Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie, is digitaal erfgoed

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Slavernij in het oude Rome

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Slavernij (Latijn: servitus; servus - "slaaf", ook wel ancillus genoemd) was in het oude Rome een vrij laat fenomeen.

Servi was de algemene naam van de Romeinse slaven. Als bedienden heetten zij familia,[1] in de huislijke kring pueri, als een zakelijke eigendom mancipium.

Juridische status

Servitus est constitutio iuris gentium, qua quis dominio alieno contra naturam subicitur.
Slavernij is een instelling van het ius gentium, dat iemand als meester een ander tegen de natuur in zou kunnen onderwerpen.
— Florentinus, Digesta 1 tit. 5 § 4.

Slaaf worden

Bestand:Roman collared slaves - Ashmolean Museum.jpg
Een Romeins soldaat leidt krijgsgevangenen weg in kettingen (reliëf uit Smyrna).

Men kon op twee manieren slaaf worden:

1) door geboorte uit een slavin,[2]

2) door verlies van de vroegere vrijheid,

a) door krijgsgevangenschap, immers de gevangenen werden van staatswege sub hasta of sub corona (met een krans om het hoofd[3]) verkocht;
b) door verkoop van de incensus (persoon die zijn census niet had betaald[4]) of van hem die zich aan de krijgsdienst onttrok;[5]
c) door verkoop van de addictus door de schuldeiser (zie: manus injectio);[6]
d) door veroordeling ter dood, daar iedere vrije voor de voltrekking van de doodstraf, slaaf werd.

Ophouden slaaf te zijn

Slavernij hield op door postliminium,[7] door manumissio, door vrijverklaring van de overheden, bijvoorbeeld ter beloning voor het aangeven van een misdaad,[8] enzovoorts.

De slaaf als eigendom

De heer, aan wie de slaaf door geboorte toebehoorde, of die hem door koop had verkregen (van slavenhandelaars, mangones), bezat over hem het eigendomsrecht, zoals over een voorwerp (vandaar mancipium), en kon de slaaf naar willekeur verkopen, pijnigen, doden, totdat de lex Petronia de servis[9] en meer wetten van Antoninus Pius,[10] alsook enige Senatus Consulta de willekeur van de heer zo beperkten, dat hij wegens het doden van een slaaf kon worden gestraft.[11]

Oorspronkelijk was de meester ook zelf rechter over de slaaf. De straffen waren verwijzing naar het land in het ergastulum,[12] arbeid in het pistrinum,[13] geselslagen met roeden of riemen, brandmerken,[14] kruisiging, ...

Later was in grotere misdaden de overheid rechter.

De toestand van de slaven was alzo zeer hard, de zeden brachten hierin allengs verzachting aan, en een slechte behandeling van slaven werd door de censor gestraft.

Wat de slaaf verkreeg, behoorde aan zijn heer,[15] met uitzondering van het peculium.

Slavennamen en afkomst van Slaven

De namen van de slaven waren dikwijls ontleend aan het land van hun afkomst (bv. Phryx, Cappadox) of aan oude helden (bv. Achilles, Priamus, Pollux, ...), of aan planten en stenen (bv. Amiantus, Sardonyx).

Oudtijds noemde men verscheidene slaven naar hun heer (bv. Caipor (d.i. Gaii puer), Lucipor[16]).

De meeste waren afkomstig uit Gallië, Hispania, Griekenland en Azië. De Aethiopes waren veel gezocht.

Dagelijks leven

In de oudste tijden aten zijn gemeenschappelijk met hun heer.[17] Later ontvingen zij maandelijks (menstruum[18]) of dagelijks (diarium[19]) een hoeveelheid graan,[20] vijgen, olijven, wijn[21] en azijn (demensum).

De kleding verschilde niet van die van de armere burgers en bestond uit een grove, bonte tunica.[22]

Slavenopstanden

De vroegere trouw en gehechtheid van de slaaf aan zijn meester, werd in de tijden van het toenemend zedenbederf steeds minder, de slaven werden verbitterd tegen hun heren en kwamen daarom dikwijls in opstand. De bekendste is waarschijnlijk deze onder leiding van de voormalige gladiator Spartacus, die van 73 v.Chr. tot 71 v.Chr. voor een golf van paniek onder de Romeinse bevolking zorgde.

Soorten slaven

In de vroegste tijden waren de slavenfamilies maar klein. Later hield men in voorname huizen gehele scharen (greges ancillarum (d.i. groepen van slavinnen), legiones mancipiorum (d.i. troepen van slaven[23])), zodat zij in decuriae (d.i. een groep van tien personen[24]) werden ingedeeld en nomenclatores (d.i. namenroeper (een slaaf die voor zijn meester de namen van de andere slaven onthield[23]) onmisbaar werden.

Met betrekking tot hun verblijf in de stad of op de villae en in de latifundia, was de slavenfamilie verdeeld in urbana en rustica.[25]

Volgens rang en bezigheid waren er vier klassen:[26]

Ordinarii

De ordinarii zijn de honestiores, met het vertrouwen van hun meesters vereerd en met het opzicht over het huishouden, de kas, enzovoorts belast. Deze hielden ook vicarii bij zich, dit zijn slaven die hen bijstonden in hun taak.

Onder de ordinarii staat bovenaan de procurator (die het vermogen, de goederen beheerde), vervolgens de actor (te vergelijken met een villicus, een opzichter en bestuurder van de villa), dispensator (kashouder, z. a.), atriensis (d.i. "opzichter van het atrium").

Hieronder behoort ook nog de cellarius of provisiemeester, de negotiatores, die voor hun meester handel dreven in de provinciae, de insularii, die de huur invorderden in de grote verhuurde wooneilanden (zie: insula (woning)), en tenslotte de in wetenschap en kunst bedreven slaven, met name die voor het bouwen, timmeren en verfraaien van het huis zorg droegen (fabri, tectores, pictores, caelatores, statuarii, pavimentarii, topiarii, viridarii, aquarii, sculptores, ...), die over de bibliotheek en kunstverzamelingen waren aangesteld en de briefwisseling van hun heer voerden (a bibliotheca, a statuis, literati, anagnostae, notarii, librarii, ab epistolis), de opvoeders van de kinderen (paedagogus) en de huisartsen (medici).

Lager stonden de slaven die slechts tot vermaak dienden, zoals de symphoniaci, de gladiatoren, mimespelers, toneelspelers, koorddansers (petauristae, funambuli, schoenobatae) en de misvormde moriones (narren) en nani (dwergen).

Vulgares

Bestand:Carthage museum mosaic 1.jpg
Twee slavinnen (ancillae) assisteren hun meesters bij haar toilet (mozaïek).

De vulgares verrichtten gemene diensten, binnen- en buitenshuis, zoals de ianitor of ostiarius, de cubicularii (die de gasten aanmeldden), de stoet van slaven die de heer, als hij uitging, volgden (pedisequi; bijvoorbeeld anteambulones, lecticarii of draagstoeldragers, cursores (lopers), voorrijders).

In huis dienden de voor de tafel zorgdragende postores, coqui, fartores, obsonatores, structores, scissores, pocillatores en zij die voor de kleding, garderobe en het toilet van de meester moesten zorgen, de textores, vestiarii, vestifici, lanificae, a veste, custodes auri, ornatrices, tonsores, ciniflones en cinerarii, unctores, unguentarii, balneatores.

Mediastini

De mediastini schijnen de laagste vulgares te zijn geweest, die het gemeente werk moesten verrichten, zoals boenen, vegen, enzovoorts. Ook de pollinctores van de libitinarii (lijkwassers) en de balneatores (badmeesters) in de thermae zullen tot dezelfde categorie hebben behoord.

Quales-Quales

De quales-quales worden enkele vermeld in de Digesta[26] en schijnen de laagste klasse van slaven te zijn geweest, al is het niet duidelijk hoe ze precies verschilden van de mediastini.

Noten

  1. º Ulpianus, Digesta 50 tit. 16 § 40.
  2. º Gaius, Gaii Institutiones II 82.
  3. º Aulus Gellius, Noctes Atticae VI 4; Livius, V 22; Caesar, De Bello Gallico III 16.
  4. º Cicero, Divinatio in Caecilium 34.
  5. º Cicero, Pro Caecina 34.
  6. º Livius, III 44-48.
  7. º Cicero, Topica VIII 36; Ulpianus, Digesta XLIX 15.19, 21, 30; Codex Iustinianus VIII 51.12
  8. º Codex Theodosianus tit. 21 § 2.
  9. º Ulpianus, Digesta XLVIII 8 tit. 11 § 2.
  10. º Gaius, Gaii Institutiones I 52, &c.
  11. º Suetonius, Claudius 25.
  12. º Livius, VII 4, Cicero, ad familiares XI 10.13, Iuvenalis, VIII 180, Columella, XI 1.22.
  13. º Plinius maior, Historia Naturalis XVIII 2, Terentius, Andriae prologus I 2.28, Plautus, Asinaria I 1.16.
  14. º Martialis, VIII 75.9.
  15. º Gaius, Gaii Institutiones I 52.
  16. º Quinctilianus, Institutiones I 4.7; Plinius maior, Naturalis Historia XXXIII 26.
  17. º Plutarchus, Coriolanus 24, vgl. Plinius maior, Naturalis Historia XXXIII 26.
  18. º Plautus, Stichus I 2.3.
  19. º Horatius, Epistolae I 14.41; Martialis, XI 108.
  20. º Aelius Donatus, in Terentium Phormio I 1.9; Seneca, Epistulae 80; Horatius, Satirae I 5.69.
  21. º Cato maior, De agri cultura 57.
  22. º Cicero, in Pisonem 38.
  23. 23,0 23,1 Plinius maior, Naturalis Historia XXXIII 26.
  24. º Petronius, 47.
  25. º Ulpianus, Digesta 50 tit. 16 § 166.
  26. 26,0 26,1 Ulpianus, Digesta 47 tit. 10 § 15.
rel=nofollow

Referenties

Externe link