Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Jan Rietmeijer

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Jan Rietmeijer (1880-1963) was een houtsnijder en beeldhouwer uit de Amsterdamse school.

Leven

Jan Rietmeijer werd geboren op 13 januari 1880 in Amsterdam als oudste zoon van Ben Rietmeijer en Johanna Bente, een gezin dat later 6 kinderen zou tellen. Een echte Amsterdamse familie: de Rietmeijers – komende van Weesp – waren sinds 1757 in Amsterdam gevestigd. Vader Ben was timmerman; zij woonden toen in de Leliestraat, naderhand in de Kattenlaan, dat toen tot de gemeente Nieuwer Amstel behoorde.

Na de lagere school met kopklas ging Jan het timmerambacht leren o.m. bij Switzar op de Reguliersgracht (de Maan) en Türing op de Haarlemmerweg. De theorie werd geleerd op de avondtekenschool: het einddiploma werd bekroond met een ereprijs, bestaande uit een set van 24 profielschaven, later in de jaren ’30 door hem gegeven aan het museum van de Jozef Gezellenvereniging aan de Stadhouderskade in Amsterdam; helaas vernietigd bij de brand van het van Nispen-huis in de jaren ’50.

Hij was een ijverig lid van de Jozef Gezellen-vereniging, zong mee in de liedertafel van deze vereniging en heeft tot zijn 40e jaar meegezongen in de kerkkoren van zijn vele woonplaatsen.

Muziek heeft zijn leven lang veel voor hem betekend. Hij ging zondags bij voorkeur naar de (meer muzikale) hoogmis.

Hij werd een uitstekend vakman; deze ontwikkeling bevorderd door het klimaat waarin het ambacht omtrent de eeuwwisseling, vlak voor de komst van de machines, een gouden tijd beleefde. Hij voerde wat karweien uit en werd in 1907 opzichter-tekenaar bij Landsgebouwen (de huidige Rijksgebouwendienst) bij bouw-meester Peters. Het eerste werk was het postkantoor van Zuid Laren. In 1908 leerde hij Helena Peperzak uit Nijmegen kennen, met wie hij in 1911 trouwde. De kennismaking van Jan en Helena vond plaats op de bruiloft van Frans Sarlemijn en Mies Kleine. Jan had met Frans getimmerd en Helena was samen met Mies „winkeldochter” geweest bij Schnabel-manufacturen in Leiden. Het gezin Sarlemijn werd door de Spaanse griep in 1918 meer dan gehalveerd. De moeder en drie dochters stierven, vader en twee zonen bleven over.

Zij vestigden zich in Purmerend, waar hij weer een postkantoor bouwde. Postkantoren had hij eerder gebouwd op Vlieland, in Medemblik, Halfweg en Velzen en de verbouwing van de Landbouw-hogeschool in Wageningen. Na Purmerend volgde een verbouwing van het Postkantoor in Enkhuizen waar zijn eerste zoon Ben werd geboren in 1913. Dan volgde Alkmaar waar Antoinette, in de familie genoemd Zus, werd geboren in 1915. De zoon Jan werd geboren in 1917. Voor het daarna te bouwen postkantoor in Hypolytushoef op Wieringen mocht hij vanwege de oorlogsomstandigheden in Alkmaar blijven wonen en reisde van daaruit wekelijks naar Wieringen. In die tijd woonde men op de plaats van zijn werk.

In 1920 met een opgroeiend gezin en de noodzaak van goede scholen, was een vaste woonplaats noodzakelijk. Hij solliciteerde in Amsterdam en werd daar opzichter bij Publieke Werken; hij bouwde scholen en het hoofdkantoor van de Gemeentetram aan de Stadhouderskade. In deze jaren beleefde hij het hoogtij van de Amsterdamse School en was daar ook zeer bewust mee bezig.

In 1930 was hij Inspecteur Bouw en Woningtoezicht in Amsterdam, in die tijd een functie van grotere importantie dan thans. Bij de restauratie van historische panden was hij zeer bewust aanwezig.

Toen architect Ingwersen het gereformeerd gymnasium aan de Keizersgracht bouwde, moest de voorgevel te lood staan. Wat een ellendig gezicht dit geeft is bij een aantal nieuwbouwpanden in de grachtengordel te zien: alle huizen staan daar immers „op vlucht”. Hij pikte dit dan ook niet en heeft gezorgd dat ook deze voorgevel „op vlucht” kwam te staan, wat hem de nodige moeilijkheden met zijn baas bezorgde.

In 1945 ging hij met pensioen en was zich er elke dag heel bewust van dat hij dit arbeidsloos inkomen genoot. Tot 1950 werkte hij nog als taxateur van oorlogsschade. In 1954, na het overlijden van zijn vrouw, trok hij in bij Ben in Bussum. In 1958, hersteld van een hartaanval, ging hij naar Zus in Nijmegen. Daar overleed hij ten gevolge van een hartaanval op 24 januari 1963.

Achtergrond als kunstenaar

Zijn hele leven is hij een bevlogen vakman gebleven. Hij kende het timmervak en de bouwkunde door en door en schuwde onorthodoxe oplossingen van constructies niet. Na zijn handwerksperiode is hij steeds met hout bezig gebleven: timmerend, meubelmakend, houtsnijdend en beeldhouwend. Voor vrijwel alles wist hij een oplossing.

Eikenhout had zijn sterke voorkeur. Vrijwel zijn gehele oeuvre is in deze houtsoort gemaakt. Als kind van zijn tijd en als vakman stond hij onder invloed van Berlage. De tijd van het fineren was voorbij; vóór alles gold de eerlijke constructie en een bepaald purisme is hem daarbij niet vreemd (vergelijk de houten handgrepen van buffet en onderkast, het draaistel van de Toorop-triptiek en het kamerscherm met koord „scharnieren”).

Hij was sterk in symboliek, dat in veel van zijn werk op vele manieren tot uitdrukking komt, daarbij gesteund door grote kennis van de oude beeldhouwkunst; vergelijk de naar rato grote hoofden van diverse beelden en reliëfs.

Hij was een autodidact. Behalve over zijn vak en over de Bijbel, wist hij veel over kunstgeschiedenis en de sociale vraagstukken van zijn tijd; hij bezocht frequent musea en tentoonstellingen en hij las veel: op bladen als Opgang en de Nieuwe Eeuw (jaren 20) was hij geabonneerd; kortom een erudiet mens.

Diverse werken

Zijn eerste werk bestaat uit reliëfversieringen op door hem gemaakte meubelen; uiteraard alles eikenhout bij voorkeur met spiegel.

In 1912 maakte hij een naaitafel op een rank onderstel voor moeder.

In die tijd ook een kamerscherm waarvan de delen met koorden draaiend aan elkaar verbonden zijn, en een theetafel met, naar de mode van die dagen, een glazen vitrine.

In 1918 een buffet naar de trant van die tijd: een fraai meubel waar het eikenhout volledig tot zijn recht komt, tot de handvatten toe; de laden uiteraard gezwaluwstaart maar het blad is wel van marmer zo praktisch was hij wel. Het fries is volledig besneden: het wapen van Alkmaar, geflankeerd door kaasdragers, daarnaast trouwringen en broederbanden.

Ca. 1911 bouwde hij een boekenkastje zonder versiering; bij uitzondering van beukenhout.

Begin jaren 20 maakte hij voor een set reproducties van de kersttriptiek van Toorop een triptieklijst met draaiende vleugels: de constructie hiervan is bijzonder gaaf. Op de lijst de tekst „Vrede op Aard”.

Midden jaren 20 begint de serie paneeltjes, uiteraard in eikenhout, die later in de bank worden opgenomen.

  • Allereerst de timmerman aan de schaafbank compleet met gereedschap, (olie) werklamp, stukkezakkie en koffiekannetje.
  • In de jaren 30 gevolgd door het Te Deum: St. Franciscus die het zonnelied zingt.
  • En het Paternoster: ’t dagelijks brood en de jongste van het gezin die de sleutel van het geluk vasthoudt.
  • De man met de Januskop (Math. 18). Zijn heer smekend en zijn mededienaar met de gevangenis dreigend.
  • De dans: Een matroos met een meid en een accordeonspeler.
  • De laatste is de serenade: beeldend de ontluikende liefde. Dit paneel kwam pas in de jaren 40 gereed; op een foto van de bank uit 1940 is dit paneel nog niet aanwezig.

Midden jaren 30 komen de beeldjes.

  • In 1935 de Jezuïet met Ons Heer onderweg. Ontstaan naar aanleiding van het feit dat Pater van der Scheer, Jan die met een ontsteking aan zijn voet thuis lag, enkele malen de communie gebracht heeft. De introverte jezuïet die van der Scheer overigens helemaal niet was, is uitstekend getroffen.
  • Even daarna een Madonna met kind, gehakt uit een tafelpoot van het meubilair van zijn ouders dat in 1935 bij het overlijden van grootvader werd opgedoekt. Dit beeldje is van West Indisch (zgn. wijfjes) mahonie.
  • In die jaren ontstaan ook de drie beeldjes die het „Vak” voorstellen. Eerst de opperman met het „bosje” stenen op de schouder op het kleedje: de „oppermans kaphamer” dat schouder en zijkant van het hoofd dekt. De man loopt in zijn onderbroek met bandjes - situatie omtrent 1900.
  • Vervolgens de timmerman met zijn spullenbak op zijn schouder, zijden petje op, mouwvest en voorschot, waarin spijkerzak - nog tot 1920.
  • Tenslotte de architect met breedgerande hoed en baard, met de tekeningen onder de arm – nog tot in deze tijd. Alle drie de beeldjes hebben een engelenkopje als console.
  • In de jaren 30 maakt hij ook een werktafel van blank eiken, gelakt, tamelijk hoog; de brede steunen verbonden door een plank met pen en gat verbinding.
  • Voorts een salontafeltje eveneens van blank eiken, onbewerkt, ook hier de steunen verbonden met planken met pen- en gatverbinding.
  • In 1937, toen Juliana in verwachting was van Beatrix, maakte hij hiervan een beeld. In de oorlog heeft hij dit weggegeven, vermoedelijk aan Bertels, die een oliefabriek aan de Omval had.
  • In 1937 ontstond ook de pastoor op de kansel: het totaal uit één stuk hout; ook de boeken op de rand. Om mogelijk scheuren van dit zware stuk hout te voorkomen, zijn aan de achterkant van de kansel enkele zaagsneden aangebracht.
    Het front stelt de barmhartige Samaritaan voor (Luc. 10) maar de pastoor wijst belijdend naar de priester die voorbij gaat. Links Johannes die zich niet waardig vond de schoenriem van Christus te ontbinden (Luc. 3). Rechts het kapitaal waarom de hele economie draait (naar Israël de Haan in de Notenkraker).
  • In de oorlogsjaren de sloper met pneumatische hamer voor aannemer Adraansen, die hem het nodige oude eikenhout, afkomstig uit slooppercelen, leverde.
  • In 1940 de bank met opschrift Te Deum Laudamus, waarin de hiervoor genoemde paneeltjes, grotendeels muziek voorstellend (de timmerman als lied van de arbeid), zijn opgenomen. En verder is het al muziek wat er aan de bank (tevens dekenkist) te zien is.
    De ondersteunende muzikantjes als misericordes; voorts links, Koning David met zijn lier en rechts Cecilia aan het orgeltje. Verder leeuwenkoppen met koggeschip en Amsterdams stadswapen.
  • In de oorlog (1943) ontstonden ook de boekensteunen. Een aardappelschilllende meid met bonnet en een vriendelijk gezicht uit 1900 versus een bejaarde man uit 1943 die het niet zo ziet zitten met die aardappelen. Oom Adriaan stond hiervoor model, zowel fysiek als psychisch; er bestaan bronzen afgietsels.
  • In het vierde oorlogsjaar (1943) wordt het onderstuk van de boekenkast gemaakt, waarop nooit een bovenstuk is gekomen. Links en rechts ruiterfiguren: St. George met de draak en Sinterklaas met Zwarte Piet. In de deurtjes grote panelen met van links naar rechts:
    • De Emmaüsgangers - Luc. 24
    • De Blinde van Jericho - Luc. 18
    • De Storm - Math. 14
    • De Zaaier - Math. 13
      Op de middenstijl: “Dona Nobis Pacem”
  • In de barre winter van 1944-1945, met zijn eerste kleinzoon Jan op komst, maakte hij een wieg waarin naast kinderpoëzie (lachende, huilende, stille kinderkopjes) veel van zijn gedachten over familie en toekomst zijn uitgebeeld. De Spera in Deo was een oude tjalk, die als woonschip aan de Nieuwe Herengracht lag. Voor elk kind dat in de wieg kwam te liggen werd een naamschild op het voorschot aangebracht.
    Van de volgende generatie hebben alleen de kinderen van Teun in deze wieg gelegen. Teun heeft hun namen op de zijkant aangebracht.
  • In 1944 een naaitafel voor Joke: een ladekastje op wieltjes met een ingenieus deksel dat niet dicht kan vallen - voorzien van initialen en trouwjaar.

Juist de oorlogsjaren zijn bijzonder productief geweest. Hierbij te bedenken dat nagenoeg alle ribhout van deze meubels uit balken - uiteraard met de hand - gezaagd werd - fysiek knap zwaar werk. Het wagenschot van de wanden van de wieg is gemaakt van het achterschot van het „dienstbodenkastje” van grootmoeder.

  • In 1946 een tableau voor dr. Hans Feriz - De „komende en gaande man” i.v.m. de bijzonder goede zorg die deze aan de benen van moeder besteedde.
  • In 1947 werd Jan priester gewijd. Het gedenkpaneel beeldt veel uit van de symboliek van de wijding.
  • Als geschenk voor de Thomaskerk, waar Jan zijn eerste H. Mis opdroeg, maakte hij in 1948 voor de pastorie een „uit en thuis bord” met de spreuk van de dominicanen „Laudare, Benidicere, Predicare”. In februari 1992 was het bord op deze plaats nog volledig in functie.
  • In 1954, ter gelegenheid van het huwelijk van Piet van de Sande en Antoinette Rietmeijer, maakte hij een klok met de wapens van Nijmegen en Amsterdam en van Gent-Betuwe en Alkmaar. Bij wijze van uitzondering van limba hout en gepolychromeerd.
  • Voor Catrientje bij haar geboorte in 1956 een tableautje als geboorte/dooptegel in beukenhout.
  • Toen Chris in 1956 geboren werd ontstond het Christoffelbeeld: Christoffel staat al met zijn benen in het water, gereed voor de overtocht. Kees heeft model gezeten voor het Christuskind.
  • In 1960 (hij was toen 80 jaar) maakte hij het Rietmeijer-bord naast de voordeur.
  • De zes kinderen op het Ros Beyaard naar de gevelsteen in het huis Herengracht 394 op de hoek van de Leidsegracht in Amsterdam. Met de wapens van Woerden, Enkhuizen (geboorteplaatsen van Joke en Ben) en de wapens van Amsterdam (waar de familie vandaan kwam) en Bussum (waar zijn kleinkinderen geboren zijn). Verder oranjebloesem en vruchten onder de wapens.
  • In 1960 in de werkkamer van Ben Rietmeijer een schoorsteenbalk met inschrift „This all and heaven too” (gedachte van Joke) en de wapens van Amsterdam en Bussum.
  • Daarnaast maakte hij een boekenplank met twee console figuren.
    • Moeder onder een paraplu: pessimist
    • Vader met een zonnebloem: optimist
  • Van Catrientje in 1959 twee beeldjes; Het een is duidelijk beter dan het andere, maar allebei erg lief.
  • In 1961 voor Catrientje een naaidoosje. Voor hem een bijzondere constructie, doordat de twee delen waaruit het doosje bestaat zijn uitgehold, zoals Indianen met een kano doen: eigenlijk heel primitief. eigenlijk heel primitief. Ook is dit doosje van een zachtere houtsoort (limba) en gepolychromeerd.
  • Ook in 1961 voor Hanneke een naaidoosje van een zelfde constructie als dat van Catrientje met in reliëf Spera in Deo (als op de wieg) en de bovenverdieping van Nieuwe Herengracht 59 Anno 1720 in Amsterdam waar ze geboren is. Ook limba en gepolychromeerd.
  • Voor Catrientje een paneeltje, toen ze in 1962 naar school ging - Helenaschool - compleet met wachtend nonnetje.
  • Zijn laatste werk - oktober 1962 - een paneeltje limba gepolychromeerd: „Daar waar de keizer te voet gaat”.
    Tot het laatst toe demonstreerde hij zijn zin voor symboliek en humor. Het gezicht van de keizer is duidelijk dat van Wilhelm II, de laatste keizer die hij gekend heeft.

Tenslotte enkele werkstukken die niet in hout werden gemaakt.

  • Een kop van Jan geboetseerd in klei eind jaren 20.
  • Een crucifix eveneens geboetseerd in klei, gedroogd, en daarna in terracotta geschilderd. [ ]
  • Een kop van hemzelf in zandsteen; het blok steen is duidelijk te smal geweest. Maar zoals alle beeldjes en reliëfs die iemand moesten voorstellen, bijzonder goed gelijkend.
  • Een H. Hart - Goede Herder beeld, geboetseerd in klei. De kop lijkt op oom Hein.

En zuiver ambachtelijke werkstukken.

  • Een klein model kozijn met schuifraampjes als proeve van bekwaamheid tussen 1895-1900.
  • Een spaarpot die hij in 1896 maakte, uiteraard de zijwanden gezwaluwstaart.

Zoek op Wikidata

rel=nofollow