Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Henricus C. Verbraak
Henricus C. Verbraak s.j. (Rotterdam, 24 maart 1835 – Magelang, 1 juni 1917) was een Nederlands aalmoezenier die onder andere 33 jaar bij het KNIL te Atjeh diende, ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en officier in de Orde van Oranje Nassau. Hij kreeg de bijnaam De Soldatenpastoor of De Vader van Jan Fuselier, omdat hij iedereen hielp ongeacht hun geloof, rang, ed.
Levensloop
Op 23 mei 1907 verliet de soldatenpastoor Henricus Verbraak s.j., alias de vader van Jan Fuselier, na 33 jaar volle toewijding zijn standplaats in Atjeh. Verbraak fungeerde als aalmoezenier van het KNIL te Atjeh en op Sumatra’s Westkust van 3 oktober 1872 tot 23 mei 1907. In de zomer van 1872 arriveerde hij te Padang, alwaar de zieken en gewonden aan zijn zorgen werden toevertrouwd. In 1874 werd hij als aalmoezenier aangesteld tot 1881. Op 29 juni 1874 kwam hij in Atjeh aan. Kort hierop nam hij aan diverse krijgsverrichtingen deel waaronder het gevecht om Lam Baroe op 17 maart 1876 en de 1e Samalangan Expeditie onder van der Heijden van 8 augustus – 20 oktober 1877.
In de eerste jaren van Verbraaks verblijf op Atjeh, toen de Geneeskundige Dienst nog onvoldoende geregeld was, moest men zich behelpen met een oud gebouw in de Kraton, maar in 1876 werd die inrichting verplaatst naar de overkant van de Atjeh rivier. De pastoor zocht toen ook in die buurt een onderkomen. Dit voorlopige hospitaal bestond hoofdzakelijk uit bamboe barakken en spoedig werd begonnen met de bouw van het grote hospitaal achter de genie kazerne. In 1879 was het gereed, maar werd nog niet in gebruik genomen, totdat een geweldige bandjir van November 1880 het verblijf in de barakken onmogelijk maakte en de zieken naar het nieuwe hospitaal overgebracht moesten worden. Het grootst ingerichte gebouw bevatte 26 zalen met 40 bedden elk (ruim 800 bedden). In de praktijk bleek dit lang niet altijd voldoende capaciteit te zijn. Op nieuwsjaardag 1882 kreeg Verbraak van Mgr. Claessens zijn aanstelling tot ’pastoor van Groot-Atjeh en Onderhoorigheden’, met als standplaats het militaire ziekenhuis te Panteh Perak (Koeta Radja). De parochie strekte zich uit over meer dan 40 bentengs in het land en 10 zeeposten met ongeveer 2000 katholieken, waarvan 1500 militairen. Zijn drukste bezigheid vond hij in het militaire ziekenhuis waar geregeld tussen de 500 en 1000 zieken lagen. Ieder jaar bracht hij ook een bezoek aan alle legerposten, waaraan hij een reis van ongeveer drie maanden besteedde. In 1885 leed ongeveer 36% van het garnizoen van Koeta Radja aan de beruchte ziekte beriberi, zo werden er in 1886 alleen al ca. 6000 beriberi patiënten opgenomen. Als hij niet op reis was bracht hij minstens een keer per dag een bezoek aan het hospitaal. Buiten Koeta Radja was Verbraak verder nog regelmatig te vinden op de grote militaire ere-begraafplaats Peutjoet.
Zie ook de militaire begraafplaats Peutjoet te Koet Radja, waar veel militairen tijdens de Atjeh oorlog werden begraven |
Ondanks vele toezeggingen van zijn voorgangers, werd onder het gouverneurschap van Pruys van der Hoeven bij besluit van 20 april 1883 bekendgemaakt dat de regering aan de pastoor een stuk grond wilden verkopen naast de bestaande bamboekerk die ernstig in verval was geraakt. Het was een flink terrein gunstig gelegen in het centrum van Koeta Radja. Op 5 februari 1884 legde Verbraak er de eerste steen voor de bouw van een houten kerkje en pastorie onder een dak met een deels stenen fundering, waarboven een klokkentorentje. De kerk was tot stand gekomen met zijn eigen spaargeld en giften uit Padang en Batavia. De troep had con amore zijn krachten gegeven om het kerkje op te bouwen, doch het zou nog 42 jaren duren voordat dit houten kerkje zou worden vervangen door de huidige stenen kerk.
Ook onder het bewind van Van Heutsz nam Verbraak onder andere deel aan de expedities naar Pedir en de de 3e Samalangan Expeditie. Het 25-jarig verblijf van Verbraak in Atjeh op 29 juni 1898 werd uitgebreid gevierd. Zo werden er inzameling acties door geheel Nederlandsch-Indië gehouden om geld in te zamelen voor de kostbare geschenken. Langzaam blind geworden verliet hij na 33 jaar toewijding in 1907 Atjeh en stierf vervolgens op 1 juni 1917 te Magelang. Zelden of nooit zag Magelang zo’n indrukwekkende stoet door haar straten naar de begraafplaats trekken met voorop de muziek van het 2e Bataljon Infanterie gevolgd door een lange stoet militairen en burgers. De lijkwagen werd begeleid door Kolonel Salm, Overste van den Siepkamp, Overste Kruisheer en Majoor Meier als slippendragers, acht onderofficieren en een ongewapend peloton. Kolonel Salm hield later nog een toespraak namens alle officieren en soldaten die Verbraak in Atjeh had gekend.
Naleven
Op 5 jan 1922 werd door de Vereniging van Onder-Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger ’Madjoe’ een levensgroot portret geschilderd door A. van Welie van hem overgedragen aan het Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, de geboortestad van Verbraak. Momenteel bevindt het doek zich te Bronbeek. Tegelijkertijd werd te Bandoeng, in het Molukkenpark achter de woning van de legercommandant, een standbeeld ontworpen door Gra Rueb van hem onthuld op 27 jan 1922 in aanwezigheid van de Leger commandant luitenant-generaal G. K. Dijkstra en de generaals Neeb, Ten Seldam en F. J. Kroesen en vele anderen militairen en verenigingen. Het monument staat nog steeds in het Taman Malaku te Bandung, de huidige naam van het Molukkenpark. Voor de rooms-katholieke pastorie te Koeta Radja werd ter gelegenheid van zijn vertrek uit Atjeh een borstbeeld van pastoor Verbraak geplaatst, en te Koeta Radja werd een singel tx. Pastoorverbraak singel naar hem vernoemd (langs de Atjeh rivier).
Soldatenpastoor Verbraak droeg sinds 1876 de kraton medaille en vanwege zijn moed en plichtsgevoel werd hij in 1881 onderscheiden met het ereteken voor belangrijke krijgsverrichtingen met de gesp 1873-1876. Bij ministeriële beschikking van 18 november 1884 ontving Verbraak de zeer hoge onderscheiding van Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Voorts werd ter gelegenheid van zijn 25-jarig verblijf op Atjeh Verbraak begunstigd met het Officierskruis der orde van Oranje-Nassau.
Externe link
Zie ook de categorie met mediabestanden in verband met Chaplains op Wikimedia Commons.
Bronnen, noten en/of referenties
|