Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Geschiedenis van het schaakspel

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Dit artikel valt onder beheer van Dorp:Schaakveld.

De geschiedenis van het schaakspel gaat zo'n 2000 jaar terug. Het tegenwoordige schaakspel kent vele voorlopers, waarvan de huidige vorm de meest uitgekristalliseerde variant is.

Fresco uit het graf van koningin Nefertati (ca. 1250 voor Christus) in Karnak. Nefertati wordt hier afgebeeld bij een bordspel waarbij op torens gelijkende stukken worden gebruikt.

Legendes

Er zijn vele legendes omtrent het ontstaan van het spel. Alle hoogontwikkelde culturen van Azië, het oude Oosten en de Oudheid kennen vormen van bordspelen, waarbij stukken over velden bewogen dienden te worden. Een voorbeeld is een afbeelding uit ca. 1250 voor Christus uit het graf van koningin Nefertari in Karnak, waarbij zij is afgebeeld naast een bord met daarop op schaakstukken gelijkende figuren. Dergelijke afbeeldingen en beeldjes van op torens gelijkende figuren kunnen snel tot de foutieve conclusie leiden dat het schaakspel in Egypte is ontstaan. De eerste schaakhistorici dachten dat het schaken uit Griekenland kwam en bedacht zou zijn uit verveling tijdens de lange geschiedenis van het beleg van Troje. Uit 1513 stamt een gedicht van de bisschop van Alba (1485-1566) waarin deze stelt hoe bij het bruiloftsfeest van Oceanus, de Latijnse naam voor de zeegod Poseidon) met moeder Aarde aan de goden van de Olympus het nieuwe spel werd aangeboden. Naar voorbeeld van deze klassieke fabel bedacht in 1772 de Britse oriëntalist Sir William Jones (1746-1794) dat de nimf Caïssa de 'Muze van het Schaakspel' zou moeten worden. Vooral de Italianen in de renaissance waren aanhangers van de theorie dat het schaakspel van Griekse oorsprong was. De Spanjaarden (die in de 16e eeuw de grootste tegenstanders waren van de Italiaanse schaakmeesters) beweerden dat de vijanden van de Grieken, de Perzen de uitvinders waren. Echter ondanks het hoge beschavingsniveau van de Perzische samenleving in de 5e eeuw voor Christus bleek ook dit onjuist. Ook landen als Babylonië en China zijn wel als bakermat genoemd. Tegenwoordig is bekend dat de Chinezen weliswaar het spel hebben overgenomen en hebben gevarieerd, maar dat de oorsprong er niet lag. Het Chinese 'Olifantenschaak' (Xiang Qi) speelt men op een 8x9 bord, met een neutrale zone, de grensrivier, en met platte ronde beschreven stenen. Deze staan niet op velden maar op hoekpunten. Via Korea bereikte dit Chinese spel Japan, waar het "Shogi" of "Spel der Generaals" werd genoemd. In Japan is het bord 9x9 en speelt elke speler met 20 stenen.

Oorsprong

Al voor het schaakspel Europa bereikte werd het gespeeld bij de Perzen en Arabieren, en op hoogstaand nivo. In hun geschriften (uit de 9e eeuw wezen ze zelf India aan als land van oorsprong, hetgeen strookt met modern bronnenonderzoek en archeologische vondsten van oude schaakstukken. De Indische dichter Bana (7e eeuw) schreef in het Sanskriet over 'legers die slechts marcheerden over de 64 velden van het schaakbord'. Het Indische schaakspel kende 64 velden in een vierkant, en werd met 2 of 4 spelers gespeeld. De stukken werden in de hoeken opgesteld, waarbij de loper de gedaante van olifant had. Verder kende het spel pionnen, een koning, een paard en een schip of toren. Tegenwoordig wordt aangenomen dat het spel in Indië in een paar eeuwen voor de geboorte van Christus is ontstaan.

Indische spel

Vroeg-Indisch schaakspel
*p=pion *P=paard *T=toren *O=olifant *K=koning

Het Indische oerschaak (niet het spel dat later Europa zou bereiken) was een bordspel met 64 velden, stukken, maar ook dobbelstenen. Er waren 4 kleuren: rood, groen, geel, en zwart. Elke speler had 8 stukken: koning, olifant ('loper'-voorloper), paard, toren (vaak in de vorm van een schip of strijdwagen), en 4 soldaten (pionnen). Wanneer een speler met de staafvormige vierzijdige dobbelsteen een getal had gegooid zette hij een stuk dat correspondeerde met het getal. Doel was de verovering van een vijandige koning. Twee spelers speelden samen. De winnaar was diegene die twee koningen kon bevelen, of zelfs alle vier de koningen had onderworpen. De olifanten en boten ziet men ook nog in 16e eeuwse Russische varianten van het spel. Schaken was een oorlogsspel.

De naam 'schaken'

De naam van het schaakspel stamt uit het oud-Sanskriet: tsjaturanga (tsjatur= 4 , anga = deel of afdeling). Deze naam is niet verwonderlijk, omdat ten tijde van Alexander de Grote Indië vier legerafdelingen had. Deze afdelingen bestonden naast voetsoldaten uit cavalerie, strijdwagens en olifanten. Dit was door Griekse geschiedschrijvers nauwkeurig gedocumenteerd. Deze vier legeronderdelen kwamen overeen met de schaakstukken. De paardensprong moet ook al bekend geweest zijn.

Van kansspel naar denkspel

Hoe de overgang van kansspel naar zuiver intelligentie- en combinatiespel zich heeft voltrokken is niet bekend. Vanaf de 6e eeuw werd het spel in elk geval al onder de Perzen als spel voor 2 spelers gespeeld, zonder dobbelstenen. In Indië is het schaakspel zeer lang volgens eigen regels gespeeld. Zo kende in 1928 de Indische schaakmeester Mir Malik Sultan Khan op zijn schaakreis naar Engeland nog niet de in Europa gevoerde regels van de dubbele pionstap, het en-passant slaan en de rokade. Het huidige schaakspel staat in regelgeving dichter bij het Perzische spel dan bij het Indische. De Perzen behielden wel een variant op de Indische naam en spraken van 'Sjatrandsj', en bij hen werd het een spel voor 2 spelers met elk hun eigen leger. Bij een aanval op de vijandelijke koning diende men "Sjah" te roepen (ofwel: 'pas op, koning!'). Wanneer de koning hulpeloos was zei men "Sjahmat" ('mat'= hulpeloos). De Perzen voegden ook de Dame aan het spel toe. Bij de Perzen kwam in 641 een einde aan de heerschappij van de laatste koning uit het geslacht der Sassaniden, wegens Arabische invallen, zodat het schaken daar niet verder werd ontwikkeld.

Arabieren

Het schaken werd dan ook verder verbreid door de Arabieren, die het spel "Sjatranj" noemden. Dit wordt reeds in de 8e eeuw genoemd. Uit deze tijd stammen ook de eerste schaakboeken, en wordt het spel in veel dichtkunst genoemd en op afbeeldingen weergegeven. De oudst bekende schaakmeesters waren Arabische schaakmeesters als Al-Adli, Ar-Razi en As-Suli. Bij Al-Adli zien we speltheorie beschreven. Ar-Razi schreef rond 820 "Elegantie van het schaken". Schaken was allang niet meer een elitair spel van koningen, maar werd in brede lagen van de bevolking gespeeld, door zowel mannen als vrouwen. De regels en stukken (olifanten) waren op punten nog afwijkend van het moderne schaak, evenals de beginopstelling. Echter alle ingrediënten waren aanwezig voor een spel waarbij vooruitgedacht moest worden, waarbij strategie en diep nadenken in combinaties nodig was. De Arabieren kenden ook al het blind schaken (zonder fysiek bord en stukken), en er was een indeling in schaakniveaus onder spelers. Ook kende men 'mansoeben' ofwel eindspelstudies met mat in x zetten.

Lewis-schaakstukken, genoemd naar hun vindplaats, Isle of Lewis. 12e eeuwse stukken uit meerdere, vermoedelijk Noorse sets van walrusivoor en walvistanden.
Koning, dame en loper, daaronder paard, toren en pion.
Onder: close up van de dame.

Europa

Vanaf de 8e eeuw beheersten de Arabieren niet enkel het Iberisch schiereiland maar ook Sicilië en Sardinië. Uit het contact met de Arabische cultuur kwam ook in Europa een nieuwe ontwikkeling tot stand. Rond 1000 verspreidde het schaakspel zich via Spanje en Sardinië over Europa. Oude schriftelijke getuigenissen worden gedateerd tot de periode tussen 1008 en 1058. Zo beschikte Graaf Ermengaud van Urgel (tussen 1008 en 1010) in zijn testament dat zijn bergkristallen schaakstukken in bezit moesten komen van het klooster Saint-Gilles-du Gard bij Nîmes. Het eerste Europese schaakboek stamt uit Spanje (1283), en heette "Boek over het schaak-, dobbel- en bordspel", het Alfonso-manuscript (Koning Alfonso de Wijze, ook wel Alfonso X genoemd, had het voorwoord geschreven). Naast verspreiding via Spanje en Sicilië werd het spel (de oude Perzische variant) ook via het oosten (Byzantium), Klein-Azië, Zuid-Rusland en de Balkan in Europa verder verspreid. Ook de Vikingen hadden al zeer snel in Scandinavië het spel geintroduceerd dankzij hun zuidelijke contacten met de Arabieren.

Middeleeuwen

De Middeleeuwse maatschappijopvatting had zijn weerslag in het schaakspel. Schaken was weliswaar deel van de hofcultuur, maar ook minstrelen en geestelijken hielden zich er mee bezig. Hugo van Trimberg, die bij Bamberg leefde schreef in ca. 1300:

„Deze wereld lijkt op een speelveld, want net als het schaakspel kent het koningen en koninginnen, graven (torens), ridders (paarden), rechters (lopers) en boeren (pionnen). En welbeschouwd, God speelt precies zo met ons zijn spel. De duivel zet steeds degene schaak, die er zondige gedachten op na houdt, en hij zet diens ziel mat, wanneer hij zich niet goed weet te verdedigen”
Hugo van Trimberg

Aan het einde van de 15e eeuw ontwikkelt zich het snelschaken. Hierbij wordt de dame (fers) sterker, en mag het hele veld over, waar zij eerst nog restricties had van slechts 2 velden in elke richting. Ook de rol van de loper (fil) wordt uitgebreider. Vanaf dit moment kon zich het wedstrijdschaken als sport ontwikkelen. Het eerste schaaktoernooi vond dan ook plaats in 1467 bij de dam- en schaakvereniging van Heidelberg. Met de uitvinding van de boekdrukkunst in 1456 werd ook de verspreiding van kennis over het schaken makkelijker en sneller, zodat het schaken in een stroomversnelling geraakte. Jacobis de Cessolis schreef in 1473 een schaakboek over de uitvinding van het schaakspel, en dit boek werd al snel in vele talen vertaald en verspreid. Het oudste middeleeuwse echte gedrukte schaakboek stamt echter uit 1472, onder de titel "Das Guldin Spiel" van een meester Ingold. Het eerste Europese schaakleerboek komt van de Spanjaard Luis Ramirez de Lucena (1497. "Repeticion de Amores e Arte de Axedres"), en hierin staan vele bekende openingen, 150 probleemcomposities, en zowel oude als nieuwe spelregels.

In de 16e eeuw zette de rokade zich door in Italië en Spanje in ongeveer de huidige vorm. In de 17e eeuw bestond al in heel Europa een levendige schaakcultuur met wedstrijden, toernooien, verenigingen, dure vedettes, blindspelers, beroepsschakers, en verzamelingen genoteerde partijen.

Moderne tijd

Vanaf de 18e eeuw tot heden zijn er in het spel zelf niet veel nieuwe ontwikkelingen geweest, behalve dat de inzichten van het spel en de diverse varianten door beroemd geworden namen als Philidor, Staunton, e.a. enorm uitgediept zijn. Ook werd de schaakklok ingevoerd bij wedstrijden (in een officieel toernooi werd voor het eerst een klok gebruikt in 1883 in Londen.[1]) , en werden de regels wereldwijd steeds uniformer, door de opkomst van schaakverenigingen, en later de overkoepelende organisaties als de FIDE. Met de intrede van de computer worden nieuwe mogelijkheden gevonden, enerzijds om databases aan te leggen van oude partijen, om eenvoudiger te kunnen zoeken in schaakopeningen, maar ook om tegen een nieuw soort tegenstander te spelen, namelijk de computer zelf, die dankzij toenemende rekenkracht en slimme programmering steeds beter gaat presteren. Zo werd de wereldkampioen reeds door een der eerste schaakcomputers Deep Blue in een officieel toernooi al in een wedstrijd geklopt. De tegenwoordige schaakcomputers behalen al gauw een ELO rating van rond de 2800, en de modernste schaaksoftware behaalt zelfs ratings boven de 3000. In vergelijking: wereldgrootmeesters zitten qua speelsterkte rond de 2800/2900.

Bronvermelding

Bronnen, noten en/of referenties:

  • R. Finkenzeller/W.Ziehr/E. Bührer - 2000 jaar geschiedenis van het spel en de meesters - uitg. Schuyt & Co
  • Chess and Chess Players of the Renaissance, 20090525
rel=nofollow
rel=nofollow