Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Turfstraat 11 Arnhem, 1944: 'Engelschen hand gedrukt'

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Dit Gelderse relaas is een lichte bewerking, door de auteur Harry Kuiper, van een hoofdstukgedeelte uit zijn boek 14 vluchtelingen – na de Slag om Arnhem, uit 2009. (Boek is uitverkocht.)


Een bataljon van de eerste golf Britse para's, aangevoerd door lt.-kol. John Frost, bereikte de Markt in Arnhem in de avond van zondag 17 september 1944. Niet zonder verschillende moeilijkheden te hebben ondervonden. 's Avonds sloeg ook opeens het weer om.

De Rode duivels van de Britse 6e Airborne Division hadden opdracht vier oeververbindingen te veroveren, zodat de twee vaste bruggen over de Rijn, spoorbrug en wegverkeersbrug, van twee kanten konden worden aangevallen. Voor dit doel zouden bij Driel ook Poolse para's neerkomen, maar door gebrek aan geallieerde transportvliegtuigen moest deze landing worden uitgesteld. Van deze vier oeververbindingen was de eerste, het veer bij de Westerbouwing tussen Doorwerth en Driel, een klein kunstje. Maar de spoorbrug bij Oosterbeek, bewaakt en voorbereid om te worden opgeblazen voor het geval er geallieerde treinen uit Nijmegen kwamen, ging de lucht in toen Duitsers er Britse soldaten overheen zagen hollen. De volgende, de schip­brug tussen het Roermondsplein en Elden bleek buiten bedrijf te zijn gesteld toen kort daarvoor de Rijnbrug, in 1940 opgeblazen, was hersteld, waardoor ook de derde oeververbinding wegviel. De gevechten hebben zich daarna geconcentreerd op de Rijnbrug in Arnhem, vanuit Arnhem zelf.

Harm Kuiper, mijn grootvader, had een bakkerij in de Turfstraat, nummer 11. Het 17e-eeuwse pand liep door tot de straat die vanaf de Markt om de Eusebiuskerk heen lag, tot wat de Kippenmarkt heette. De straat om dit deel van de Eusebius heette Achter de toren, hoewel hij voor de toren lag. Turfstraat 11 lag op korte afstand van de Markt. Vanuit zijn woonhuis, dat deel uitmaakte van zijn bakkerij en de winkel, zag Harm die zondagavond de eerste Britten op de Markt. Een 'ouwe benauwde man' van 69 jaar was hij zeker niet. Hij liep op het lawaai af en negeerde volledig de kogels die om hem heen vlogen en de risico's wanneer een Duitser hem in het vizier had gekregen. Hij zou ter plekke zijn neergeknald. Harm maakte enige tijd later een aantal summier verslag van die eerste en de volgende dagen. Terloops, tussen ( ), vermeldde hij de hoofdzaak van de operatie in Arnhem en tegelijk gaf de geboren Drentse baas blijk, dat hij niet zo snel van de kaart was. Ook voor brandende huizen ging hij niet meteen op de loop:

'Luchtaanval op Arnhem, 17 Sept. 1944. Brand in de Willemskazerne. Maandagmorgen 18 Sept. rustig. Zondag nog Engelschen gezien & hand gedrukt. Brug door Engelschen bezet. Maandagmorgen eenige gevangen Duitschers gezien op de Markt. Tegen de middag veel geschiet. Des avonds nog erger: Duitschers in de Bakkerij met Mitrailleurs. Geschiet over de Markt. Beschieting van de Groote Kerk, zoodat er pannen en stukken op ons dak terecht kwamen'. Het zijn Britten geweest die op die zondagavond naar de spits van de Eusebiustoren schoten, toen zij daar Duitsers zagen. Bij die beschieting kwamen al kleine stukken van de toren omlaag en is de spits in brand gevlogen.

'Maandagavond brand, het huis van de Commissaris (van de koningin op de Markt) afgebrand, met belendende perceelen. Van Zondag op Maandag nog te bed geweest van 4 tot 6 uur. Van Maandag op Dinsdag niet naar bed. Ook nog gezelschap gehad van jonge menschen welke van de Markt moesten vluchten door de brand. Overburen Maandag gevlucht voor de brand welke door de gebr. Gort werd geblust zodat die niet verder ging dan Peters. Gehele nacht schieten en rondom vol Duitschers', schreef hij. En verder:

'Op herhaald aandringen van de buren zijn wij (Harm en zijn vrouw, die hij Moe noemde) Dins­dagsmorgens naar de schuilkelder gegaan (eigen kelder), omstreeks 11 uur. Het was een zeer angstige en gevaarvolle dag. Des middags brand in het Gerechtshof (Markt) dat geheel uitbrand­de. Daarna de belastingkantoren, Huis van bewaring, Katholieke kerk (Walburgkerk), Insula Dei (ziekenhuis), een ware verschrikking. Omstreeks 3 uur werd er een stuk geschut op de Markt vooraan de Turfstraat geplaatst welke twee- à driemaal werd afgeschoten, zoodat wij in de schuilkelder de ruiten hoorden rinkelen.

'Omstreeks 5 uur kregen wij vergunning van de Duit­schers om in huis te gaan (uit de kelder te komen). Moe en ik en Van Tricht zijn toen wegge­gaan. Bij Van Tricht was alles stuk (op zijn minst alle ruiten), bij ons was niets stuk. Al de ruiten waren nog gaaf op een paar bovenruitjes na (wat een vergissing moet zijn geweest). Wij hebben nog thee gezet en gingen weer naar de schuilkelder, waar het vreeselijk was vanwege al het schieten. Des avonds om half negen moesten ook wij de schuilkelder uit, dat was Dinsdag 19 September'.


beetje ophouden

Enige toelichting. Een afgebroken pilaar aan de ingang van het gerechtshof aan de Markt is kort na de oorlog geselecteerd om in de zgn. Berenkuil onderaan de Rijnbrug te worden geplaatst als Arnhems officiële monument voor de poging tot bezetting en behoud van de Rijnbrug, en voor de eveneens geplande verovering van heel Arnhem. Dát zou de werkelijke Slag om Arnhem zijn geweest, die in werkelijkheid beperkt bleef tot felle, dagenlange gevechten op en in de nabije omgeving van de noordelijke oprit van de Rijnbrug, tot in de omgeving van de Markt. Aan de naoorlogse nieuwbouw in dat gebied is een groot deel van het toenmalige gevechtsterrein nog wel te herkennen.

Harm schreef zijn relaas toen hij en Moe enige tijd later waren ingetrokken bij zijn zoon Carel in Velp. Carel had daarop aangedrongen. Anders dan de inwoners van Arnhem, onder wie zijn ouders, twee broers met hun gezinnen en een zus, werden de Velpenaren niet door de Duitsers gedwongen huis, haard en woonplaats te verlaten, ofschoon hij dat voor het eind van de week niet kon vermoeden. Bijzonder is het door Harm zelf niet nader beschreven voorval, vermoedelijk op dinsdagavond 19 september, waarbij Duitsers – Wehrmacht of SS - in de deuropening van de bakkerij met een mitrailleur in de weer waren. Zij schoten niet alleen naar buiten langs de Grote kerk in de richting van de Markt, maar ook dwars door Harms huis heen naar de Turfstraat, toen zij daar Britse para's zagen. Dat zijn waarschijnlijk andere geweest dan die van John Frost, die bij de Rijnbrug waren en bleven.

De Britten in de Turfstraat schoten terug, op hun beurt ook door Harms huis heen. Dat werd Harm toch te bar. Tijdens een kleine schietpauze is hij uit de kelder naar boven gegaan en heeft zowel de Duitsers als de Britten aangesproken met de prangende vraag, ´Kunnen jullie niets eens een beetje ophouden met dat geschiet? Wij willen naar bed!' Hoezo, Market Garden. Hij heeft dit relaas aan zijn zoon Carel verteld, zonder zich nog bewust te zijn van de hilariteit die hij in eigen kring veroorzaakte met deze nogal relativerende opmerkingen.

Dat Harm wel toekeek toen zijn overburen hun brandende huis ontvluchtten - de Turfstraat was tussen de rooilijnen zo'n driekwart de tegenwoordige breedte - maar zelf geen reden zag om alvast ten minste een aantal persoonlijke zaken bij elkaar te pakken, geeft wel aan dat het naar zijn idee allemaal niet zo'n vaart zou lopen. In elk geval liep hij zelf niet met een vaart. Ook zijn vermelding, dat hij en Moe pas dinsdag 19 september - op herhaald aandringen van de buren - naar de schuilkelder zijn gegaan, wijst in die richting.

Van Tricht, de koster van de Grote kerk, woonde in wat vanzelfsprekend de kosterswoning heette, aan het begin van de Turfstraat tussen het Waaggebouw en de kerk. Hij lag daar volop in de vuurlijnen van de strijdende soldaten. De heer Gort was een aan de overkant wonende horlogemaker. Van alle gebouwen aan de Markt hebben alleen de Grote kerk, het Waaggebouw, de Sabelspoort en het Rijksarchief de oorlog overleefd, zij het alle zeer zwaar beschadigd. Het Rijksarchief is later gesloopt.

Bovenin het poortgewelf van de Sabelspoort zat na de oorlog een enorm gat. Je mocht het bouwval niet in, maar met mijn vader ben ik wel binnen en boven geweest en heb, voorzichtig over allerlei krakende rommel lopend, door dat gat op straat en over de Rijn kunnen kijken. Het zag er binnen en buiten desolaat uit. Van het Waaggebouw op de hoek van de Turfstraat stonden nog 3½ van de vier muren overeind. Binnen lag alleen puin en er groeide onkruid. Het blok huizen aan de rechterkant van de Turfstraat, in feite het hele gedeelte dat na de oorlog Kerkplein werd, lag in 1945 in puin.

De toestemming van de Duitsers aan Harm om de kelder en zijn hele huis te verlaten, was meer een op­dracht tijdens een kleine gevechtspauze, maar die opdracht negeerde hij. Gevechtspauzes werden benut om thee te zetten en ondanks het puin dat van de kerk omlaag kwam, overtuigde weinig of niets hem van de ernst van de situatie. Zelfs liet hij na alvast iets bij zich te steken uit het verborgen geldkistje met circa 2000 gulden aan bankbiljetten, zilveren guldens en rijksdaalders (munten ter waarde van 2,50 gulden, 1,13 euro) - die een eigen stukje oudedagvoorziening waren; de Invaliditeits- en Ouderdomswet uit 1913 gold niet voor ondernemers. Hij had het geldkistje in de kelder verstopt. Voor dat doel had hij een opening gemaakt in een pilaar. Op dinsdagavond bereikten de gevechten op en rond de Rijnbrug, de Markt en wat verder, hun hoogtepunt. Eindelijk gaven Harm en moe gevolg aan de nieuwe opdracht van de Duitsers, het huis te verlaten.

Mijn vader Marius en zijn twee broers maakten zich bij het uitgebroken geweld ernstig zorgen over het lot van hun ouders in de Turfstraat. Dat de spits van de toen 85 m hoge Eusebiustoren in brand was gevlogen, was van veraf te zien. De broers zochten elkaar op om hun ouders weg te halen, maar dat lukte niet. Het was te gevaarlijk om in de binnenstad te komen en al helemaal in het gebied van de Grote Kerk, de Markt en de Rijnbrug. De chaos was daar niet gering. Duitsers en Arnhemse politie hielden het strijdgebied volledig afgegrendeld. Nicht Caroline: ´De gevechten werden steeds feller. We konden niet meer naar school maar het was ook veel te gevaarlijk, en we konden in de buurt zelfs geen dagelijkse boodschappen meer doen. Overal werd geschoten, constant kwamen er vliegtuigen over en vooral in het centrum ('de stad') waren de gevechten hevig. Dagenlang duurde dat geschiet.'

Mijn eigen vader ondervond dat ook, toen hij met zijn broer, Carolines vader Johan, op verken­ning was uitgegaan, en mogelijk al eerder op die ochtend indien hij had geprobeerd op zijn werk te komen, in de bakkerij van zijn vader. Samen kwamen zij niet verder dan het begin van de Joh. de Wittlaan. Een 300 meter verder streden de Britten met lichte wapens om behoud van de oprit van de Rijnbrug tegen de Duitse tanks, kanonnen en ander tuig. De broers vreesden met recht het ergste, door de grote rookwolken die overal daarachter opstegen. Met tranen in zijn ogen kwam Marius die middag thuis, onverrichter zake. Hij was bang, doodsbang om wat zijn ouders kon zijn overkomen. Opbellen kon niet, het telefoonverkeer was in opdracht van de Duitsers gestagneerd. Hij treurde ook, omdat hij de Eusebiustoren in brand had gezien. De toren waar hij zo aan gehecht was en waar-'onder' hij was geboren. De angst van Marius en Johan was niet irreëel. Hun ouders waren nog in de Turfstraat.

alles kwijt

Harm en eerder zijn buren behoorden woensdagavond tot de eerste Arnhemmers die wegens het oorlogsgeweld hun huis ontvluchtten en het nooit meer terugzagen. Alles bleef achter. Ook het pietje, opa's huisdier in een kooi. Een tijdelijk karakter zoals bij een evacuatie had hun gedwongen vertrek niet, ook al wordt die periode, tot weken of zelfs maanden na de bevrijding, in Arnhem nog altijd 'de evacuatie' genoemd. Temidden van de gevechten vluchtten zij met vrijwel niets bij zich van portiek naar portiek, zich af en toe schuilhoudend wegens de explosies, omringd door het gefluit van kogels en het geschreeuw van vechtende en gewonde soldaten. En ook wegens de kans dat zij in de avondschemer zelf zouden worden getroffen.

Van de ­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­Turfstraat hadden zij, omringd door brandende en instortende huizen hink­stapstruikelend de Bakkerstraat weten te halen, waar de Turfstraat op uit kwam. Ook daar woedden branden. Dan maar verder naar de evenwijdig gelegen Weverstraat en in het verlengde daarvan over de Grote Oord, door de Jansstraat naar het Willemsplein, waar het vol Duitse tanks stond, en verder naar de Zypsepoort, het spoorwegviaduct. Een afstand van zo'n 900 meter en zonder twijfel de gevaarlijkste in hun leven. Ze kunnen blij zijn geweest dat hun gezondheid en dan vooral hun hartconditie goed was.

Vanaf dat punt, waar zij zich ondanks het aanhoudende geweld iets veiliger konden wanen, liepen zij naar familie in de nabijgelegen Steijnstraat. De straat ligt aan de veiliger noordkant van de spoorweg, die daar op een hoge dijk ligt. De aangeslagen mensen kregen er hun eerste opvang en een eerste goede oorlogsmaaltijd in een paar dagen. De drie zoons bleven de hele maandag, dinsdag en woensdag in grote onzekerheid. Pas op woensdagavond kwamen zij op de hoogte van de nieuwe verblijfplek van hun ouders.

Het ouderlijk huis van nicht Plien in de Hoofdstraat in Velp was groot. Haar vader Carel prees zich dan ook gelukkig dat hij zijn gevluchte ouders in Velp onderdak kon bieden, toen hij hoorde dat ze 'veilig' waren – zoals het werd gezegd. In elk geval voor enige tijd en in elk geval zo lang er geen duidelijkheid was over de toestand in en om de Turfstraat in Arnhem. Zou het daar werkelijk één grote puinhoop zijn? Het aanbod van onderdak door Pliens ouders was een vanzelfsprekende zaak. Mensen hadden elkaar opeens nog veel harder nodig om overeind te blijven en zeker oom Carel was een man die, gegeven zijn sociale inslag, daarnaar handelde...

De Hoofdstraat in Velp is voor de rest van de oorlog de verblijfplaats van Harm en zijn vrouw geweest. Harm maakte er de notities over de oorlogshandelingen rondom zijn huis en zijn ontmoeting met Britten en vond, ondanks het voortdurende oorlogsgeweld, dat in Velp pas na de bevrijding midden april 1945 voorbij was, temidden van het voortgaande oorlogsgeweld voldoende rust voor zijn liefhebberij, 'prutsen' met horloges. Tijd speelde voor deze verjaagde bejaarden even geen rol meer. Het huis in de Turfstraat bleek na de bevrijding volledig in puin te liggen, afgebrand op éen muur na van twee verdiepingen hoog.

Bron

(Dit Gelderse relaas is een lichte bewerking door de auteur van een hoofdstukgedeelte uit het boek 14 vluchtelingen – na de Slag om Arnhem, uit 2009. Boek is uitverkocht.)

Linken

rel=nofollow