Wikisage is op 1 na de grootste internet-encyclopedie in het Nederlands. Iedereen kan de hier verzamelde kennis gratis gebruiken, zonder storende advertenties. De Koninklijke Bibliotheek van Nederland heeft Wikisage in 2018 aangemerkt als digitaal erfgoed.
- Wilt u meehelpen om Wikisage te laten groeien? Maak dan een account aan. U bent van harte welkom. Zie: Portaal:Gebruikers.
- Bent u blij met Wikisage, of wilt u juist meer? Dan stellen we een bescheiden donatie om de kosten te bestrijden zeer op prijs. Zie: Portaal:Donaties.
Windrecht
Het windrecht is het recht om een molen te laten draaien. Dit recht behoorde in vroeger tijden tot de regalia, de rechten die meestal in handen waren van de landheer. Alleen hij had het recht van windvang wat wil zeggen dat alleen de heer gerechtigd was een molen te laten bouwen met het recht de wind te 'vangen'. Het recht van de wind werd tegen gunsten en diensten ook wel beleend. Molenaars konden tegen betaling van een jaarlijks bedrag, het zogenaamde windgeld, dit recht pachten. Veelal werd de molen dan ook doorverpacht; in Nederland verkreeg de molenaar dan een windbrief. Het windrecht was een onderdeel van het feodale recht en kwam als zodanig in grote delen van West-Europa voor, maar niet op de Britse eilanden, Noord-Nederland, Dithmarschen, Noord-Friesland en in het grootste deel van Zweden (met uitzondering van Skåne). Ook in de Alpenlanden waren dergelijke feodale rechten zwak vertegenwoordigd.
Nederland
Een feodaal windrecht bestond niet overal in Nederland. In de noordelijke provincies (Friesland, Groningen, Drenthe) en enkele Hollandse steden en dorpen (Enkhuizen, Hoorn, Assendelft, Gouda) was het oorspronkelijk iedereen toegestaan een windmolen te bouwen. Sinds de 17e eeuw werd echter belasting geheven op het laten malen van graan op de molen. Dit noemde men de belasting op het gemaal. Deze belasting werd ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog ingevoerd en werd pas in 1855 weer afgeschaft. Op grond van deze belasting werd het aantal korenmolens beperkt; de bouw werd vergunningplichtig. Dat gold echter niet altijd voor andere typen windmolens zoals pelmolens.
Het windrecht moet onderscheiden worden van het recht van molendwang. De bewoners van het gebied rond de molen werden in dat geval door de plaatselijke overheid verplicht hun graan op de aangewezen molen te laten malen. De molen was daarmee een dwangmolen, ook wel genoemd banmolen. Concurrentie werd hiermee tegengegaan.
Een belangrijk gevolg van het windrecht was dat het niemand was toegestaan in de buurt van de molen iets te bouwen of op te richten wat voor windbelemmering zou kunnen zorgen.
Het windrecht zorgde ervoor dat molens herkenbaar moesten zijn en voorzien moesten zijn van een naam. In de Zaanstreek kozen veel molenaars voor de naam van een dier. Door een afbeelding van dit dier op de molen te plaatsen wisten ook analfabeten welke molen bedoeld werd.
Aan het windrecht en het recht van molendwang kwam in 1798 tijdens de Bataafse republiek een einde door de opheffing van de regalia.
Tegenwoordig is vastgelegd dat een molen een vrije zone van 375 meter rond zich moet hebben om voldoende wind te kunnen vangen. Handhaving van het windrecht (sinds 1973 vaak aangeduid met de term molenbiotoop) is bij poldermolens soms een taak van de waterschappen en hoogheemraadschappen. Vaak zijn deze rechten ondergeschikt aan de wens tot stadsuitbreiding van de gemeente waarin de molen staat.
Anno 2010 wordt ook nog van een vorm van windrechten gebruikgemaakt bij de herstructurering van windparken met moderne windmolens (windturbines). Eigenaren van een windmolen, hebben 'planologische windrechten'[1] omdat ze ooit een bouwvergunning hebben gekregen voor de windmolen. Bij een herstructurering worden bestaande windmolens vervangen door grotere. Meestal zijn er dan minder nieuwe windmolens, die op een andere plek worden gebouwd. De eigenaar van de oude molen moet dan een bouwvergunning voor de nieuwe plek krijgen. Het komt dan voor dat gemeentes willen dat de oude molens ook echt worden opgeruimd. In zo'n geval wordt het windrecht verplaatst naar de nieuwe locatie. Bijvoorbeeld een boer met 3 windmolens van 1 MW krijgt dan het recht om 1 windmolen van 3 MW op een nieuwe plek te bouwen. Dit is gebeurd in de Wieringermeer, waar de gemeente wilde dat ca. 30 boeren met een windmolen op hun land die zouden verplaatsen (vervangen door grotere) naar een rij aan de rand van de polder. Daarnaast is in Friesland een aantal dorpsmolens en molens op boerenerven opgegaan in Windpark A7.[2]
Literatuur
- Sybrandus Johannes Fockema Andreae, Recht van den wind en molendwang, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, deel 1, afl. 4, 1919, blz. 431-442.
Zie ook
Bronnen, noten en/of referenties
|