Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Sjabloon:Interview Raoul De Smet, zuiverheid bezuinigd - deel I
Simon de Rijcke (voortaan SdR): Meneer De Smet, u bent componist en, sinds jaren, ook organisator van concerten en een internationale wedstrijd. Maar als ik goed ben ingelicht, bent u jarenlang lesgever geweest aan een Vertalers- en Tolkenschool in Antwerpen. Hoe hebt u dat kunnen combineren?
Raoul De Smet (voortaan RDS): Door te werken en te plannen. Wanneer je een initiatief neemt omdat je dat nodig acht, kun je moeilijk voorspellen wat het allemaal met zich zal brengen. Je moet dan maar zien dat je opgewassen bent tegen de onvoorziene gevolgen. Trouwens, ik meen dat ik niet de enige ben die, naast zijn broodwinning, actief andere terreinen bespeel. Er zijn heel veel mensen die in hun ‘vrije tijd’ bezig zijn met hoogwaardige dingen. Ik durf zelfs beweren dat die dingen voor de samenleving en het persoonlijke welzijn meer waarde hebben dan alle zogenaamde ‘professionele’ activiteiten. Wat is het verschil tussen ‘professioneel’ en ‘niet-professioneel’? Kwaliteit? Nee toch, maar wel commercieel rendement. Ik had gelukkig een job die ik met hart en ziel deed, dus niet te veel energie opslorpte, en me behoorlijk wat ‘vrije tijd’ gaf. Verder heb ik vaak links of rechts op hulp kunnen rekenen, zowel van mijn gezinsleden als van collega’s musici en studenten. En, zoals ik al zei, is het ook kwestie van planning. Ik kon vroeger, toen ik nog in de ‘molen’ meedraaide, vrij gemakkelijk van het ene op het andere overschakelen en zelfs, wat men noemt, twee dingen tegelijk doen. Ik verklaar me even: als onderbreking of rustmoment tijdens het studeren of verbeteren van scripties, plande ik een aantal concerten, telefoneerde met musici over een concertprogramma, of werkte verder aan een nieuwe compositie, of schreef een vroeger werk over in ’t net, of een brief. En terwijl ik kopij van studenten verbeterde of vakliteratuur doornam, luisterde ik naar NIR, BRT, BRTN, Radio 3, Klara (what’s in a name, nietwaar?). Naar Klara luister ik nu bijna niet meer.
SdR: Hoe komt dat?
RDS: Om twee redenen: ik moet niet meer corrigeren en kijk daardoor ’s avonds vaker tv (wat ik vroeger bijna niet deed) of ik ga een concert bijwonen. Ten tweede, ik vind mijn ‘ding’ niet meer zo in de programma’s van Klara. Daarmee bedoel ik dat er te weinig ‘unieks’ op te horen is, iets wat je niet op cd kunt vinden, zoals eigen opnamen en muziek van landgenoten en levende componisten. Het geheel doet me te veel denken aan een muzieksupermarkt: te veel consumentgericht, te veel in de aanbieding en te veel van hetzelfde. Ik houd meer van duidelijke, zeg maar eenduidige en gewaagde, programma’s. Verder gaat het er nogal ongerijmd aan toe, vind ik. Enerzijds word je om de haverklap naar www-adressen doorgestuurd (vooruitgang, weetjewel) en anderzijds, programmeren zij vooral muziek van de tijd van Vondel en Bredero of zelfs van de tijd van Van Veldeke. Om nog maar iets te noemen: er wordt nu ook ‘digitaal elektronisch’ werk gedraaid (‘héél modern’), maar is er een verschil in resultaat met het ‘analoog elektronische’? Ja, ik weet het, op mijn leeftijd, begin je last te ondervinden van het ‘déjà-vusyndroom’.
SdR: Zo te horen bent u niet erg gelukkig met de programmering op Klara, maar men biedt toch aan een breed publiek de mogelijkheid om kennis te maken met het grote repertoire uit het verleden. Dat is toch informeren?
RDS: Ja, natuurlijk, maar wordt het niet teveel door de platenmerken gedirigeerd? Het lijken wel disc jockeys die op Klara de programma’s maken. Zij doen blijkbaar niets anders dan surfen op internet en de bergen cd’s beluisteren, die ze toegestuurd krijgen. En wellicht de bijsluiters lezen. Doen ze eigenlijk iets anders dan lokale radiozenders of Donna? En daar doen ze het voor de hits en de fun, nietwaar? Ik vind, en ik denk dat velen met mij er zo over denken, dat een openbare zender nog iets anders moet doen. Minderheden een plaats geven bijvoorbeeld. De levende Vlaamse componisten – of is het politiek correcter om te spreken van ‘componisten uit Vlaanderen’? – krijgen geen aandacht meer op Klara, tenzij enkele uitzonderingen, en van de stokoude of overleden componisten kennen ze daar zelfs de namen niet meer. “Da’s van voor mijn tijd”, klinkt het dan als verantwoording of truusexcuus. Kom, laat me er maar over ophouden, want anders wordt dit een klaagzang en dan zou men nog gaan denken dat het vroeger toch de ‘goeie ouwe tijd’ was.
SdR: Was die dan zo goed?
RDS: Och, wellicht niet, maar het verleden is voor ieder mens de periode van de eerste grote belevenissen, de periode van de jeugd en van de eerste sterke emoties. Wanneer die niet te negatief waren, worden die met de tijd misschien meer en meer roze gekleurd. Maar er was in de jaren ’60 en ’70 toch meer aandacht voor het recente verleden van eigen bodem. Iets wat nu bijna helemaal verdwenen lijkt.
SdR: Laten we even terugkeren naar het begin: hoe bent u er toe gekomen concerten te organiseren, u had toch een volledige opdracht in het onderwijs, of vergis ik me?
RDS: Hoe kwam ik er toe? Wel, omdat ik van Mozarts muziek hield, las ik op zekere dag een biografie over hem. Daarin vernam ik dat die geniale Mozart niet thuis zat te wachten met zijn partituren tot musici kwamen vragen of ze wat mochten uitvoeren. Vanaf het ogenblik dat hij zich als onafhankelijk musicus met zijn vrouw in Wenen vestigde, heeft hij alles zelf moeten doen: componeren, uitvoeren (dat was nog aangenaam), maar ook een orkest samenstellen, ermee repeteren, een zaal huren, kaartjes aan de man/vrouw brengen, reclame maken en op zoek gaan naar opdrachten, uitgevers en mecenassen (lees sponsors). Toen dacht ik bij mezelf dat, als een genie dat allemaal had gedaan om te overleven, ik maar even nederig hetzelfde moest doen. Alleen: zelf uitvoeren kon ik niet, maar al het andere heb ik wel gedaan. Het was voor mij ook van in het begin duidelijk dat ik meteen een aantal jonge uitvoerders en componisten van bij ons een podium, en het publiek de gelegenheid kon bieden om met nieuwe muziek kennis te maken. In het begin van de jaren ’70 was dat in Antwerpen meer dan nodig.
SdR: Was er dan in Antwerpen niets te horen?
RDS: Toch wel, maar, als ik me goed herinner, geen ‘nieuwe muziek’. En in de troebele jaren omstreeks ’68 was men muzikaal de kluts kwijt: happenings, weetjewel. Er werd door Radio 2 Antwerpen wel af en toe wat gedaan onder leiding van Renier van der Velden, maar dat was meer het einde van een vorige bloeiperiode toen bijna alle Vlaamse componisten hun werken uitgevoerd kregen door de orkesten van het NIR/INR.
SdR: U begon dan in Antwerpen concerten te organiseren vanaf 1974, de Or-phische Avonden, nietwaar? Vanwaar die naam? En hoe zag u de programmering?
RDS: Ja, dat is eigenlijk een geschiedenis op zich. Ik had toentertijd in de Katholieke Vlaamse Hogeschool (ooit gesticht in 1912 door Juffrouw Belpaire, Ambrozijn) een in de schone letteren actieve collega, Georges Adé. Onze gemeenschappelijke betrokkenheid bij en bekommernis om de actuele kunsten deden ons besluiten om voor ons studentenpubliek iets te ondernemen om ze kennis te laten maken met wat op gebied van literatuur en muziek in Vlaanderen gebeurde. Naar analogie met de Orphische Geheimen uit de Griekse Oudheid zouden Orphische Avonden worden ingericht, waarop toenmalige jonge literatoren konden voorlezen uit eigen werk en jonge musici muziek van tijdgenoten spelen. Van november tot maart planden we één avond per maand. Dat hebben we gezamenlijk onder die vorm vijf jaar voortgezet in de Beethovenzaal van de al vernoemde Hogeschool. Toen vond Georges Adé dat er literair niet echt nog iets interessants te signaleren was en hij haakte af. Ik heb dan alleen verder gedaan, louter op muziek toegespitst. De programmering werd van toen af nog meer eigentijds: ik probeerde zoveel mogelijk recente werken te programmeren en liefst nog creaties. Daarbij kwamen naast de uitvoerders uit Vlaanderen (onder hen Johan Huys, Bart Kuyken, Paul Dombrecht met zijn hobotrio, Trio Avena, Amphion kwartet) ook af en toe buitenlandse uitvoerders aan bod (o.a. Harry Sparnaay, het Gaudeamus kwartet, Fernando Grillo, Mark Drobinsky). Dat werd mogelijk omdat we konden rekenen op een regelmatige subsidiëring van de Vlaamse Gemeenschap.
SdR: Was het toen gemakkelijk om subsidies te krijgen?
RDS: Dat weet ik niet meer zo precies. Misschien wel. Er was meer vertrouwen, minder papiermolen en naar het me voorkomt ook relatief meer geld. Er waren wellicht minder projecten. Nu is er te veel administratief werk, in verhouding veel te weinig geld voor kunst en te veel wantrouwen. Controle is goed wanneer die door competente mensen ter plaatse zou worden uitgevoerd. Maar die controle is louter boekhoudkundig en nogal arbitrair. Je zou zelfs kunnen spreken van ‘vriendjes- en vijandjespolitiek’, want in de adviescommissie zitten de vriendjes en de vijandjes. Het bestaan van een decreet veroorzaakt afhankelijkheid van de ‘interpretatie’ van die tekst. Die interpretatie varieert dan volgens de personen die op dat moment in functie zijn of volgens plotse politieke ‘accenten’ van populistische ministers, die bijvoorbeeld in Humo het volgende laten optekenen: “Ik ga ervan uit dat de oude machtsstructuren opnieuw zullen proberen hun positie in te nemen, maar ik ga er ook van uit dat het ze niet zal lukken”. Ik maak daar uit op dat hij confrontatie verkiest boven respect voor het waardevolle. Revolutie om de macht te verwerven. Verder kunnen ‘slimme’ organisatoren het handig spelen door evenementen ‘naar de letter’ van de tekst te organiseren en niet meer uit artistieke noodzaak. Op die manier is er nu geld voorhanden voor muzikale volksfeesten. Alles voor de ‘muziekmarkt’! ‘Bruisend’ (soms ook schuimend) en vulgair (in de betekenis van het Latijnse ‘vulgus’) weliswaar, maar het ‘andere’ is nooit veraf. Voor bezinning en twijfel, onderzoek en rust, is er geen geld, dus geen plaats meer. Emotie is het ‘slachtwoord’.
SdR: Is het daarom dat u nu met het Belgian Chocolates-Festival stopt?
RDS: Ja. Maar daar zal niemand een traan om laten, denk ik.
SdR: En ook met de Orpheus-Prijs?
RDS: Wellicht wel. Al zou ik die wedstrijd graag willen legateren aan de volgende generatie omdat hij enig is in België en qua reglement ook in Europa.
SdR: Waarschijnlijk kennen de meeste van onze lezers noch het Festival noch de Wedstrijd. Wilt u ze even situeren?
RDS: In 1994 ben ik gestopt met de Orphische Avonden, waarover we daareven hebben gepraat. Ik kon het niet meer alleen bolwerken. De druk in het hoger onderwijs werd alsmaar groter, ik kreeg meer compositieopdrachten en ik werd telkens een jaartje ouder. Daarenboven was er op het einde van de jaren ’80 in de Singel een grote activiteit ontstaan op het vlak van hedendaagse muziek; daartegen kon ik niet concurreren. Dat is tien jaar later weer verminderd. Daardoor en door een toenemende belangstelling vanwege musici, de overheid – jaja, echt waar – en het publiek voor werk van onze componisten, ben ik in 1999 gestart met een reeks kamermuziekconcerten, maar nu onder de vorm van een festival, m.a.w. een reeks concerten binnen een kort tijdsbestek. Die waren, zoals voordien, hoofdzakelijk gewijd aan heel recent werk van Vlamingen in de eerste plaats, even kwaliteitsvol en vers als onze Belgische pralines. Maar (lacht), de jeugd eet enkel nog chips en andere snoepjes. Volgens de vernoemde cultuurminister moet er veel meer volk naar die kamermuziek komen luisteren om recht te hebben op subsidie. Op het ministerie zouden ze willen dat je meer reclame maakt. Maar hoe doe je dat als je niet over voldoende geld beschikt? Och, het is hopeloos: eerst moet je veel volk hebben, dan krijg je subsidie, waarmee je reclame kunt betalen, waarna de media aandacht voor je hebben en er meer volk komt zodat het op een dag vooraan in het nieuws op tv wordt vermeld. Dan pas ben je goed bezig. (zucht) En dan komt er nog bij dat ze vinden dat een Chinees die in Brussel Sciarrino speelt, zeker beter is dan een Vlaming die in Antwerpen Goeyvaerts speelt. Brussel Bovenal!
SdR: Krijgt u dan geen steun van de Stad Antwerpen?
RDS: Ja, nog zoiets. Je zou denken dat de cultuurschepen van een stad als Antwerpen, dé metropool van Vlaanderen, oor zou hebben voor zo’n initiatief dat niet alleen de kunstmuziek van deze regio ondersteunt, maar ook de stad in het buitenland stilaan laat kennen als een centrum van eigentijdse muziek. Mis! Op mijn verzoek kreeg ik telkens het antwoord dat ik met elitaire dingen bezig was waarvoor geen geld kon gegeven worden. En een wedstrijd voor muziek, meneer? Da’s toch niet aanvaardbaar, dat hoort thuis in de sport. Er komt natuurlijk bij kamermuziek weinig ‘show’ aan te pas en Antwerpen profileert zich toch zo graag op de ‘catwalk’. Het visuele aspect primeert hier: schilderkunst, mode, theater. Muziek dient als achtergrond te fungeren.
SdR: Hoe is het gesteld met de tweejaarlijkse internationale wedstrijd voor eigentijdse kamermuziek?
RDS: Met de Orpheus-Prijs werd in 1987 gestart. Er waren enkele jaren van overleg met een aantal componisten en uitvoerende musici aan voorafgegaan. Uit die gesprekken bleek duidelijk dat er in de opleiding aan onze Vlaamse Muziekhogescholen geen of te weinig aandacht werd besteed aan het eigentijdse repertoire en dat de enkele jongeren die zich daarvoor interesseerden haast geen kansen kregen. Ik heb tussen haakjes de indruk dat het, na een korte bloeiperiode, bijna weer zoals voorheen is. Er is weer veel minder aandacht voor het moeilijke repertoire van na ’50, en het begrip eigentijdse muziek wordt door de media verengd tot mainstream jazz of een of andere pop-richting. In 1987 zijn we met tien kandidaten uit Vlaanderen gestart en in de loop der jaren is het aantal deelnemers aan de wedstrijd telkens gestegen. Er hadden zich in 2004 nog 16 solisten en 15 ensembles ingeschreven. Alles samen 58 musici uit 10 verschillende Europese landen, plus Japan, Zuid-Korea en de Nederlandse Antillen. Om je maar te zeggen dat er een zekere bekendheid is gegroeid. De eerste aanvragen om inlichtingen over de volgende wedstrijd kwamen al weer binnen sinds april. Maar door nieuwe muziekdecreten en het gebrek aan voldoende subsidie, heb ik jammer genoeg de wedstrijd niet kunnen uitbouwen en zullen we ermee moeten stoppen.
SdR: Laat een terugblik op de voorbije wedstrijden een evaluatie toe?
RDS: Ik ben bijzonder trots op het feit dat vele Vlaamse musici die het in de loop van de voorbije jaren ‘gemaakt’ hebben, ooit hebben deelgenomen aan de wedstrijd. Bijna allemaal zijn ze nog actief op het vlak van de eigentijdse muziek (ruim genomen: de muziek van na 1950). Om maar enkele prijswinnaars te noemen: Piet van Bockstal, Bart Bouckaert, Luk Vaes, het Ensor strijkkwartet, het Rubio strijkkwartet, het blokfluitkwartet Carré, Duo XXI, het Ebony klarinetkwartet. Daarnaast waren er winnaars uit Nederland, Japan, Italië, Frankrijk, Roemenië en Oekraïne. En ik wil graag onderstrepen dat een aantal onder hen nog altijd werk van Vlamingen op het repertoire houdt! En ik ben ook vooral tevreden, omdat bijna alle instrumenten in die lijst zijn vertegenwoordigd: slagwerk, piano, harp, strijkers, blazers én accordeon. Het is dus geen enge wedstrijd, beperkt tot één instrument of instrumentengroep en het daarbij horende, beperkte repertoire! De wedstrijd geeft een brede kijk op de zich telkens vernieuwende eigentijdse muziek. Vernieuwend omdat de kandidaten een programma moeten samenstellen met uitsluitend werk van de laatste dertig jaar. Dat schuift dus per twee jaar verder op in de tijd en doordat kandidaten uit verschillende landen zich aanmelden, brengen zij ook werk van voor ons onbekende componisten mee. Wat ik vooral belangrijk vind is dat de Orpheus-Prijs zijn steentje heeft bijgedragen om de eigentijdse muziek in Vlaanderen ook internationaal een plaats te geven.