de bouw van kerken en kapellen. Bonifatius zorgde ook voor de bouw van kloosters. In Thüringen bouwde hij het eerste klooster Ohrdruf aan de rivier de Ohrn bij Altenberga. Hij benoemde Thecla tot abdis van Kitzingen, Lioba van Bischofsheim en Walburga van Heidenheim.

Paus Gregorius II overleed op 11 februari 731 en werd op 18 maart opgevolgd door Gregorius III. Bonifatius stuurde zo snel mogelijk een delegatie naar de nieuwe paus met een brief, om hem respect te betonen en hem te verzekeren van zijn trouw. Het antwoord hierop lijkt verloren te zijn gegaan. In 732 schreef Bonifatius opnieuw en stelde onder meer dat het werk te veel werd voor één man. Gregorius III feliciteerde hem met zijn succes, prees zijn ijver, en benoemde hem tot aartsbisschop, maar aanvankelijk nog zonder bisschopszetel, en tot pauselijk vicaris voor het oostelijke deel van het rijk der Franken. Hij kreeg de opdracht bisdommen te stichten en bisschoppen te benoemen waar hij dat nodig achtte. Bonifatius breidde het klooster van Amöneburg uit en bouwde een kerk, gewijd aan de aartsengel Michaël (’Sint-Michiel’). Hij stichtte een ander klooster in Fritzlar aan de rivier de Eder, dat in 734 voltooid werd. De kerk, een mooier bouwwerk, was niet voltooid voor 740.

Derde reis naar Rome

In 738 maakt Bonifatius zijn derde reis naar Rome. Hij wou zijn bisschopsambt neerleggen om zich uitsluitend te wijden aan de missie onder de Saksen. Hij werd vergezeld door een aantal van zijn discipelen, om hen het centrum van het christelijke leven in Rome te laten zien. Gregorius III was verheugd over het resultaat van Bonifatius’ werk, maar liet hem niet aftreden. Bonifatius verbleef ongeveer een jaar in Rome en keerde vervolgens terug naar zijn missie als legaat van de Heilige Stoel. Zijn eerste zorg bij zijn terugkeer was de kerk in Beieren.

In Beieren

In 715 (716) was hertog Theodo uit devotie naar Rome gekomen, maar waarschijnlijk ook om de kerkelijke orde in zijn provincies veilig te stellen. Gregorius II stuurde drie kerkelijke leiders met de opdracht een einde te maken aan de misstanden. Hun werk werd echter nutteloos door de dood van Theodo in 717 en de daaropvolgende politieke ruzies. Bonifatius was twee keer door het land gereisd. Met de hulp van hertog Odilo en de edelen begon hij met het werk van de reorganisatie geheel volgens de instructies van Gregorius II. Hij nam de geestelijkheid onder de loep, zette diegenen af die zich niet onderwierpen en geeft diegenen van wie hij de wijding ongeldig vindt een nieuwe ordinatie, op voorwaarde dat zij door onwetendheid hadden gefaald en bereid waren zich aan het gezag te onderwerpen. Hij maakte een nieuwe rondreis door de bisdommen en benoemde bisschoppen voor de vacante bisschopszetels, nl. de abt Johannes naar de bisschopszetel van Salzburg, vacant sinds de dood van Rupert in 718; Erembert naar Freising, vacant sinds de dood van zijn broer Corbinianus, in 730; Gaubald naar Ratisbon. Passau was opgericht en door de paus zelf door Vivilo tot bisschop te benoemen. Bonifatius stichtte rond deze tijd het nieuwe bisdom Büraburg en benoemde Witta tot bisschop. Dit bisdom bestond nog maar kort, gedurende de ambtstermijn van twee bisschoppen, en werd vervolgens bij Augsburg gevoegd. Enige tijd later werden de bisdommen Eichstätt en Erfurt (Erphesfurt) gevormd. Willibald werd bisschop van Eichstätt tegen oktober 741; Adalar werd door Bonifatius benoemd tot eerste bisschop van Erfurt, en tevens de laatste. Blijkbaar ontving hij nooit zijn bisschoppelijke consecratie, zodat steeds sprake is over priester Adalar. Voor Würzburg werd Burchard gekozen.

Karel Martel was op 22 oktober 741 te Quiercy aan de Oise overleden en werd opgevolgd door zijn zoons Carloman en Pepijn. In Rome overleed paus Gregorius III op 28 november 741 en werd opgevolgd door paus Zacharias. Carloman vroeg Bonifatius, die nog zijn leermeester was geweest, om overleg. Het resultaat was een brief aan de paus waarin Bonifatius verslag deed van zijn optreden in Beieren en advies vroeg over diverse zaken. Ook uitte hij de wens van Carloman om een synode te houden. Paus Zacharias bevestigde op 1 april 742 de oprichting van de bisdommen, en sanctioneerde de synode. De synode, deels kerkelijk en deels seculier, werd gehouden op 21 april 742, maar de plaats is niet te achterhalen. De door Bonifatius benoemde bisschoppen waren aanwezig en enkele anderen, maar het was vooral de autoriteit van Bonifatius en de macht van Carloman die gewicht gaf aan de eerste Duitse synode (Concilium Germanicum). Tot zijn decreten behoren de decreten die de onderwerping van de geestelijkheid aan de bisschop van het bisdom verbieden en hen verbieden actief deel te nemen aan oorlogen, wapens te dragen of te jagen. Er werden zeer strenge regels opgesteld tegen vleselijke zonden van priesters en religieuzen. De Regel van Benedictus werd de norm voor religieuzen. Er werden ook wetten uitgevaardigd met betrekking tot het huwelijk binnen de verboden graden van verwantschap. Een tweede nationale synode vond plaats op 1 maart 743 in Liptina (Leptines, nu Estinnes in Henegouwen) en een tweede op 2 maart 744 in Soissons (de Neustrische synode). In deze synode werden Adalbert uit Gallië en Clement uit Ierland als ketters veroordeeld. Ze werden veroordeeld in 745 en ook op een synode die in Rome werd gehouden. In Duitsland werden verschillende andere synoden gehouden om het geloof en de discipline te versterken. Op verzoek van Carloman en Pepijn werd de bevoegdheid van Bonifatius ten aanzien van Beieren bevestigd en uitgebreid tot Gallië.

In 744 overleed Willibrord, de bisschop van Utrecht, en nam Bonifatius het bisdom onder zijn hoede en stelde een hulpbisschop of koorbisschop aan. Rond dezelfde tijd werd ook de Keulse bisschopszetel vacant, door het overlijden van bisschop Ragenfried (Reginfried). Zowel Bonifatius als paus Zacharias wilden in Keulen wel een aartsbisschopszetel vestigen, maar de geestelijkheid verzette zich. Voordat dit project in de praktijk kon worden omgezet verloor het bisdom Mainz zijn bisschop, toen bisschop Gewilieb werd afgezet. Gewilieb had een heel ongeregeld leven geleid en had de man die zijn vader, de vorige bisschop van Mainz, doodsloeg, uit wraak gedood.

Aartsbisschop

Paus Zacharias benoemde Bonifatius op 1 mei 748 (747) tot aartsbisschop van Mainz en primaat van Duitsland. Het nieuwe aartsbisdom omvatte de bisdommen van Tongeren, Keulen, Worms, Spiers (Speyer), Utrecht en de bisdommen die Bonifatius zelf oprichtte: Büraburg, Eichstätt, Erfurt en Würzburg. Over Augsburg, Coire (Chur) en Konstanz spreekt het decreet niet, maar kort daarna wordt vermeld dat ze ook tot de kerkprovincie behoren. Na een paar jaar kon Bonifatius zijn vijanden verzoenen met de Heilige Stoel, zodat de opperheerschappij van de paus erkend werd in Groot-Brittannië, Duitsland, Gallië en Italië.

In 747 gaf Carloman zijn deel van de regeringsmacht aan zijn broer Pepijn en leefde de rest van zijn leven als monnik. Hij bouwde een klooster ter ere van St. Silvester in Soracte bij Rome, en trok zich later terug naar Monte Cassino. Zijn motivatie hiervoor is niet bekend, maar misschien was ongerust over de ernstige maatregelen die hij had doorgezet om de Germaanse stammen te verenigen. Pepijn, nu de enige heerser, werd de oprichter van de Karolingische dynastie. Dat Bonifatius iets te maken had met de heroprichting van de oude koninklijke familie en de introductie van een nieuwe familie is niet aan te tonen. Hij mengde zich niet in de politiek van het land, behalve dat hij alles deed wat in zijn vermogen lag om het volk te bekeren tot het katholieke geloof, en hen in spirituele onderwerping te brengen aan de Romeinse paus. In het algemeen wordt gesteld dat Bonifatius in opdracht van de paus Pepijn tot koning zalfde en kroonde, al wordt dit door sommigen ontkend.

Bonifatius besteedde de rest van zijn leven aan het bevestigen van wat hij in Duitsland had bereikt. Dat deed hij door vaak synoden te houden en de kerkelijke regelgeving te laten navolgen. Hij deed veel voor het religieuze leven in de kloosters, vooral in Fulda, dat in 744 door Sturm (Sturmius) onder zijn toezicht was opgericht en waarin Bonifatius elk jaar terugkeerde om de monniken op te leiden en enkele dagen in gebed en meditatie door te brengen. Op zijn verzoek onthief paus Zacharias de abdij van elke bisschoppelijke jurisdictie en plaatste ze onder de onmiddellijke zorg van de Heilige Stoel. Dit was iets nieuws voor Duitsland, hoewel het al bekend was en in Italië en Engeland werd toegepast. De abdij van Fulda groeide uit tot een plaats van Europese betekenis.

Bonifatius’ laatste optreden als aartsbisschop van Mainz was blijkbaar dat hij de aanspraak afwees die de aartsbisschop van Keulen op het bisdom Utrecht meende te hebben. De zaak werd voorgelegd aan Pepijn, die tegen Keulen besloot. Paus Stefanus II (III), die op 26 maart 752 Zacharias opvolgde, moet hetzelfde besluit hebben genomen, omdat Keulen sindsdien geen aanspraak meer maakte. (Hieraan veranderde niets tot Keulen in de negende eeuw een aartsbisdom werd en Utrecht een van zijn suffragane bisdommen.) Bonifatius benoemde abt Gregorius tot administrator van Utrecht en Eoban, die hulpbisschop was, nam hij als zijn medewerker.

Laatste tocht naar Friesland

Als kerkelijk leider van over de 80 jaar trok hij in 754 met een gevolg, militairen en bewakers, opnieuw naar Friesland. De reis naar Dokkum had iets weg van een parade, een machtsvertoon. Bonifatius voerde kostbare relieken en geschriften met zich mee. Tot zijn gevolg behoorden veel kerkdienaren.

Er werden tenten meegevoerd om comfortabel te kunnen overnachten. Paarden moesten worden verzorgd en voor voedsel en drank was men niet van de plaatselijke bevolking afhankelijk. De bekeringsexpeditie leek voor de Friezen op een oprukkend leger. Bonifatius doopte daar grote aantallen Friezen en belegde in Dokkum een grote bijeenkomst om nieuwbekeerden gemeenschappelijk het sacrament van het heilig vormsel toe te dienen. Hij sloeg daar zijn kamp op.

In plaats van daar zijn bekeerlingen te treffen, werd Bonifatius de volgende ochtend overvallen door een groep gewapende Friezen die een slachting aanrichtten onder de missiecompagnie. Bonifatius werd, samen met zijn gevolg, op 5 juni 754 gedood aan de oever van de rivier de Boorne bij Dokkum.

Willibald maakte melding van elf namen van anderen die hierbij omkwamen (onder wie de bisschop van Utrecht, Eoban en de later als eerste bisschop van Erfurt vereerde Adalar). Mogelijk gebruikte Willibald opzettelijk het symbolische aantal twaalf (zoals het aantal apostelen). In enige handschriften van de Vita II uit de 9e eeuw is sprake van 52 begeleiders. Ook dit kan een symbolisch getal zijn (het aantal weken in een jaar).

Moord?

De tijdgenoten van Bonifatius twijfelden er niet aan dat het ging over een dood als martelaar. Nieuw onderzoek wees uit dat de heidense Friezen zeer goed wisten met wie ze hier te maken hadden, maar dat ze van de gelegenheid ook gebruik maakten om er buit uit te slaan.

Verering

Al snel daarna keerden de christenen, die zich bij het naderen van de heidenen hadden verspreid, terug en vonden het lichaam van de martelaar en naast hem een met bloed bevlekte kopie van het boek over het ’Voordeel van de Dood’ door de heilige Ambrosius. Het lichaam werd naar Utrecht gebracht, daarna onder invloed van Lullus naar Mainz overgebracht, en later, volgens een wens die de Bonifatius zelf tijdens zijn leven had geuit, naar de abdij van Fulda. Delen van zijn relikwieën bevinden zich in Leuven, Mechelen, Praag, Brugge en Erfurt. Een aanzienlijk deel van een arm bevindt zich in Eichfeld. Zijn graf werd al snel een heiligdom, waar de gelovigen, vooral op zijn feest en tijdens het octaaf, in menigten bijeenkwamen. Engeland zou de eerste plaats zijn geweest waar zijn martelaarschap op een vaste dag werd gevierd. Andere landen volgden. Op 11 juni 1874 breidde paus Pius IX de viering uit tot de hele wereld. Brouwers en kleermakers kozen Bonifatius gekozen als hun beschermheilige. Hij is is ook patroonheilige van verschillende steden in Duitsland.

Iconografie

Bonifatius wordt vaak afgebeeld met een zwaard en een boek dat soms als bijbel wordt gezien, omdat hij zich zou hebben beschermd met een evangelie-codex. Dit gegeven komt niet voor in de vroegste levensbeschrijving (vita). De codex waarmee Bonifatius enkele slagen van zijn aanvallers zou hebben afgeweerd, is geen bijbel of evangelieboek, maar een kopie van het boek over de ’Voordelen van de dood’ door Ambrosius. Het boek, waarop sporen van zwaardslagen zichtbaar zijn, wordt bewaard in Fulda.

Verdere attributen waarmee hij soms wordt afgebeeld zijn een eik en een bijl, een vos, gesel, fontein of raaf.

Werken

De geschriften van Sint Bonifatius die bewaard zijn gebleven zijn:

  • Verzameling van brieven;
  • Gedichten en raadsels;
  • Poenitentiale;
  • Compendium van de Latijnse taal;
  • Compendium van Latijnse prosodie;
  • preken (twijfelachtig).

Weblinks

The Catholic Encyclopedia (1917)  (en) St. Boniface, in: Catholic Encyclopedia, New York, Robert Appleton Company, 1907-1912. (vertaal via: Vertaal via Google translate)

Wikimedia Commons  Vrije mediabestanden over Saint Boniface op Wikimedia Commons

Wikimedia Commons  Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Saint Boniface op Wikimedia Commons.

rel=nofollow
rel=nofollow
Werk in uitvoering
Iemand is nog met dit artikel bezig. Kom later terug om het resultaat te bekijken.