Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Standenmaatschappij
De standenmaatschappij is een maatschappij waarin de bevolking in verschillende groepen is opgedeeld die elk hun eigen rechten en plichten hebben. In de middeleeuwen bijvoorbeeld bestond de bevolking uit de geestelijkheid (eerste stand), adel (tweede stand) en de burgers en boeren (derde stand).
De feodale standenmaatschappij in Europa is gebaseerd op de tweezwaardenleer van paus Gelasius I. Die leer stelt dat er in de wereld twee machtssferen zijn, een geestelijke en een wereldlijke. Deze twee moeten samenwerken om de wereld te besturen.
De standen
De eerste stand noemen we de Clerus. Deze bestond uit geestelijken. De eerste stand had veel voorrechten. Zo mochten ze o.a. belastingen heffen, moesten ze geen belastingen betalen en hadden ze een eigen rechtbank. Het waren ook grootgrondbezitters en omdat ze de enigen waren die konden lezen en schrijven, hielpen ze de Koning in het bestuur. De clerus had maar één plicht: bidden voor het volk, zodat ze in de hemel terecht zouden komen. Dit noemen we zielenheil.
De tweede stand is de adel. Ook zij hadden veel voorrechten. De adel moest ook geen belastingen betalen en moest geen arbeid verrichten. Zij hadden ook het vruchtgebruik wanneer ze leenden bij een leenman (zie leenstelsel). De adel had veel aanzien en had veel luxe. Ze hielpen ook bij het bestuur en eigenlijk domineerden zij de Clerus. De adel had als enige plicht het verdedigen van het volk.
De derde en laagste stand zijn de boeren. De derde stand was opgedeeld in 2 delen: vrije boeren en de horigen. De horigen waren dan opnieuw ingedeeld in lijfeigenen en laten. Het verschil tussen een lijfeigene en een laat is dat een lijfeigene wordt gezien als eigendom van de heer waarvoor hij werkt. Een laat moet een deel van zijn oogst betalen aan de heer, en vaak ook nog vele werkjes opknappen voor hem, maar als persoon is hij vrij. De boeren hadden geen rechten, enkel plichten. Zij moesten werken voor de adel en de Clerus, en betaalden belastingen. Wanneer iemand van de adel hen iets vroeg, moesten zij onmiddellijk gehoorzamen.
Tegen het einde van de middeleeuwen kwam de standenmaatschappij onder druk te staan door de opkomst van de burgerij in de steden. Dit veroorzaakte een theologische crisis, omdat een vierstandenmaatschappij niet te rijmen was met de drievuldigheid. Noodgrepen als het invoeren van een indeling in 33 standen (naar de leeftijd waarop Christus stierf) mochten niet meer baten: de feodale economie stortte in en de burgerij werd de heersende klasse in West-Europa.
Gedurende de Nieuwe Tijd vervaagden de standen verder, maar het zou nog tot aan de Verlichting en de Franse Revolutie duren voordat ze helemaal verdwenen. Veel niet-westerse beschavingen kenden ook standenmaatschappijen. In India bijvoorbeeld was de bevolking ingedeeld in kasten. Van het kastensysteem zijn de scherpe kantjes afgehaald door 'onaanraakbaarheid' bij de wet te verbieden en het betrokken volksdeel te voorzien van 'scheduled casts', maar dat wil niet zeggen dat die nu volledig geaccepteerd worden; de overige kasten zijn nog springlevend in het maatschappelijk verkeer, vooral op het platteland.
De drie standen werden soms vertegenwoordigd door de Staten.