Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Romer-Taylormodel

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het Romer-Taylormodel is een theoretisch model dat de oorzaken van conjunctuur gaat verklaren.

Het model werd gecreëerd door Paul Romer en John Taylor, twee economen die expert zijn op het gebied van economische groei en internationaal economisch beleid.

De geaggregeerde vraag

De geaggregeerde vraag is het geheel van goederen en diensten dat wordt gevraagd door de gezinnen, de ondernemingen, de overheid en het buitenland bij het algemeen prijspijl. Omdat de geaggregeerde vraag vooral zal reageren op veranderingen in het algemeen prijspeil geeft de geaggregeerde vraag in het Romer-Taylormodel de relatie weer tussen het reële bbp (Y) en het inflatiepeil.

Afleiden van de AD-curve

Het afleiden van de AD-curve verloopt in drie stappen.

Relatie reële rentevoet en het reële bbp

De reële rentevoet is de rentevoet die van toepassing is op beleggingen of op leningen die je aangaat. Bij een hoge reële rentevoet wordt geld lenen duurder. Ondernemingen zullen minder investeren omdat kosten hoger zijn. Ook gezinnen lenen en consumeren minder. Bij een lage reële rentevoet wordt lenen goedkoper. Ondernemingen investeren meer omdat de kosten lager zijn. Ook gezinnen lenen en consumeren meer.

Er is dus een negatief verband tussen de reële rentevoet (r) en het reële bbp (Y).

Bestand:Verband reële intrestvoet en reële bbp.jpg
Verband reële intrestvoet en reële bbp

Relatie reële rentevoet en inflatie

De centrale bank streeft een inflatie van 2% na. De centrale bank kan de inflatie gaan bespelen door de reële rentevoet te doen stijgen of dalen. Bij een toenemende inflatie zal de centrale bank de reële rentevoet doen stijgen. Bij een afnemende inflatie zal de centrale bank de reële rentevoet doe afnemen.

Er is dus een positief verband tussen de reële rentevoet en het inflatiepeil.

Bestand:Verband inflatie en reële intrestvoet.jpg
Verband inflatie en reële intrestvoet

AD-curve

Er is een positief verband tussen inflatiepeil en de reële rentevoet en een negatief verband tussen de reële rentevoet en het reële bbp. Hieruit volgt dus een negatief verband tussen het inflatiepeil en het reële bbp.

Als de inflatie versnelt doet de centrale bank de reële rentevoet stijgen. Deze rentevoet zorgt voor een daling van de vraag naar goederen en diensten.

Het negatieve verband tussen het inflatiepeil en het reële bbp wordt voorgesteld door de AD-Curve.

Bestand:AD-curve.jpg
AD-curve

Verschuivingen van de AD-curve

Bij een stabiele inflatie kunnen er 4 factoren een invloed hebben op de totale hoeveelheid gevraagde goederen en diensten. Een toename van de geaggregeerde vraag leidt tot een verschuiving van de AD-curve naar rechts. Een afname naar links.

Verschuiving door consumptie
Verschuiving door investeringen
Verschuiving door overheidsuitgaven
Verschuiving door netto-export

Het inflatiepeil

Een tweede variabele in het Romer-Taylormodel is het inflatiepeil. Veranderingen in het prijspeil komen op korte termijn zelden voor. Dit komt enerzijds doordat inflatie grotendeels afhankelijk is van loonevolutie (worden op lange termijn onderhandeld), en anderzijds door een zekere prijsrigiditeit door ondernemingen.

Door deze twee veronderstellingen kunnen we vaststellen dat het inflatiepeil op korte termijn constant is ten opzichte van elk niveau van het reële bbp. Grafisch stellen we dit voor door een evenwijdige curve met de horizontale as, de IA-curve.

Bestand:IA curve.jpg
IA curve

Het AD-IA diagram

Het snijpunt van de AD-curve met de IA-curve is het huidig niveau van het reële bbp bij het huidige inflatiepeil. Dit is het kortetermijnevenwicht (Y0).

Bestand:Evenwicht op korte termijn.jpg
Het snijpunt van de IA en de AD curve stelt het evenwicht voor op korte termijn.

In het kortetermijnevenwicht kan het reële bbp groter of kleiner zijn dan het potentiële bbp (Y*).

Langetermijnevenwicht bij het Romer-Taylormodel

Als het huidig niveau van het reële bbp (Y0) gelijk is aan het potentiële bbp (Y*), dan spreken we van een langetermijnevenwicht.

Bestand:Evenwicht op lange termijn.jpg
Y0=Y*, er is een langetermijnevenwicht.

Herstel van het langetermijnevenwicht bij het Romer-Taylormodel

Als bij huidige inflatiepeil het reële bbp niet gelijk is aan het potentiële bbp, dan is er geen langetermijnevenwicht in de economie. Veranderingen in het inflatiepeil herstellen het evenwicht.

Bestand:Economie in laagconjunctuur.jpg
Het reële bbp (Y0) ligt lager dan het potentiële bbp (Y*)
Bestand:Paul Romer, 2005 (cropped).jpg
Paul Romer, 2005 (cropped)

Het Romer-Taylormodel is een theoretisch model dat de oorzaken van conjunctuur gaat verklaren.

Het model werd gecreëerd door Paul Romer en John Taylor, twee economen die expert zijn op het gebied van economische groei en internationaal economisch beleid.

De geaggregeerde vraag

De geaggregeerde vraag is het geheel van goederen en diensten dat wordt gevraagd door de gezinnen, de ondernemingen, de overheid en het buitenland bij het algemeen prijspijl. Omdat de geaggregeerde vraag vooral zal reageren op veranderingen in het algemeen prijspeil geeft de geaggregeerde vraag in het Romer-Taylormodel de relatie weer tussen het reële bbp (Y) en het inflatiepeil.

Afleiden van de AD-curve

Het afleiden van de AD-curve verloopt in drie stappen.

Relatie reële rentevoet en het reële bbp

De reële rentevoet is de rentevoet die van toepassing is op beleggingen of op leningen die je aangaat. Bij een hoge reële rentevoet wordt geld lenen duurder. Ondernemingen zullen minder investeren omdat kosten hoger zijn. Ook gezinnen lenen en consumeren minder. Bij een lage reële rentevoet wordt lenen goedkoper. Ondernemingen investeren meer omdat de kosten lager zijn. Ook gezinnen lenen en consumeren meer.

Er is dus een negatief verband tussen de reële rentevoet (r) en het reële bbp (Y).

Bestand:Verband reële intrestvoet en reële bbp.jpg
Verband reële intrestvoet en reële bbp

Relatie reële rentevoet en inflatie

De centrale bank streeft een inflatie van 2% na. De centrale bank kan de inflatie gaan bespelen door de reële rentevoet te doen stijgen of dalen. Bij een toenemende inflatie zal de centrale bank de reële rentevoet doen stijgen. Bij een afnemende inflatie zal de centrale bank de reële rentevoet doe afnemen.

Er is dus een positief verband tussen de reële rentevoet en het inflatiepeil.

Bestand:Verband inflatie en reële intrestvoet.jpg
Verband inflatie en reële intrestvoet

AD-curve

Er is een positief verband tussen inflatiepeil en de reële rentevoet en een negatief verband tussen de reële rentevoet en het reële bbp. Hieruit volgt dus een negatief verband tussen het inflatiepeil en het reële bbp.

Als de inflatie versnelt doet de centrale bank de reële rentevoet stijgen. Deze rentevoet zorgt voor een daling van de vraag naar goederen en diensten.

Het negatieve verband tussen het inflatiepeil en het reële bbp wordt voorgesteld door de AD-Curve.

Bestand:AD-curve.jpg
AD-curve

Verschuivingen van de AD-curve

Bij een stabiele inflatie kunnen er 4 factoren een invloed hebben op de totale hoeveelheid gevraagde goederen en diensten. Een toename van de geaggregeerde vraag leidt tot een verschuiving van de AD-curve naar rechts. Een afname naar links.

Verschuiving door consumptie
Verschuiving door investeringen
Verschuiving door overheidsuitgaven
Verschuiving door netto-export

Het inflatiepeil

Een tweede variabele in het Romer-Taylormodel is het inflatiepeil. Veranderingen in het prijspeil komen op korte termijn zelden voor. Dit komt enerzijds doordat inflatie grotendeels afhankelijk is van loonevolutie (worden op lange termijn onderhandeld), en anderzijds door een zekere prijsrigiditeit door ondernemingen.

Door deze twee veronderstellingen kunnen we vaststellen dat het inflatiepeil op korte termijn constant is ten opzichte van elk niveau van het reële bbp. Grafisch stellen we dit voor door een evenwijdige curve met de horizontale as, de IA-curve.

Bestand:IA curve.jpg
IA curve

Het AD-IA diagram

Het snijpunt van de AD-curve met de IA-curve is het huidig niveau van het reële bbp bij het huidige inflatiepeil. Dit is het kortetermijnevenwicht (Y0).

Bestand:Evenwicht op korte termijn.jpg
Het snijpunt van de IA en de AD curve stelt het evenwicht voor op korte termijn.

In het kortetermijnevenwicht kan het reële bbp groter of kleiner zijn dan het potentiële bbp (Y*).

Langetermijnevenwicht bij het Romer-Taylormodel

Als het huidig niveau van het reële bbp (Y0) gelijk is aan het potentiële bbp (Y*), dan spreken we van een langetermijnevenwicht.

Bestand:Evenwicht op lange termijn.jpg
Y0=Y*, er is een langetermijnevenwicht.

Herstel van het langetermijnevenwicht bij het Romer-Taylormodel

Als bij huidige inflatiepeil het reële bbp niet gelijk is aan het potentiële bbp, dan is er geen langetermijnevenwicht in de economie. Veranderingen in het inflatiepeil herstellen het evenwicht.

Bestand:Economie in laagconjunctuur.jpg
Het reële bbp (Y0) ligt lager dan het potentiële bbp (Y*)
rel=nofollow