Wikisage, de vrije encyclopedie van de tweede generatie en digitaal erfgoed, wenst u prettige feestdagen en een gelukkig 2025

Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.

  • Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
  • Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
rel=nofollow

Coya

Uit Wikisage
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Atacama Woestijn, dat is de maan op aarde (Isabel Allende).

Nergens op aarde is het droger dan hier. Namen als "De Maanvallei" roepen een beeld op van de desolaatheid en ruwheid van het landschap. In delen van de woestijn werd sinds het begin van de registraties geen druppel neerslag geregistreerd. Als je de dorre hoogvlakte die zich vanaf de grens met Peru zo’n 1.000 kilometer diep tussen het Andesgebergte en de Indische Oceaan slingert overvliegt, lijkt het ongelooflijk dat de Spanjaarden er in slaagden deze verschrikking te overbruggen, en er van de tweeduizend geketende indianen die de tocht te voet meemaakten voldoende mensen in leven bleven om hen toe te laten de vruchtbare valleien van Chili te veroveren en in cultuur te brengen.

En dan hebben we het nog niet gehad over de vele vulkanen die met hun hoogten tot 6.000 m wedijveren met de hoogste toppen van het Andesgebergte, de geisers – waaronder El Tatio, gesitueerd op 4.200 m hoogte en meteen de hoogste warmwaterbron ter wereld, en de eindeloze salares, zandvlaktes en zandmeren waar geen of nauwelijks leven voorkomt, of over de regelmatig voorkomende aardbevingen en de spooksteden waar de zengende zon de herinneringen wegbrandt aan de helden uit de periode van de grootschalige salpeter ontginning en de wind huilt tussen lang vergeten graven.

Je wil niet verloren rijden hier, in de genadeloze leegte van een gebied waar zelfs geen cactus, geen schorpioen of hagedis overleven; waar de temperatuur overdag oploopt tot 30°C, om ’s nachts tijdens altijd heldere nachten, onder het wakend oog van oneindige sterrenconstellaties te dalen tot tegen het vriespunt – In het Noordelijk, hoger gelegen deel van de Atacama zelfs tot – 10°C – ; en waar bij gebrek aan vocht alles langzaam maar zeker verandert in versteende, gemummificeerde relieken. De Atacama: smeltkroes van beschavingen

Het lijkt onvoorstelbaar, maar in deze woestenij leven sinds mensenheugenis mensen. Reeds vanaf 1500 voor Christus getuigen reusachtige geogliefen van hun aanwezigheid. De oeroude zandschilderingen stellen mensen voor, vreemde gehelmde wezens, hemelse gebeurtenissen en geometrische figuren waarvan de betekenis met de loop der tijden verloren is gegaan.

Momenteel leven hier meer dan een miljoen mensen. Opeengepakt in de kuststeden waar de nabijheid van de oceaan zorgt voor een eeuwigdurende lente. De Chileense havensteden vormen voor Bolivia de toegang tot de Grote Oceaan. Hier worden ook het materieel en voeding aangeleverd voor de steden en dorpjes in het binnenland en voor de vele koper- en andere mijnen die Chili’s welvaart ontrukken aan de harde bodem. Landinwaarts liggen lieftallige oasis-steden, gekoesterd tussen glooiende heuvels. Steden zoals Copiapo, waar het leven goed is en waarvan de vruchtbare armen, gevoed door ingenieuze druppel-irrigatie technieken zich ieder jaar opnieuw vullen met overheerlijke druiven, olijven, tomaten en komkommers.

Alle Chilenen zijn dragers van de genen van de beschavingen die in de regio samenvloeiden. Vooral de Mapuche en Europese invloeden zijn sterk aanwezig in Chili. Tussen het miljoen mensen die in de Atacama wonen, leven tot op heden evenwel ook nog zo’n 80.000 mensen die zichzelf identificeren als lid van een van de precolombiaanse Chileense bevolkingsgroepen: 50.000 Aimaras, 20.000 Atacameños, 6.000 Quechuas en 3.000 Coya's.

Coya's, ook gespeld als Colla's of Kolla's, was de naam van een van de 12 originele Aimara stammen die reeds van voor de Christelijke tijdrekening op de Altiplano of Meseta del Collao leefden, na Tibet de grootste hoogvlakte ter wereld, gelegen langs de boorden van het Titicacameer leefden in wat nu Peru en Bolivia zijn. Het Titicacameer ligt op 3812 meter boven de zeespiegel, is het grootste meer van Zuid-Amerika en meteen ook het hoogste commercieel bevaarbare meer ter wereld.

In de 12e eeuw vervaardigden de Coya's als eersten in de streek bronzen wapens en traden zij op de voorgrond als belangrijkste erfgenamen van de snel vervallende Tiwanaku cultuur. Tiahuanacota, het Coya-rijk breidde zich vanuit zijn hoofdstad Hatan Colla uit over gebieden in Peru, Bolivia, het noorden van Argentinië en Chili en floreerde tot halverwege de 15e eeuw. Toen werd de fakkel overgenomen door een andere lokale stam, die evenwel geen deel uitmaakte van de oorspronkelijke Coya stammen: De Inca's. De Inca heerser Wiracocha maakte handig gebruik van onderlinge twisten tussen de verschillende Aimara stammen om hen allemaal te onderdrukken. Nadat een laatste grote Coya rebellie door de Inca Tupac Yupangui verpletterd werd, lijfde deze het gebied definitief in. De Inca taal, het Quechua, verving al snel de oorspronkelijke Pukina taal. Een van de middelen om hun taal snel door te drukken, bestond er in dat de Inca's ganse gemeenschappen verplaatsten: de belangrijkste dorpen werden bevolkt met mensen die het Quechua reeds spraken, terwijl de oorspronkelijke bevolking weggevoerd werd naar een streek waarin eveneens het Quechua de enige taal vormde. Op zijn hoogtepunt reikte het Inca rijk van Ecuador tot de noordelijke gebieden van Chili en Argentinië. Het was daarmee het meest uitgestrekte rijk van het Westelijk Halfrond. Zeventig jaar nadat zij het Coyarijk hadden ingelijfd bij het hunne, maakten de Spanjaarden evenwel een eind aan het Incarijk. Het is niet gemakkelijk mensen te vinden voor expeditietochten door de Atacama en de bevolking van de woestijnoases. De lucht op de hoogvlakten is zo ijl is dat men nog altijd zegt dat alleen de Coya's, geiten en vicuñas er kunnen leven en weinigen zijn sterk genoeg om lange tochten door de gure Andes en de barre Atacama te overleven. Zowel de Inca's als de Spanjaarden schakelden daarvoor Coya's in. Zij voerden duizenden Coya's mee op hun tochten naar het zuiden. Op deze wijze ontstonden Coya gemeenschappen in het noorden van wat nu Chili en Argentinië heten, waar zij zich vermengden met de overige bewoners van de streek: Atacameños, Aimaras en Diaguitas.

De Coya's, bewoners van de streek waar Chili, Peru, Bolivia en Argentinië elkaar raken

De naam Coya werd mettertijd in Argentinië gebruikt voor alle oorspronkelijke bewoners van het Incarijk, ongeacht hun oorsprong en eender of zij vanuit het zuiden van Peru of Bolivia naar de hoogvlakten geëemigreerd waren, of er sinds generaties woonden. In Chili maakten de bewoners van de hoogvlakten wel onderscheid in functie van hun levenswijze en de gemeenschap waartoe ze behoorden. Hier sprak men vooral over Atacameños, oorspronkelijke bewoners, en Aimara's, afstammelingen van de Inca's en Coya's. Slechts een heel beperkt aantal mensen identificeerde zichzelf als Coya's. Deze groep werd op het einde van de 19e eeuw, ten tijde van de Salpeter Oorlog of Oorlog van de Grote Oceaan aangevuld met nieuwe groepen Coya's die als gevolg van de onderdrukking van hun cultuur in Argentinië besloten dat land te verlaten. De meesten waren afomstig van Tinogasta en Fiambala in Argentinië, waar tot op vandaag zo’n 40.000 Coya's wonen. Vrijwel alle Coya's die thans in de Atacama valleien wonen, zijn afstammelingen van deze groepen.

Aanvankelijk waren de Coya's herders met een nomadenbestaan, die met hun kudden in de zomer op de hoogst gelegen weivelden verbleven en tijdens de winter afzakten naar de lager gelegen gebieden. Slechts sporadisch doken zij op in de steden en dorpen om er hun producten, vooral kaas, brandhout en houtskool te verkopen. Ook bewogen ze zich nog geruime tijd vrij over de landgrenzen heen, vaak langs paden en doorgangen die enkel aan hun bekend waren. Mede als gevolg hiervan bleef hun bestaan lange tijd onopgemerkt in de Chileense statistieken. Zo lang de dun bevolkte Atacama enkel om zijn dorheid en desolaatheid gekend was, werden de Coya's ongemoeid gelaten. Maar langzaam aan werd de Atacama de schatkist van Chili: Men ontdekte of herontdekte er zout, salpeter, magnesium chloride, kalium, zwavel, lood, zilver, goud, ijzer, koper, lithium, boor,....

Naarmate de streek meer geïndustrialiseerd werd, werden de Coya's steeds meer teruggedrongen: Aan de grenzen kwamen echte grensposten, wat hun nomadenbestaan belemmerde. Het weinige water in de streek was nodig voor de mijnen en de uitbreiding van de steden, waardoor vele Coya gronden uitdroogden. Van de betere gronden werden ze verdreven, want zij konden geen eigendomsrechten laten gelden. Op andere plaatsen vergiftigden de uitlaatgassen van de metaalbedrijven de lucht en hun afvalstoffen de waterstromen. Het werd de Coya's verboden brandhout te sprokkelen en houtskool te maken en hun kudden te laten grazen op de vruchtbare gronden, omdat zij als oorzaak gezien werden voor de vernietiging van de gewassen en de uitbreiding van de woestijn.

Hoe meer de rijkdom in het gebied toenam, hoe meer de oorspronkelijke bewoners van de Atacama verarmden. Bij zijn bezoek aan de streek beschreef Darwin hun levensomstandigheden als "het slechtste van het slechtste". In het begin van de 20e eeuw werden de Coya's gedecimeerd door een cholera epidemie. De huidige Coya's zijn afstammelingen van de sterkste leden van hun stam. Zij worden zelden ziek en bereiken vaak een zeer hoge leeftijd. Naast het Spaans spreken sommige Coya's nog altijd het Quechua, de taal van de Inca's en het aanverwante Aimara.

Een deel van de Coya's deed in beperkte mate aan landbouw, artisanale metaalbewerking en zelfstandige mijnbouw. Hun levensgewoonten werden bemoeilijkt door het ontstaan van grote mijnen en wijngaarden, die het schaarse water dat in de streek aanwezig was draineerden of vergiftigden, met uitdroging en teloorgang van traditionele Coya-gronden tot gevolg. Bovendien verdreef de striktere toepassing van eigendomsrechten hen van gronden die zij eerder bewoonden en in cultuur brachten. Momenteel voorzien de meeste Coya's in hun levensonderhoud door het kweken van Lama’s, schapen en geiten, de productie van groenten en kaas, het produceren van textiel, de zelfstandige mijnontginning, tewerkstelling als gesalarieerde in de locale mijnen en wijngaarden, of ze werden transporteurs of handelaars in hout, uitrustingsgoederen of voedingsstoffen. Sommigen bleven daarnaast actief in de jacht.

Techniek

De bewoners van de Altiplano kenden het wiel niet. Ze hadden geen wagens, ploegen, scharen, zagen of schaven. Zij hadden dus ook geen meubels.

Voor het weven van stoffen, maakten zij een zijde van een touw vast aan een boom en de andere zijde om het middel van de wever. Elk stuk werd precies op de gewenste lengte geweven. Op deze primitieve manier vervaardigden zij zeer ingewikkelde patronen van zeer fijne draad, met soms wel 150 draden op een centimeter.

Als metalen kenden zij goud, zilver, koper en brons dat zij smolten in ovens die gelegen waren op bergtoppen en andere plaatsen met veel wind. Stenen bewerkten zij met bronzen beitels en met stenen beitels met een hardheid dan de steen die ze bewerkten.

De landbouwgronden werden omgegraven met een handploeg en bemest met meststoffen van plantaardige, dierlijke en menselijke oorsprong.

De Mens is Wandelende Aarde (Coya spreekwoord)

De bewoners van de Altiplano namen van de Inca's de verering van de Zonnegod Inti en Maangodin Quilla over. De belangrijkste verering ging echter naar Moeder Aarde, de Pachamama, die alle leven voortbrengt en weet wanneer, hoe en waarom de dingen gebeuren. Hun dankbaarheid en Liefde voor de levengevende aarde drukken zij tot op vandaag uit in de Chaya, de gewoonte om de aarde te voeden door haar het eerste deel terug te geven van wat zij voortbrengt en de Corpachada, het begraven van voedsel en drank. In dank voor een veilige reis, laten ze op vastgestelde plaatsen tevens een steen en een geschenkje na voor de Pachamama, een gebruik dat in de loop van de jaren en eeuwen aanleiding gaf tot het ontstaan van apachetas: bergjes opeengestapelde stenen, die zorgvuldig in eer gehouden worden.

Zij geloofden in een leven na de dood mits het lichaam bij overlijden compleet en intact was, en vereerde ook de voorvaderen. Bij het overlijden werden de doden gebalsemd in een tombe in de vorm van een bijenkorf gelegd. Er werden vaten voedsel en chicha bij gezet, zodat ze eten had in het hiernamaals. De begrafenisceremonie, waarbij de vrouwen hun haar afknipten, duurde acht dagen.

Daarnaast heerste het geloof in allerlei geesten: huisgeesten, bosgeesten, riviergeesten, berggeesten en geesten in gevreesde grote dieren, zoals de poema en de condor. Al die geesten werden verondersteld zich te manifesteren in bijzondere plaatsen, genaamd huaca's. Zo'n plaats kon van alles zijn, maar de bekendste huaca's zijn apart gevormde rotsen of grote rotsblokken met speciale vorm, waar offers gebracht werden en ceremonieën gehouden werden.

Het Incarijk was verdeeld in tien religieuze districten met aan het hoofd een soort bisschoppen die op hun beurt onder het gezag van de hogepriester, de Villac Umu resorteerden, welke meestal een broer was van de opper Inca, de Sapa Inca.

De communicatie met de goden verliep door middel van dromen en speciale boodschappers. Deze boodschappers waren hiertoe opgeleide kinderen, die naar hoge bergtoppen gebracht werden, waar ze immers het dichtst bij de goden waren. Daar werden ze bedwelmd en, nadat ze door de nachtelijke vrieskou doodgevroren waren, begraven. Vanuit hun graf werden zij geacht de goden te smeken het volk te beschermen ziekten en aardbevingen.

Tijdens de vele feesten, volgens sommigen zelfs meer dan 100 per jaar, vaak gekoppeld aan de lokale marktdagen, werden na de officiële religieuze ceremonie ware volksfeesten gehouden waarbij gedanst en gedronken werd tot bij het invallen van de nacht. Dronkenschap was op andere momenten verboden, maar tijdens de feesten algemeen.

Doorheen de eeuwen behielden de Coya's een aantal van hun aloude gebruiken en tradities: ze verenigen zich in ayllús, groepen verwante families die op alle vlakken samenwerken; Tinkanakay, verenigingen van kunstenaars, zangers of vrienden en Minka's, een oude vorm van coöperatie.

Voor de Coya's begint het nieuwe jaar rond 23 juni, met de winter zonnewende. Daarnaast vieren ze ook carnaval, welke traditioneel afgesloten wordt door de Caharpaya, een afscheidsfeest waarop de Pujllay, de duivel, onder vorm van een carnavalpop begraven wordt. Voorafgaand aan het huwelijk, ontvoeren de Coya jongeren symbolisch hun geliefde en kennen ze een proefperiode, de serviñacuy, tijdens dewelke ze bepalen of ze definitief verder samen door het leven willen gaan.

De Coya priesters, de Meica (vrouwen) en Yatiri (mannen), worden in een droom tot hun taak geroepen. Zij ontwikkelen kennis van geneeskrachtige kruiden en leiden de religieuze ceremonies, die vaak doorgaan op de hoogste vlakten in de bergen, beantwoorden levensvragen en zijn in regel ook curanderos, genezers. Hierbij maken ze gebruik van modderbaden ter bestrijding van reumatiek, van kruiden – zoals chachacomathee (tegen de Puna of hoogteziekte), llareta (behandeling van kanker en leukemie ), bailahuén (tegen maagklachten ), het zwarte park (wondheling) en salie (hoesten en verkoudheid). Zij geven ook massages en verwijderen wratten en cysten. Op psycho-sociaal vlak zijn het boze oog, de angst, de hik, de techniek van het afborstelen, de sahumado – het beroken – en het hysterisch lachen van belang.

Coca bladeren maken een wezenlijk deel uit van de Coya cultuur: de coca plant is een heilige plant, die leven geeft aan de mens omdat ze kalmerend werkt, de vermoeidheid tegengaat bij zwaar werk en lange wandelingen, de pijn verzacht en honger en dorst lest.

Alcohol beschouwen de Coya's als een element van de gezondheid omdat alcohol wonden ontsmet en geneest van de hoogteziekte.

Typische dranken zijn de wijn, bron van plezier en goddelijke vrucht van de arbeid, de "yerbiao" gemaakt met locale kruiden als citroen verbena, citroenmelisse, pepermunt, groene munt, Yerba Buena, Muna, enz..., de Mate tisanes en de Chicha, gemaakt op basis van maïs of pinda.

Naast de vele gerechten bereid op basis van gekookte maïs: pittige tijtinchas, tamales, maïsmeel soep, chilcan en ulpada, eten de Coya's gekookte aardappelen, sopaipillas (gebakken deegproducten), taarten, pindasoep, quinoa stamppot, tarwe stoofpot, kazen, churrascos (gegrild rundvlees), gebraden of gekookt vlees van schapen, runderen of gevogelte en locro, een kruidige mix van buikvlees en been. De Coya's kennen vier kleuren die hen identificeren: geel, zwart, wit en rood. Geel stelt Tata Inti Raymi, de zonnegod voor. Zwart is het symbool van de medicijnen, de cultuur, de ceremonies en rituelen. Wit symboliseert de puurheid, de bergen en de sneeuw. Rood tenslotte, staat voor bloed, kracht, de mens.

Mythes en Legendes

Heden ten dage zijn vrijwel alle Coya's katholiek. Met het hernieuwde zelfbewustzijn dat in Chili vooral sinds de val van de dictatuur opbloeit, groeit evenwel ook de aandacht voor de instandhouding en herintroductie van de denkwijze en gebruiken van de precolumbiaanse periode. Net als hun geloof, delen de Coya's hun mythes en legendes met de Inca's en de oorspronkelijke bewoners van de Atacama. De uitgang -ay bijvoorbeeld, is typisch voor de Kakan taal van de Diaguita, waaruit kan afgeleid worden dat de lgende van de Yastay zijn oorsprong vindt bij de Diaguita.

De Duendes, Elfen of Kabouters

De Coya's geloven in het bestaan van deze natuurgeesten, die eenzaam door de wereld dwalen. Zij vrezen hun ondeugende, rusteloze en speelse genie met zijn constante voorliefde voor het martelen van mannen, vrouwen en kinderen. De Duende wordt soms naakt voorgesteld, met enkel een grote hoed als kledingsstuk, meestal draagt hij echter een tuniek of poncho. Hij is niet groter dan 50 cm, weent als een baby, heeft kwaadaardige oogjes en scherpen tanden.

Bovendien heeft hij ook een ijzeren hand en een wollen hand. Als hij iemand ontmoet, vraagt hij met welke hand hij hen mag slaan. Wie zelf niet kiest, wordt met de ijzeren hand geslagen. Kiest men voor de wollen hand, dan slaat hij met de wollen hand, maar deze slagen zijn in werkelijkheid het pijnlijkst. Meestal verschijnt hij tijdens rustpauzes of tijdens de nacht aan kinderen, maar ook volwassenen slaat hij zonder medelijden.

De Yastay

De Yastay is de zoon van de Pachamama. Hij kan verschillende vormen aannemen, zelfs die van de wind, zijn broer.

De Yastay kan verschijnen in de vorm van een coquena: een wezen van kleine gestalte, gekleed met een chujilo, een muts met oorkleppen, een poncho, sandalen en een slangenketting, vaak uitgerust met een schepter en een fluit waarop hij zachte melodieën speelt. Zijn sandalen laten hem toe zich met onwaarschijnlijk gemak te bewegen in de bergen. Soms maakt hij daarbij onwaarschijnlijk grote sprongen.

Hij kan ook de vorm aannemen van een oude man met lange baard en ramshoorns, gezeten op een wit paard. Een Yastay die zijn mannengedaante heeft aangenomen kan men herkennen doordat de sporen die hij nalaat, die van een guanaco zijn.

De Yastay heeft ook een vorm die niemand ooit gezien heeft: die van een coquena, een mysterieuze duende, die onzichtbaar voor iedereen vanaf de toppen van de bergen de kudden bewaakt. Zijn aanwezigheid blijkt dan enkel uit het geluid van zijn magisch fluitspel.

Meestal echter duikt hij op in de vorm van een grote, zwarte of vurige alpaca of guanaco. Maar hij is geen gewone guanaco: hij is duidelijk groter, kan zich verplaatsen met de snelheid van de wind en staat altijd op de uitkijk. Bij het minste teken van gevaar, stelt hij zichzelf bloot omdat hij weet dat hem niets kan overkomen: pijlen, kogels, niets kan hem deren, want hij is niet echt materieel. Kijk je naar hem, dan kan hij het ene ogenblik klein lijken, dan weer groter, wolliger of juist minder wollig ... .

De Yastay is een wezen tussen droom en werkelijkheid dat bestaat omdat het een belangrijke functie heeft: Hij is immers de hoeder, de bewaker en beschermer van de kuddes guanaco's en van de dieren die in het wild leven. De Yastay zorgt ervoor dat jonge dieren niet zonder moeder achterblijven en dat de jacht respectvol gebeurt.

Wie teveel jaagt of moeders met jongen doodt, straft hij. In zijn strijd tegen gewetenloze jagers, verbergt hij hun paarden en muilezels en steelt hij hun bezittingen. Stuurt men honden op hem af, dan kan het gebeuren dat die zo maar verdwijnen of dat ze totaal verdwaasd terugkeren en nooit meer kunnen gebruikt worden voor de jacht. Zelf de achtervolging van een Yastay inzetten is voor een jager evenmin zonder risico: hem kan van alles overkomen. Hij kan gebeten worden door de Yastay, zijn wapen kan in een steen veranderen of hij kan ongelukkig ten val komen en daarbij zelfs het leven laten.

Verantwoordelijke jagers beloont hij met een goede jacht en soms ook met zilver of goud, dat ze aantreffen bij hun terugkeer thuis.

Jagers smeken zijn hulp af met geschenken: ze verbergen een zak met meel en coche (geroosterd graan), aguardiente (brandewijn) en coca bladeren op een steen op een geheime plaats in het woud. Wanneer de offergave de volgende dag verspreid over de geheime plaats wordt teruggevonden, weet de jager dat hij een goede jacht zal hebben en dat de Yastay zich niet tegen hem zal keren. In sommige gevallen verschijnt hij aan arme jagers in een droom en wijst hen waar ze dienen te jagen, of waar ze voedsel en zelfs zilver of goud kunnen vinden. Op voorwaarde evenwel dat hij zijn afspraak met de Yastay geheim houdt, want anders riskeert hij alles te verliezen, ziek te worden of zelfs te sterven.

De Añañuca

De Añañuca is een bloem die typisch is voor de streek rond Copiapó en de Quilimarí vallei. De naam zou ontleend zijn aan die van een indiaans meisje die in Monte Patria woonde en zo mooi was, dat iedereen haar wilden veroveren. Op een dag verschijnt een jonge man schattenjager in haar dorp. De twee worden verliefd, trouwen en zijn zeer gelukkig samen.

Maar op een nacht verschijnt in een droom een duende aan de jongeman, en vertelt hem waar hij een rijke ertslaag kan vinden. Daarop vertrekt de jongeman, zonder iemand in te lichten. Añacuña is troosteloos als ze zijn verdwijning merkt. Hoopvol wacht ze op zijn terugkeer, maar de weken en maanden verstrijken en de jongeman keert niet meer terug.

Na een tijd sterft Añañuca van verdriet. Op de dag dat ze begraven wordt, regent het. De volgende dag stellen de onthutste dorpelingen vast dat het graf van het meisje bedekt is met mooie, rode bloemen.

Volgens de legende is het meisje veranderd in een bloem, als teken van haar liefde voor de verdwenen jongeman. De bloem die op haar graf groeit, kreeg dan ook haar naam.

Het verhaal van Añañuca is een voorbeeld van vele gelijkaardige verhalen, waarbij de naam van een dier, bloem of plant gekoppeld wordt aan die van een legendarische Inca prinses of zelfs godin.

Dit soort legendes werd mettertijd ook commercieel aangegrepen. Zoals het geval is met het verhaal van de Tamaya hierna, afkomstig uit de meer zuidelijk gelegen Limari vallei.

De Tamaya

De Atzalca Indianen woonden in een afgelegen regio van Chili. Ze aanbaden een heilige plant: Tamaya. Eenmaal per jaar, op basis van hun traditie, kwam de godin van de hemel neer op de aarde en veranderde de boom in een mooie jonge vrouw met gouden haren, symbool van de unie tussen de Hemel en de Aarde. De Atzalca geloofden dat deze reïncarnatie een manifestatie was van de vernieuwing van de natuurlijke krachten.

Toen de Spaanse veroveraars de streek binnen vielen en de indianen tot slaven maakten, stelden de Azalca's hun hoop in hun heilige plant, Tamaya: als de godin van de hemel terug kwam zou ze de indringers verdrijven. In het grootste geheim vierden ze de winterzonnewenden. Na drie dagen van gebed, dans en offers, veranderde de plant inderdaad opnieuw in de Godin van de Hemel. Maar plots doken de Spanjaarden op. Zij namen de Godin gevangen en besloten haar naar Spanje te sturen. Toen het schip in Spanje aankwam, bleek de godin evenwel verdwenen. In haar kabine vond men alleen de heilige plant, recht op zijn lange steel, maar zonder bladeren of bloemen.

Eeuwen later vond een Franse botanicus een kristallen urne met daarin de gedroogde stam van de plant en een manuscript, waarin de Spaanse commandant het verhaal van Tamaya had neergeschreven, samen met zijn belofte de plant terug te brengen naar Amerika. Een belofte die hij, als gevolg van zijn onverwacht overlijden, niet had kunnen houden.

De botanicus bracht toen zelf de plant terug naar Chili. Ontroerd plantten de Azalca's de plant terug op de top van de oude ceremoniële heuvel. Bij de volgende viering van de zonnewende gebeurde het wonder opnieuw: Toen de zonnestralen bij het aanbreken van de vierde dag van rituele dansen en gebeden de ranke stam bereikten, veranderde deze opnieuw in Tamaya. De Godin was net zo mooi en jong als zij altijd geweest was, haar gelaat was helderder dan het klaarste water en haar gouden haren schitterden zoals de zon zelf.

De verschijning duurde evenwel slechts kort. Maar toen de Godin verdwenen was, merkten de Azalca's dat de plant opnieuw tot leven gekomen was en de takken bedekt waren met prachtige bloemen. Uit dankbaarheid gaven zij de botanicus een tak van de plant, welke hij met zich meenam op zijn terugkeer naar Europa.

Dank zij de inspanningen van de botanicus, heeft de Tamaya, de heilige boom van de Atzalca's, vandaag wortel geschoten in alle uithoeken van de wereld en bewonderen miljoenen mensen zijn sierlijkheid en mooiheid, onbewust veelal van het betoverende geheim dat verborgen leeft tussen de bladeren en bloemen van de plant.

Inca Colla : De Echtgenote van de Inca

Opmerking: in het Quechua betekent "Colla" voornaam, edel, vrouw, moeder of echtgenote.

Een paar kilometer ten oosten van Calama bevindt zich een klein stadje genaamd Chiu-Chiu, dat reeds bestond toen de Inca's dit gebied veroverden. Toen de Inca vorst Atahualpa Yupanqui het stadje bezocht, werd hij verliefd op de mooie en lieve Nusta (prinses) Colque-Coillur. Hij beloofde haar eeuwige trouw en al spoedig werd hun liefde bezegeld met de geboorte van een zoon. Atahualpa bleef evenwel niet trouw aan zijn geliefde. Verdrietig en vernederd werpt zij zich met haar zoon in de bij het stadje gelegen lagune. Hoewel onverschrokken zwemmers, onvermoeibaar het zoute water van de lagune doorzochten, werd nooit een spoor van de prinses en haar zoon terug gevonden.

Als uitleg verklaarden de duikers dat het meer bodemloos is. Ondertussen weten wij dat het meer 60 m diep is en gevoed wordt door een ondergrondse aftakking van de Loa rivier. Het teveel aan water stroomt – opnieuw ondergronds – door naar de nabije Rio Salado.

Het goud van de Inca's

De Inca's kenden geen geld. Voorwerpen van goud en zilver vertegenwoordigden dan ook geen kapitaal, maar werden gezien als geschenken aan de goden en de Incaheersers om het voortbestaan van de wereld te garanderen.

Voor de Spanjaarden lag de zaak iets anders. Nog altijd doen legendes de ronde over El Dorado en de mythische schatten van de Inca’s: gouden en zilveren voorwerpen die de Inca’s zouden hebben verborgen voor de Spanjaarden.

De Spaanse veroveraars leerden al snel dat er een geweldige hoeveelheid kostbaar metaal in de bodem te vinden was. Naast het delven van goud en zilver uit geologische afzettingen, konden zij op een veel minder arbeidsintensieve manier aan edel metaal geraken: de graven van de gewezen heersers en hun adel bleken enorme schatten aan goud en zilver te bevatten. Vrij snel na de verovering besloot de Spaanse kroon dan ook dat grafvelden vanaf dat moment wettelijk gelijk gesteld moesten worden aan geologische goudaders. Zodra de grafvelden als zodanig geregistreerd stonden en eigendomsaktes uitgeschreven waren, werden de grafvelden op systematische wijze geëxploiteerd en belast. (Door het koningshuis van Castillië werd 20 procent belasting geheven op mijnbouwproducten). Deze aanpak leidde tot buitensporige grafplunderingen. Voor de plundering van Huaca del Sol in Peru, werd zelfs de bedding van de Moche rivier omgelegd om de Moche-tempel sneller te kunnen afgegraven kon worden. De gouden en zilveren offergaven uit de graven werden bijna allemaal meteen omgesmolten en gingen zo voor altijd verloren.

Het religieuze centrum van het Incarijk werd gevormd door de Qoricancha, de Zonnetempel. Dit complex bestond uit een aantal tempels, waarin niet alleen de zon maar ook de maan en de hemellichamen als Venus, Orion en de Pleiaden, en de belangrijkste weerfenomenen als de regenboog en onweer vereerd werden. De tempelmuren waren bekleed met platen van goud en zilver. In de tuin stonden levensechte gouden en zilveren beelden van mensen, maïsplanten, kuddes lama's met herders, reptielen, insecten, etc. Ook stond er een massief gouden beeld van een jongen en een ronde gouden plaat die voor de Inca's de meest vereerde voorstellingen van de Zonnegod vormden. Ook bevonden zich in dit complex de belangrijkste cultusbeelden van de onderworpen volkeren. Hoewel ze in feite gijzelaars waren, werden ze eerbiedig behandeld en rijkelijk voorzien van offerandes, tenzij hun volk zich in de ogen van de Inca's misdroeg. Dan viel hen minachting en mishandeling ten deel, hetgeen hun volk spoedig zou dwingen tot medewerking.

Hierna een paar voorbeelden van legendes in verband met goud:

De Zwarte Hond

In de omgeving van Oro de Inca, wordt de geschiedenis van de zwarte hond verteld. Van een afstand, ziet het er een gewone hond uit, maar de weinigen die hem van dichtbij gezien hebben, vertellen dat hij grote, vurig rode ogen heeft en dat er rond zijn nek een ketting van zuiver goud hangt.

De zwarte hond is de hoeder van de rijkste ader van goud van de ganse wereld. Als de hond ergens graaft, moet men daar een mes in de grond steken, om te voorkomen dat de goud ader zich verplaatst, en er de volgende dag komen graven. Het lijkt eenvoudig, maar toch werd de ader nog niet gevonden omdat geen mens kan weerstaan aan de terreur die het van dichtbij zien van deze hond inspireert.

Er wordt dan ook gezegd dat de hond toebehoort aan de duivel en enkel hem gehoorzaamt. De duivel roept de hond door middel van een scherp gefluit, dat in de wijde opgeving hoorbaar is en iedereen vult met angst en paniek.

De Schat van de Inca's

Toen de Spanjaarden in 1533 dreigden de Inca vorst Atahualpa te vermoorden, dachten de Inca's dat ze door het betalen van een losgeld in goud het leven van hun vorst zouden kunnen redden. Van overal vertrokken karavanen geladen met gouden beelden en sieraden richting Cuzco. Ook vanuit Chili vertrok een karavaan. Onderweg vernamen de Inca's evenwel dat hun vorst ondertussen al vermoord werd.

Niet wetend wat te doen met de schat en beducht dat die in handen van de Spanjaarden zou vallen, besloten zij hem te begraven. Zij dumpten hem in het Quimal meer dat zich op de top van de Quimal berg bevond (Niet te verwarren met het gelijknamige meer in de Zoutvlakte van de Atacama ).

Sindsdien zoeken mensen de Quimal heuvel af op zoek naar sporen van het legendarische meer. Er wordt gezegd dat sommigen inderdaad gouden voorwerpen gevonden hebben, die evenwel niets dan ongeluk brachten over hun vinders.

Het Scheppingsverhaal van de Coya's

Lang geleden bestonden de mensen en dieren nog niet. Enkel droefheid, duisternis en stilte regeerden over de wereld.

De oppergod Wiracocha besloot daar iets aan te doen en creëerde twee zonnen: Inti y Pajsi. Beide waren mooi en sterk, maar Pajsi schitterde iets meer dan zijn broer. Jaloers wierp Inti een massa as naar Pajsi, waardoor deze sindsdien veel minder licht geeft en enkel 's nachts te zien is.

Wiracocha concentreerde zich inmiddels op de schepping van de mens, die hij vormde uit de granietsteen van de Comanche. Elke nacht maakte hij er vele honderden en toen er voldoende waren, plaatste hij hen op de aarde en blies hen leven in.

Aanvankelijk waren de mensen goed, ze werkten enthousiast en gehoorzaamden de wetten van Wiracocha. Op een dag echter namen de slechte godenSupay, Makhala en Anchanchu bezit van het hart van de mensen en vulden het met jaloezie en ijdelheid. Al vlug begonnen die onder mekaar te vechten. De sterkeren onderwierpen de zwakkeren en deze richtten zich in wanhoop tot Wiracocha.

Wiracocha werd zeer boos toen hij vaststelde wat er op de wereld gebeurde. Hij beval de god van de wind, Wayra-tata, alle leven op aarde te vernietigen. De mensen vluchtten alle kanten uit en velen verscholen zich in grotten voor de verschrikkelijke kracht van Wayra-tata. Toen Wayra-tata dit rapporteerde aan Wiracocha, gelaste deze Kjunu, de god van de sneeuw, om het hart van de mensen te bevriezen en hen te bedekken met sneeuw. Op deze manier ontstond het Andesgebergte.

Lola

Lang geleden woonde in de provincie Antofagasta een mooi meisje, Lola. Haar vader zorgde voor haar en waakte erover dat zij niet in contact kon komen met de jonge mannen die op haar verliefd werden. Haar schoonheid bleef een bron van illusies en ontgoocheling bij de mannen en van jaloersheid bij de vrouwen. Op een dag werd het meisje toch verliefd op een man. Deze was evenwel reeds gehuwd. Zijn vrouw sloop op een nacht blootsvoets de kamer binnen waar haar man sliep en vermoordde hem met een dolk, waarna ze zich huilend in de bergen verschool. Na een tijd dook ze terug op in het dorp. Ze was evenwel gek geworden en lachte de hele tijd, tot ze uiteindelijk stierf. Onwetend van het overlijden zwerft de wraakzuchtige geest van Lola echter nog altijd door de bergen en valleien op zoek naar de moordenaar van haar geliefde.

De heksen van Salamanca

De geesten van overleden tovenaars en heksen leven in een grot in Salamanca, waarvan de verschillende ingangen bewaakt worden door monsterachtige slangen. Hier leiden zij nieuwe tovenaars en heksen op, organiseren ze zwarte missen en aanbidden zij de duivel. Regelmatig organiseren zij feesten in de grot, waarop ze de meesters in de toverkunst uitnodigen. De bekers en bestekken die bij deze gelegenheid gebruikt worden zijn van zilver of goud, maar deze veranderen in waardeloze prullen wanneer men ze meeneemt bij het verlaten van de grot. Een leerling tovenaar die een gouden lepel naar buiten smokkelde, kwam op weg naar huis een meisje tegen. Zodra zij hem aankeek, verloor hij het bewustzijn. Toen hij opnieuw ontwaakte, bevond hij zich op het dorpsplein. Onmiddellijk tastte hij in zijn zak. De lepel was echter verdwenen en vervangen door een stukje kinderspeelgoed. Bij de kraaien van de haan of als gevolg van een godsdienstige aanroeping of een kruisteken vluchten de tovenaars en heksen terug naar hun woonplaats, waar ze langs de schouw of een sleutelgat binnen dringen.

De Alicanto

De alicanto is een grote, metaalkleurige vogel, wiens vleugels 's nachts fluoresceren. Hij heeft een sterke gekromde bek, waarmee hij door rotsen en metalen heen kan bijten en enorme klauwen. Hij slaapt boven op de rotsen, met zijn vleugels open gespreid. De Alicanto voedt zich met goud en zilver en legt vervolgens gouden of zilveren eieren. Volgens sommigen laat hij een spoor van goud- of zilverstukken achter. Wanneer hij uit zijn slaap gewekt wordt door iemand die de eieren of geldstukken probeert te roven, slaat hij zijn vleugels op, wat een regen van gouden of zilveren pluimen veroorzaakt, die zo schitterend is dat zijn belagers er voor altijd door verblind blijven. Het is de droom van velen om een Alicanto te zien, want waar een Alicanto is, zijn ook goud- of zilverlagen in de buurt. Door zijn gewicht kan hij immers niet ver vliegen. Wie de vogel volgt, moet evenwel opletten, want als de vogel dat merkt, misleidt hij de argeloze avonturier. Deze dreigt dan de weg te verliezen en zonder water of eten te komen zitten.

Quirquincho, het gordeldier

Pucá was een vaardige wever die in Puna Jujeña woonde ten tijde van de Inca's. Hij vervaardigde prachtige kledingsstukken: cumbia's voor de rijken, abascas voor de gewone mensen en yacolla's, mantels die opvielen door hun kwaliteit en mooie kleuren. De Inca's betaalden hem met goud, zilver en edelstenen voor zijn prachtige gewaden en Pucá droomde van het moment dat hij rijk genoeg zou zijn om het werken te laten en zich bezig te houden met zijn geliefkoosde tijdverdrijven: mmoie dingen kopen, zich vermaken, wandelen en jagen. Al vlug begon hij zijn werk te verwaarlozen. Hij besteedde steeds meer tijd aan de jacht en wat er restte van tijd bracht hij drinkend en feestend door. Mettertijd verloor hij al zijn klanten, want de bestellingen bleven onuitgevoerd liggen. Bij het naderen van de winter bedacht hij dat hij voor zichzelf een warme jas moest maken. Het was evenwel al zo lang geleden dat hij nog iets geweven had, dat het resultaat op niets trok: de kwaliteit van de mantel liet veel te wensen over: de wol was slecht gesponnen, het weefsel grof en met gaten en overal waren knopen zichtbaar. "Morgen probeer ik wel opnieuw" dacht hij toen hij zich die avond verkleumd in de poncho rolde. Toen hij de volgende dag ontwaakte, was de yacolla evenwel verhard tot een stevig pantser dat hem helemaal omvatte en waaruit in plaats van armen en benen vier korte poten met fijne tenen staken: hij was veranderd in een quirquincho, een gordeldier en tot op heden ten dage kan men hem in die vorm aantreffen in de streek van La Puna, waar hij woonde.

De weduwe

Er bestaan vele verschillende verhalen over weduwen. Soms betreft het mooie, jonge weduwen. In andere gevallen zijn ze lelijk en gebogen door de ouderdom. Maar altijd zijn ze gehuld in zwarte klederen en vaak wenen ze bloed.

Een zo'n verhaal gaat over een grote, slanke vrouw die de naam heeft mooi te zijn, hoewel niemand ooit haar gezicht heeft gezien.

Haar verschijning doet de mannen aan wie ze zich vertoont, beven van ontzetting. Dat gebeurt meestal na middernacht en op eenzame plaatsen, verlaten wegen of bruggen. Bij dageraad verdwijnt ze altijd.

Sommigen zeggen dat ze verschijnt wanneer een vrouw vermoord werd door haar overspelige man of door de tweede vrouw in de wrede driekhoeksrelatie.

Anderen houden vol dat ze verschijnt wanneer een jongeman zijn belofte om niet te hertrouwen na het overlijden van zijn echtgenote niet nagekomen is.

Welk ook de reden van haar macabere verschijning moge zijn, de bedoeling is altijd iemand te kwellen die overspelig is of zijn vrouw na haar dood niet is trouw gebleven.

Zij blijft haar slachtoffer achtervolgen tot deze ziek wordt, in de steek gelaten wordt door zijn maitresse of nieuwe echtgenote en uiteindelijk sterft van uitputting en ontzetting.

Hierbij heeft ze het niet enkel op haar eigen (ex-)echtgenoot gemunt, maar op iedereen die het niet al te nauw neemt met de huwelijkstrouw, vooral wanneer deze in de vroege uurtjes omringd door een geur van alcohol terugkeren naar huis.

Een ander verhaal vertelt over een mooie jonge weduwe met een verleidelijke glimlach, die de mannen op afgelegen plekken aanspreekt met de vraag haar te helpen een verborgen schat te vinden en hen zo met niet mis te verstane bedoelingen meelokt in de heuvels.

Wanneer een man haar volgt, omhelst zij hem op een afgelegen stuk weg in een zachte en warme omarming en vraagt hem of hij weet waar de schat zich bevindt. Ondertussen wordt haar omhelzing geleidelijk aan harder en kouder en verandert zij langzaam in een verschrikkelijk monster dat de man wurgt en vierendeelt.

Niemand heeft haar ooit de schat kunnen aanwijzen, wat de vervloeking zou breken. Als gevolg daarvan blijft ze met een verleidelijke oogopslag die nooit zijn effect mist ronddwalen op zoek naar nieuwe slachtoffers.

Bronnen

rel=nofollow