Maächa
Maächa was de echtgenote van koning Rehabeam.
Zij wordt in 1 Koningen Maächa genoemd, als zijnde de dochter van Abisalomin,[1] maar in 2 Kronieken wordt zij Micha (of: Michaja) genoemd, als zijnde de dochter van Uriël, uit Gibea, de kleindochter van Absalom.[2] Aangenomen wordt dat het hier om één en dezelfde persoon gaat.[3]
Zij baarde Rehabeam ten minste vier zonen, die bij name worden genoemd: Abia en Attai en Ziza en Selomith. Abia volgde zijn vader op als koning over het tweestammenrijk Juda. Hij werd de vader van 38 kinderen.[4] Abia werd opgevolgd door zijn zoon Asa,[5] die zijn grootmoeder de titel van koningin ontnam, omdat ze een afgodsbeeld had laten maken voor de heilige paal van godin Asjera.[6]
Bronvermelding
Bronnen, noten en/of referenties:
- Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, Inzicht in de Schrift, Deel 1 1988, (it-1-O) Watch Tower Bible and Tract Society of New York, Inc. Abia (nr. 5),, p. 28
- º Lees: 1Kon 15:1-8 (NW)
- º Lees: 2Kr 13:2 (GNB)
- º Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, Inzicht in de Schrift, Deel 1 1988, (it-1-O) Watch Tower Bible and Tract Society of New York, Inc. Abia (nr. 5),, p. 28
- º Lees: 2Kr 13:21 (NW)
- º Lees: 2Kr 14:1 (NW)
- º Lees: 1Kon 15:9-13 (NW); 2Kr 15:16 (NW)